ECLI:NL:RBGEL:2022:3397

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
05-720068-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging wegens ongeschiktheid van de verdachte om te staan voor de rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die lijdt aan een ernstige psychische aandoening, waardoor hij niet in staat is om het strafproces te volgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1945, in een catatonische toestand verkeert en niet in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De officier van justitie stelde dat de vervolging niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, aangezien de gezondheidsproblemen van de verdachte pas na de aanvang van de vervolging zijn ontstaan. De rechtbank heeft de vervolging van de verdachte geschorst op basis van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte niet in staat is om effectief deel te nemen aan het proces. De rechtbank heeft ook overwogen dat de zaak niet kan worden geëindigd op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering, omdat het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. De beslissing om de vervolging te schorsen is genomen om te waarborgen dat de rechten van de verdachte, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, niet worden geschonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/720068-19
Datum uitspraak : 28 juni 2022
Tegenspraak (art. 509d lid 3 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1945 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
27 november 2020, 18 mei 2021 en 28 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 6 maart 2019 te Heelsum, gemeente Renkum, een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten (een deel van) een pand gelegen aan de Veentjesbrug, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die ruimte bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

2.De voorvragen

De feiten
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 het onderzoek van de zaak ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en daarbij de rechter-commissaris opdracht gegeven in Hongarije (medische) informatie over verdachte op te vragen. De rechtbank heeft de rechter-commissaris daarbij verzocht de volgende vragen te doen beantwoorden:
- Is verdachte in staat het strafproces te volgen of in voldoende mate de eventuele gevolgen van dit proces te doorzien?
o Zo niet, is de verwachting dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn?
o Zo ja, op welke termijn zal dit naar verwachting het geval zijn?
- Zijn er andere bevindingen die relevant zijn voor het strafproces en zo ja, welke?
Bij brief van 8 februari 2022 heeft de rechter-commissaris van het IRC Oost-Nederland het verslag van forensisch psychiater dr. Zsuzsanna Pigniczki en forensisch arts-deskundige
dr. Lajos Kiss (hierna: de deskundigen) ontvangen, inclusief de vertaling daarvan.
In de forensisch psychiatrische expertise hebben de deskundigen geschreven dat verdachte al langer ziek is. In mei 2021 werd hij behandeld voor diepveneuze trombose. Daarnaast werd hij in het ziekenhuis opgenomen omdat sprake was van een longembolie. Op 5 mei 2021 is er een CT-scan van de buik en kleine bekken van verdachte gemaakt, waaruit bleek dat sprake was van een longembolie en van diverticulose in de sigmoïd. Verdachte is van 28 april 2021 tot en met 21 mei 2021 behandeld op de afdeling cardiologie. De diagnose luidde: een diepveneuze ontsteking met tromboflebitis in de onderste ledematen, een hoge bloeddruk en leeftijdsgebonden gehoorverlies. Op 17 augustus 2021 is verdachte eveneens onderzocht. Met hem was op dat moment geen contact te krijgen. Hij volgde geen instructies op en verkeerde in een catatonische toestand. Op 25 augustus 2021 is een CT-scan van de schedel van verdachte gemaakt. Uit deze scan kwam een vermoeden van symptomen van vasculaire encefalopathie naar voren. Op 7 september 2021 is een neurologisch onderzoek uitgevoerd, aangezien bleek dat sprake was van een verslechtering van het niveau van waakbewustzijn en van zwakte van de rechter ledematen. De craniale CT-scan toonde eerdere vasculaire schade in beide bilaterale cerebellaire gebieden, vooral aan de rechterzijde. Verder toonde een andere subcorticale in de rechter hemisfeer sporen van een waarschijnlijke bloeding. Er was sprake van een ontsteking en diepveneuze tromboflebitis in de onderste ledematen. Met verdachte was geen contact te krijgen en hij volgde geen instructies op. Verdachte verkeerde in een catatonische toestand. De conclusie van het neurologisch onderzoek was dat de bewustzijnsstoornis van verdachte niet verklaard werd door morfologische afwijkingen van de hersenen die op de craniale CT-scan werden gezien. Een psychiatrisch advies werd aanbevolen voor de catatonische toestand.
De deskundigen hebben de door de rechtbank gestelde vragen in hun rapportage als volgt beantwoord:

