ECLI:NL:RBAMS:2020:2838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
13/217696-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en Tbs met dwangverpleging opgelegd aan 77-jarige man na poging tot doodslag en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 77-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft, ondanks het advies van deskundigen om een zorgmachtiging te verlenen, besloten om de man ter beschikking te stellen met dwangverpleging. De verdachte heeft op 8 september 2019 in Amsterdam geprobeerd een vrouw, mevrouw [slachtoffer 1], met een mes van het leven te beroven. Hij heeft haar meerdere keren gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder twee klaplongen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat zijn gedragingen op het moment van het delict beïnvloedde. De deskundigen concludeerden dat de verdachte niet strafbaar is, maar dat hij wel een gevaar vormt voor de samenleving. De rechtbank heeft daarom besloten tot oplegging van de Tbs-maatregel, waarbij de verdachte in een forensische setting behandeld zal worden. De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte onder bewind staat en niet in staat was om verweer te voeren. De rechtbank heeft de zaak afgedaan om verdere vertraging te voorkomen, gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte en zijn langdurige voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/217696-19
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 december 2019, 27 februari 2020 en 26 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. van der Meer, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 september 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in haar rug en/of haar nek/hals en/of haar hand(en), althans haar lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steekwond(en) in haar nek en/of haar rug en/of een klaplong, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in haar rug en/of haar nek/hals en/of haar hand(en), althans haar lichaam te steken en/of te snijden en/of te prikken;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 8 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 2] te maken;
(Artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Het bewijs

4.1.1.
Gedeeltelijke vrijspraak feit 1 primair (poging tot moord)
Feit 1 primair bevat de beschuldiging dat verdachte mevrouw [slachtoffer 1] opzettelijk en met ‘voorbedachten rade’ heeft geprobeerd te doden, wat poging tot moord zou opleveren. De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, de ‘voorbedachten rade’ niet bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Verdachte wordt dan ook van ‘poging tot moord’ vrijgesproken.
4.1.2.
Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 1 primair (poging doodslag)
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen dat verdachte
op 8 september 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een keukenmes meermalen met kracht in haar rug en haar hals en haar handen heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
De verdachte heeft bekend dat hij mevrouw [slachtoffer 1] meermalen heeft gestoken. De verdachte ontkent echter dat hij het opzet heeft gehad om haar te doden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit opzet wel heeft gehad. Bij verdachte was op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet aanwezig op de dood van mevrouw [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer 1] met een mes vijfmaal in de rug en eenmaal in de nek gestoken. Als gevolg van deze steekwonden heeft mevrouw [slachtoffer 1] twee klaplongen opgelopen en moest zij direct geopereerd worden.
Volgens de letselverklaring van de forensisch arts kan een klaplong op zeer korte termijn leiden tot een levensbedreigende ademhalingsbeperking. Daarnaast is er een aanzienlijke kans op letsel van in de borstkas gelegen organen, zoals de longen, de grote bloedvaten en van het hart met een aanmerkelijk risico op (acuut) levensbedreigend bloedverlies in de borst- of buikholte.
De gedragingen van verdachte (het meermaals met een mes steken in de rug en de nek van mevrouw [slachtoffer 1] ) kunnen dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van mevrouw [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
4.2.
Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 2 (bedreiging met de dood)
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, het onder 2 ten laste gelegde bewezen in die zin dat de verdachte de heer [slachtoffer 2] bedreigd heeft door zwaaiende bewegingen in zijn richting te maken. De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 8 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meermalen met een keukenmes zwaaiende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 2] te maken.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘het maken van stekende bewegingen’, nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen met de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Klinisch psychiater J. van der Meer (hierna: Van der Meer) en klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg (hierna: Van Willigenburg) hebben op respectievelijk 31 januari 2020 en 14 februari 2020 een Pro Justitia rapport over verdachte uitgebracht. Zij concluderen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en een uitgebreide neurocognitieve stoornis (wellicht dementie). Deze stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten bij verdachte aanwezig. Er was op dat moment bij verdachte een paranoïde waan over mevrouw [slachtoffer 1] aanwezig. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment volledig. Na de overplaatsing van verdachte in 2019 van Mentrum naar [naam instelling] , waar de ten laste gelegde feiten zijn voorgevallen, kreeg hij een te lage dosering van het antipsychotische medicijn haperidol (0,5 mg in plaats van 2,5 mg). Er ontstond vervolgens een psychose, waarbij mevrouw [slachtoffer 1] in zijn waansysteem werd opgenomen en waardoor betrokkene zeer achterdochtig naar haar werd. Zo meende hij onder andere dat zij een heks met bovennatuurlijke krachten was die hem en anderen benadeelde. Verdachte kon zijn denken en handelen door zijn waansysteem niet meer controleren en beheersen. Het denken en handelen van verdachte werd volledig bepaald door zijn psychose. Het advies is om het tenlastegelegde in het geheel niet aan betrokkene toe te rekenen, aldus de hiervoor genoemde deskundigen.
