ECLI:NL:GHAMS:2023:161

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
23-001322-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens schending van het recht op een eerlijk proces door de gezondheidstoestand van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1943 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 9 juni 2020. De kern van de zaak betreft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, die lijdt aan ernstige dementie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn gezondheidsproblemen niet in staat is om effectief deel te nemen aan de strafprocedure, wat een schending van het recht op een eerlijk proces oplevert, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging zorgvuldig afgewogen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte door zijn dementie niet in staat is om de gevolgen van de strafprocedure te begrijpen, terwijl het openbaar ministerie van mening is dat de verdachte wel ontvankelijk is, omdat zijn gezondheidstoestand inmiddels is veranderd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte door zijn ernstige cognitieve beperkingen niet in staat is om het proces te volgen of samen te werken met zijn raadsman.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat voortzetting van de vervolging in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001322-20
datum uitspraak: 30 januari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-217696-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
adres: [adres] , thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad
te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2021, 13 juli 2021, 26 augustus 2021, 28 december 2021, 9 juni 2022, 14 november 2022, 16 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.primairhij op of omstreeks 8 september 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in haar rug en/of haar nek/hals en/of haar hand(en), althans haar lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.subsidiairhij op of omstreeks 8 september 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steekwond(en) in haar nek en/of haar rug en/of een klaplong. heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in haar rug en/of haar nek/hals en/of haar hand(en), althans haar lichaam te steken en/of te snijden en/of te prikken;

2.hij op of omstreeks 8 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 2] te maken.

Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 16 januari 2021 overeenkomstig de pleitnota primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, vanwege een schending van het recht op een eerlijk proces zoals dat is neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdraag voor de Rechten van de Mens (hierna: het EVRM).
De verdediging heeft daartoe gesteld dat – blijkens het rapport, opgemaakt door psychiater [naam 1] , van 6 januari 2023 en de verklaring van psycholoog [naam 2] ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2022 – de verdachte ten tijde van de aanvang van de vervolging vanwege zijn gezondheidsproblemen al niet in staat was om effectief te participeren in de strafzaak, nu hij van meet af aan niet over het vereiste begripsniveau beschikte. In geval van een dergelijk begripsgebrek, is geen ruimte voor compensatie door adequate rechtsbijstand door een deskundig raadsman. Een eerlijk proces is dan ook eenvoudigweg niet mogelijk gebleken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging en daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. Weliswaar is de verdachte vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, maar deze gezondheidstoestand is heden anders dan ten tijde van de aanvang van de vervolging. Toen was de verdachte namelijk psychotisch. Die situatie is nu anders geworden doordat de Alzheimer meer op de voorgrond is getreden. Daarom heeft het openbaar ministerie niet gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM.
Oordeel van het hof
Centraal staat de vraag of de verdachte procesbekwaam is en zo niet, welke consequentie daaraan verbonden moet worden. In dat kader heeft het hof ter terechtzitting van 14 november 2022 beslist dat ouderenpsychiater [naam 1] , die al eerder een Pro Justitia rapport over de verdachte heeft opgemaakt met betrekking tot de toerekenbaarheid, een rapport diende op te maken over de vraag of de verdachte lijdende is aan een zodanige psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte sprake was van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, die op de voorgrond stond en die zo ernstig was, dat geadviseerd werd om hem de feiten niet toe te rekenen. Daarnaast zijn er vanaf de eerste psychiatrische behandeling in Nederland in 2015 cognitieve klachten geweest, die over de jaren op verschillende wijzen zijn gediagnosticeerd. Uiteindelijk is op
10 april 2021 door neuroloog [naam 3] de diagnose dementie van het Alzheimer type, in een gevorderd stadium, vastgesteld. De toenemende ernst van de dementiële klachten hangt samen met het natuurlijk beloop van de aandoening. Blijkens de Pro Justitia rapporten die zijn opgemaakt in oktober 2022, concluderen de deskundigen dat de psychotische klachten afdoende zijn behandeld en de ernstige neurocognitieve dementiële stoornis op de voorgrond staat.
Blijkens de rapportages van de deskundigen, en meer in het bijzonder die van ouderenpsychiater
[naam 1] van 6 januari 2023, is in het afgelopen anderhalf jaar het neurocognitieve functioneren van de verdachte door de Alzheimerdementie fors verslechterd. Hij heeft ernstige geheugenproblemen in alle bereiken, waardoor hij geen weet meer heeft van het tenlastegelegde en waardoor zijn huidige detentie onbegrijpelijk voor hem is. Daarnaast is de verdachte ernstig beperkt in het vermogen een situatie te overzien en problemen op te lossen. Hij kan aldus zijn praktische en juridische situatie niet overzien. Hij heeft geen begrip van de procedure en de mogelijke consequenties van de strafzaak. Hij is zich niet bewust van de beperkingen in zijn geheugen en begrip, waardoor hij zich ook niet kan laten helpen in het hanteren daarvan. Daar komt bij dat hij niet in staat is met zijn raadsman samen te werken en hem aan te sturen, hetgeen mede blijkt uit de verklaring van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2022.
[naam 1] kwam tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een uiterst beperkte, kortdurende en rudimentaire mate van begrip en een waardeoordeel hierover. Zijn vermogen om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen is sterk ingeperkt. Door zijn geheugenproblemen, gebrek aan inzicht in zijn beperkingen, onvermogen een complexe situatie te overzien en te beoordelen, afgenomen probleemoplossende vermogens, woordvindstoornissen en onvermogen een werkrelatie met zijn advocaat op te bouwen, kan hij zijn medische en juridische positie niet goed begrijpen en vormgeven.
Uit jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens volgt dat de verdachte niet alleen in grote lijnen de strafprocedure moet kunnen volgen en zijn belangen moet kunnen doorzien, maar ook dat hij met zijn advocaat zijn verdediging moet kunnen vormgeven door zijn versie van de feiten uit te uitleggen, eventuele verklaringen van getuigen te weerspreken en ontlastende feiten naar voren te brengen (EHRM, 9 februari 2010 (Pulnev/Russia) en EHRM, 8 januari 2008 (Liebreich/Germany)).
Gelet op de voorgaande conclusie van ouderenpsychiater [naam 1] is het hof van oordeel dat bij de verdachte sprake is van zodanige cognitieve beperkingen, dat hij niet in staat is om het strafproces te volgen dan wel in voldoende mate de eventuele gevolgen van dit proces te doorzien.
Verder is uit het omvangrijke deskundigenonderzoek en uit de verklaring van de raadsman gebleken dat de verdachte zich de feitelijke situatie niet meer kan herinneren en de zeer ernstige verstoringen van zijn geheugen in de weg staan aan het opbouwen van de benodigde vertrouwensband en werkrelatie met zijn raadsman en is de verdachte bovendien niet in staat de zaak met zijn raadsman te bespreken en de verdedigingsstrategie te bepalen. Tevens kan hij tijdens de terechtzitting niet naar voren (laten) brengen wat zijn lezing van de feiten is en wat hij van belang acht voor zijn verdediging.
Het hof concludeert voorts dat de stoornis van de verdachte zodanig ernstig is dat hij ook met toepassing compenserende procedurele maatregelen als bedoeld in de artikelen 509, onder a tot en met d, van het Wetboek van Strafvordering, niet effectief kan participeren in de strafprocedure.
Het hof concludeert dat voortzetting van de vervolging onder deze omstandigheden een schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM zal opleveren.
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan de vereisten van artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Het hof is echter van oordeel dat schorsing van de vervolging in deze zaak niet volstaat. Hoewel bij een dergelijke schorsing sprake is van een einduitspraak, gaat de wet er vanuit dat de vervolging wordt hervat zodra van het herstel van het begrip van de verdachte is gebleken (artikel 16, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering).
[naam 1] heeft immers gerapporteerd dat het dementiële proces progressief is en dat een situatie waarin het cognitief functioneren van de verdachte verbeterd zal zijn, is uitgesloten. Dat brengt mee dat de verdachte nu, noch in de toekomst, op enigerlei wijze effectief kan participeren in de strafprocedure. Het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering leidt er echter toe dat in theorie de mogelijkheid tot het hervatten van de vervolging blijft bestaan. Het hof is van oordeel dat dit een situatie oplevert die in strijd is met de strekking van artikel 6 van het EVRM.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. L.I.M. van Bergen en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 januari 2023.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]