VI. OPINIE
1. Op grond van de medische documentatie die ons ter beschikking stond, kon er met [verdachte] op 7 september 2021 niet in contact worden getreden, volgde hij geen instructies op, verkeerde hij in een catatonie-achtige toestand. Hij reageerde niet op zijn omgeving en er kon geen contact met hem gemaakt worden.
In het licht van het voorgaande is hij niet in staat de strafprocedure te volgen, noch de essentie of de gevolgen ervan te begrijpen.
2. In de hierboven beschreven toestand is hij niet in staat om zich uit te drukken.
3. Op basis van medische informatie verwijst een medisch rapport op 17 augustus 2021 ernaar dat hij in een dergelijke toestand is geraakt, maar dat hij voordien ook niet gezond was, maar dat het mogelijk was met hem te communiceren. We kunnen op dit moment geen verklaring afleggen over zijn toekomstige toestand.”
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie geen sprake is. De gezondheidstoestand van verdachte kan niet aan het Openbaar Ministerie worden toegerend. De vervolging van verdachte dient te worden geschorst. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven de zaak op de voet van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering geëindigd te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat voortzetting van de vervolging onder de bestaande omstandigheden in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het Openbaar Ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vervolging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Vervolgens dient de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, de vraag te beantwoorden of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of verdachte kan worden aangemerkt als ‘fit to stand trial’. ‘Fitness to stand trial’ houdt volgens het EHRM onder meer in dat sprake moet kunnen zijn van “effective participation” door de verdachte. “Effective participation in this context presupposes that the accused has a broad understanding of the nature of the trial process and of what is at stake for him or her, including the significance of any penalty which may be imposed. It means that he or she, if necessary, with the assistance of, for example, an interpreter, lawyer, social worker or friend, should be able to understand the general thrust of what is said in court. The defendant should be able to follow what is said by the prosecution witnesses and, if represented, to explain to his own lawyers his version of events, point out any statements with which he disagrees and make them aware of any facts which should be put forward in his defence.” (zie o.a. EHRM 15 juni 2004: S.C. v. The United Kingdom, nr. 60958/00
).
Op grond van de beschikbare medische informatie stelt de rechtbank vast dat verdachte niet in staat is om het strafproces te volgen of in voldoende mate de eventuele gevolgen van dit proces te doorzien. Hij is ook niet in staat de zaak met zijn raadsvrouw te bespreken, de verdedigingsstrategie (mede) te bepalen of de inhoud van de processtukken tot zich te nemen. Ook kan hij op de zitting geen verklaring afleggen of anderszins naar voren brengen wat hij van belang acht voor zijn verdediging. Verdachte kan aldus niet effectief deelnemen aan het strafproces en is in zoverre ‘unfit to stand trial’.
De rechtbank stelt voorts vast dat, gelet op de catatonische toestand van verdachte, zijn belemmeringen effectief aan de strafprocedure deel te nemen op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd.
Het voortzetten van de vervolging van verdachte zou, gelet op het voorgaande, een schending van zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM inhouden.
De rechtbank is van oordeel dat van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie geen sprake is. Ten tijde van de aanvang van de vervolging van verdachte was - voor zover bekend - geen sprake van de thans bestaande gezondheidsproblemen. Dat na de aanvang van de vervolging van verdachte gezondheidsproblemen zijn ontstaan die maken dat verdachte niet (langer) ‘fit to stand trial’ is, maakt niet dat het Openbaar Ministerie verdachte in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM heeft vervolgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Schorsing van de vervolging
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of er redenen zijn om tot schorsing van de vervolging van verdachte over te gaan.
Hoewel de exacte oorzaak van de catatonische toestand van verdachte op basis van de verkregen medische informatie niet duidelijk is, stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval lijdt aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap dat hij op dit moment niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter in dat geval de vervolging van verdachte schorst, in welke stand zij zich ook bevindt. Gelet hierop, zal de rechtbank de vervolging van verdachte schorsen.
De rechtbank merkt daarbij op dat door de schorsing van de vervolging van verdachte geen sprake is van een schending van zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Het geëindigd verklaren van de zaak
De rechtbank overweegt dat zij de zaak niet geëindigd kan verklaren op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering zoals voorgesteld door de officier van justitie. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472 volgt dat een verklaring dat de zaak is geëindigd niet kan worden gegeven nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen en nog niet door de zittingsrechter onherroepelijk einduitspraak is gedaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
 schorst de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. J.A.P. Bakker en
mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen