In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Dit is vastgesteld op basis van rapportages van deskundigen, die ook hebben aangegeven dat de verdachte niet in staat is om effectief te communiceren met zijn advocaat of de situatie te begrijpen waarin hij zich bevindt.
De officier van justitie heeft verzocht om de schorsing van de vervolging op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en om de voorlopige hechtenis van de verdachte te laten voortduren op basis van artikel 17 lid 2 Sv. De verdediging heeft eveneens verzocht om schorsing van de vervolging, maar heeft bezwaar gemaakt tegen de voortzetting van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vervolging van de verdachte op grond van artikel 16 Sv dient te worden geschorst, maar dat de voorlopige hechtenis moet voortduren om de veiligheid van de verdachte en de samenleving te waarborgen.
De rechtbank heeft besloten dat de schorsing van de vervolging zich niet uitstrekt tot de voorlopige hechtenis en heeft het onderzoek geschorst tot de terechtzitting van 11 mei 2023 voor een nieuwe beoordeling van de voorlopige hechtenis. De rechtbank benadrukt dat de wettelijke termijn van maximaal negentig dagen voor de voorlopige hechtenis ook geldt voor de verdachte wiens vervolging is geschorst. De zaak betreft ernstige beschuldigingen van geweld tegen medewerkers van jeugdinrichtingen en politieambtenaren, waarbij de verdachte in een psychisch kwetsbare toestand verkeert.