De rechtbank neemt, met de officier van justitie en de raadsman, de conclusies van de deskundigen en het advies over. Daarbij acht de rechtbank ook de behandeling ter terechtzitting op 26 mei 2020 van belang. De rechtbank heeft uitgebreid met verdachte gesproken over wat er op 8 september 2019 is gebeurd. Hij heeft ter terechtzitting (wederom) onder meer verklaard dat hij mevrouw [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken, omdat zij bezig was met voodoo jegens hem, een heks was, hem bedreigde en hem geld afhandig wilde maken en ook zijn familie bedreigde. Dit bevestigt hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd, in het bijzonder over zijn nog steeds aanwezige paranoïde waanideeën.
De rechtbank concludeert dat het bewezen geachte verdachte door zijn ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Terbeschikkingstelling

Adviezen van Van der Meer en Van Willigenburg
Van der Meer en Van Willigenburg zijn in hun rapportages ook ingegaan op het recidiverisico en hebben aanbevelingen gedaan over een passende behandeling voor verdachte en het kader waarin die behandeling plaats moet vinden.
Van der Meer heeft onder meer geconcludeerd dat op basis van de klinische inschatting, het gebruik van een risicotaxatie instrument en een inschatting van beschermende factoren het risico op recidive als matig wordt ingeschat wanneer verdachte in een kliniek verblijft en er toezicht is op zijn medicatiegebruik. Ter zitting heeft Van der Meer aangevuld dat hij op dit moment het recidiverisico hoog inschat, omdat verdachte nog psychotisch is. Door de combinatie van psychotische verschijnselen en geheugenklachten is het lastig voor betrokkene om controle te hebben over zijn klachten en om te begrijpen wat er met hem aan de hand is. Het is van belang dat betrokkene klinisch wordt behandeld, omdat hij is aangewezen op 24-uurs zorg. Daarbij moet er voldoende toezicht zijn door personeel dat geschoold is in het herkennen van psychotische verschijnselen, zodat het op tijd duidelijk is en ingegrepen kan worden als er wederom psychotische verschijnselen ontstaan. Geadviseerd wordt de behandeling in het kader van een Zorgmachtiging ex artikel 2.3 van de Wet forensische zorg te laten plaatsvinden. Ter zitting heeft Van der Meer aangevuld dat het hem toch beter lijkt de behandeling in een forensische setting zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek te starten, waarbij hij twijfelt of de duur van zes maanden tot een jaar voldoende effectief zal zijn voor de behandeling.
Van Willigenburg heeft onder meer geconcludeerd dat gewelddadig gedrag bij betrokkene (vrijwel) uitsluitend lijkt voort te komen vanuit de paranoïde overtuigingen. De kans dat betrokkene in de komende periode tot gewelddadig handelen zal komen wordt ingeschat als matig tot hoog gezien de indicatoren binnen het klinische domein en de risicohantering en het beperkt aantal aanwezige beschermende factoren. In een verzorgingstehuis is te weinig psychiatrische expertise aanwezig is om het psychiatrisch ziektebeeld van betrokkene adequaat te kunnen behandelen. Psychotische symptomen kunnen dan makkelijk over het hoofd worden gezien, het kan in een dergelijke niet in psychiatrie gespecialiseerde instelling gemakkelijker gebeuren dat de onjuiste dosering wordt voorgeschreven en er zijn geen veiligheidsmaatregelen indien de agressie oploopt. Mocht betrokkene niet in een verzorgingstehuis terecht kunnen, dan is hij vermoedelijk aangewezen op opvang door zijn neef of een daklozenopvang, waar in het geheel geen psychiatrische expertise is, of expertise op het gebied van de cognitieve problemen van betrokkene. Dit zal vermoedelijk veel onrust met zich meebrengen, terwijl betrokkene gebaat is bij structuur, voorspelbaarheid, ondersteuning in zijn dagelijkse zelfzorg en een regulering van prikkels. Geadviseerd wordt betrokkene te plaatsen in een (gerontopsychiatrische) afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis met een zorgmachtiging. Ter zitting heeft Van Willigenburg aangevuld dat het haar wenselijk lijkt de behandeling in een forensische setting zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek te starten.
