Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 1 primair (poging doodslag)
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen dat verdachte
op 8 september 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een keukenmes meermalen met kracht in haar rug en haar hals en haar handen heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
De verdachte heeft bekend dat hij mevrouw [slachtoffer 1] meermalen heeft gestoken. De verdachte ontkent echter dat hij het opzet heeft gehad om haar te doden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit opzet wel heeft gehad. Bij verdachte was op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet aanwezig op de dood van mevrouw [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer 1] met een mes vijfmaal in de rug en eenmaal in de nek gestoken. Als gevolg van deze steekwonden heeft mevrouw [slachtoffer 1] twee klaplongen opgelopen en moest zij direct geopereerd worden.
Volgens de letselverklaring van de forensisch arts kan een klaplong op zeer korte termijn leiden tot een levensbedreigende ademhalingsbeperking. Daarnaast is er een aanzienlijke kans op letsel van in de borstkas gelegen organen, zoals de longen, de grote bloedvaten en van het hart met een aanmerkelijk risico op (acuut) levensbedreigend bloedverlies in de borst- of buikholte.
De gedragingen van verdachte (het meermaals met een mes steken in de rug en de nek van mevrouw [slachtoffer 1] ) kunnen dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van mevrouw [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.