Pro forma zitting 27 februari 2020: opdrachten van de rechtbank
Op de pro forma zitting van 27 februari 2020 zijn de rapportages van Van der Meer en Van Willigenburg besproken. De rechtbank heeft de officier van justitie vervolgens opdracht gegeven tot het opstellen van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging, omdat de rechtbank op de volgende zitting zo veel mogelijk opties open wilde houden. In het verlengde daarvan heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht ervoor zorg te dragen dat de reclassering een maatregelrapportage opstelt in het kader van een mogelijke terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Advies van de reclassering
De reclassering is – kort samengevat – tot de conclusie gekomen dat oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden gelet op de problematiek van verdachte in zijn geval geen haalbare kaart is. Hij zal niet in staat zijn zich aan voorwaarden te houden, aldus de reclassering.
Zitting 26 mei 2020
De officier van justitie heeft – uitgebreid toegelicht – oplegging van de maatregel ‘terbeschikkingstelling met dwangverpleging’ (hierna: Tbs-maatregel) gevorderd.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank – uitgebreid toegelicht – verzocht de officier van justitie niet te volgen in haar vordering tot oplegging van de Tbs-maatregel. Hij heeft onder verwijzing naar het standpunt van de raadsman in de civiele zorgmachtiging procedure een zorgmachtiging voor verdachte passend geacht.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes gestoken en zich daarmee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict, te weten een poging tot doodslag. Hierbij heeft mevrouw [slachtoffer 1] twee klaplongen heeft opgelopen en moest zij direct geopereerd worden. Verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van mevrouw [slachtoffer 1] .
Ook heeft hij haar en slachtoffer [slachtoffer 2] , die tussen verdachte en mevrouw [slachtoffer 1] is gekomen en waarschijnlijk haar leven heeft gered, angstige momenten laten doormaken. Voor beide slachtoffers zal hetgeen op 8 september 2019 is gebeurd langdurig een negatieve impact hebben op hun leven. Uit de ter terechtzitting door haar raadsvrouw voorgelezen slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer 1] volgt dat zij nog steeds de lichamelijke en geestelijke gevolgen van het voorval op 8 september 2019 ondervindt.
Dergelijke strafbare feiten maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
In het licht van de hiervoor beschreven ernst van de geweldsdelicten en gelet op de adviezen van de deskundigen en de door de officier van justitie en raadsman ingenomen standpunten ligt de vraag voor of voor verdachte een (civiele) zorgmachtiging moet worden verleend of dat hem Tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden derhalve niet tot de mogelijkheden behoort.
De rechtbank volgt de adviezen van de deskundigen voor wat betreft de noodzaak om verdachte intensief en klinisch (met medicatie) te behandelen. Zonder deze behandeling acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige, complexe stoornissen van verdachte groot. Een opname in een civiele setting, op grond van een zorgmachtiging, zoals geadviseerd door de deskundigen, acht de rechtbank echter niet aangewezen. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Bij verdachte is sprake van chronische ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens, te weten een ernstige paranoïde-psychotische stoornis in combinatie met neurocognitieve problematiek. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, althans de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de Tbs-maatregel met verpleging.
De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat de verdachte een zeer ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, waarbij het slachtoffer zeer goed had kunnen komen te overlijden. Verdachte heeft dit delict gepleegd onder invloed van een psychose. Deze psychose is – ondanks inmiddels correct ingestelde en zelfs verhoogde medicatie – nog steeds (9 maanden na het strafbare feit) met een paranoïde waan over het slachtoffer en anderen aanwezig.
In het verleden is verdachte al eerder veroordeeld voor zeer ernstige feiten (te weten een verkrachting in 2001 en een brandstichting in 2013 in Zwitserland). Ten aanzien van dit laatste feit is het volgens de deskundigen waarschijnlijk dat dit gepleegd is onder invloed van een bij de verdachte aanwezige psychose. Verdachte is in deze laatste zaak in Zwitserland veroordeeld tot een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. In 2015 heeft de officier van justitie in Nederland besloten om deze straf over te nemen. Verdachte is vervolgens met een (civiel)rechtelijke machtiging opgenomen geweest. In 2017 is deze maatregel echter niet meer verlengd, waarna verdachte in 2019 terecht is gekomen in het verzorgingstehuis waar bovengenoemde strafbare feiten zich hebben plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat een eerdere plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (een plaatsing op basis van het oude artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht) en een daarop volgende rechterlijke machtiging blijkbaar niet afdoende zijn geweest om het recidivegevaar te reduceren tot een aanvaardbaar niveau gezien het nu bewezen geachte zeer ernstige feit.. De rechtbank heeft er daarom dan ook geen vertrouwen in dat het recidivegevaar nu wel voldoende zal worden ingeperkt met de door de deskundigen voorgestelde zorgmachtiging. De rechtbank is daarom van oordeel dat het belang van bescherming van de samenleving nu dient te prevaleren. Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd.
Voor beide bewezen geachte feiten kan gelet op artikel 37a, eerste lid, onder 2°van het Wetboek van Strafrecht deze maatregel worden opgelegd. De bewezen geachte poging tot doodslag (feit 1 primair) is immers een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voor de bewezen geachte bedreiging geldt dat dit misdrijf in de hiervoor genoemde bepaling afzonderlijk is vermeld als een misdrijf waarvoor deze maatregel kan worden opgelegd. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt dat de Tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van (onder meer) een poging tot doodslag; een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De Tbs-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde – en hiervoor bewezen geachte – feit.
De rechtbank merkt allereerst op dat mevrouw [slachtoffer 1] schadevergoeding toekomt voor hetgeen haar is overkomen. Zij is het slachtoffer geworden van een zeer ernstig feit. Verdachte heeft zich door zijn ziekelijke stoornis ingebeeld dat mevrouw [slachtoffer 1] hem kwaad wilde doen, terwijl dit totaal niet aan de orde was. Als gevolg hiervan is zij meerdere malen met een mes gestoken door verdachte.
Hoewel de rechtbank dus oog heeft voor de schade van mevrouw [slachtoffer 1] , is toekenning van schadevergoeding aan mevrouw [slachtoffer 1] in dit strafproces niet mogelijk. Ter terechtzitting van 26 mei 2020 is namelijk gebleken dat het vermogen van verdachte onder beschermingsbewind, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is gesteld. De onder bewind gestelde verdachte is naar burgerlijk recht procesonbevoegd. Hij mag dus geen verweer voeren op de vordering van de benadeelde partij. De bewindvoerder dient derhalve ter zitting aanwezig te zijn om namens verdachte verweer te voeren. Dit volgt ook uit een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 2 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2873).
De bewindvoerder is in deze zaak niet opgeroepen, noch verschenen. De bewindvoerder heeft de raadsman van verdachte ook geen machtiging gegeven om namens de bewindvoerder op te treden. Er was overigens ook nauwelijks tijd om een en ander te regelen, omdat de vordering benadeelde partij een dag voor de zitting pas is verspreid onder alle partijen. Hoe dan ook – formeel gezien – is ter terechtzitting van 26 mei 2020 niemand in de gelegenheid geweest om verweer te voeren op de vordering van de benadeelde partij. Om dit gebrek te herstellen zou het onderzoek moeten worden heropend, zodat de bewindvoerder voor de volgende zitting kan worden opgeroepen. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte al bijna negen maanden in voorlopige hechtenis verblijft. Het is gelet op zijn psychiatrische problematiek van belang dat de zaak nu wordt afgedaan, zodat verdachte – voor zichzelf en de maatschappij – op een passende plek terecht komt. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat verdachte het geweld tegen mevrouw [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend terwijl hij in een psychotische toestand verkeerde die waarschijnlijk (mede) het gevolg is geweest van een foutieve aanpassing van zijn medicatie door de zorginstelling. Dat roept vragen op ten aanzien van de aansprakelijkheid en omvang van de schadevergoedingsplicht van verdachte en vraagt mogelijk om nader onderzoek naar de oorzaak van de psychische ontregeling van verdachte. Dit nadere onderzoek zou eveneens een onevenredige belasting van het strafproces vormen.
Gelet op het voorgaande wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.1.2. en 4.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingten aanzien van die feiten.
Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteldzal worden en beveelt dat hij
van overheidswege verpleegdzal worden.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Sipkens, voorzitter, mrs. W.M.C. van den Berg en P.B. Spaargaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2020.