ECLI:NL:RBAMS:2023:4504

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
AMS 22/5830, 23/801, 23/941, 23/2280, 23/2311, 23/2647, 23/2890, 23/2910, 23/3002 en 23/3003
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de voorwaarden voor energietoeslag voor studenten door de Rechtbank Amsterdam

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin studenten beroep aantekenden tegen de afwijzing van hun aanvragen voor de eenmalige energietoeslag. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden die de gemeente Amsterdam aan studenten stelt voor het verkrijgen van deze toeslag gerechtvaardigd zijn. De eisers, allen studenten, hadden in eerste instantie de energietoeslag aangevraagd, maar hun aanvragen werden afgewezen omdat studenten als groep waren uitgesloten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Na deze uitspraak heeft de gemeente nieuw beleid vastgesteld, waarbij studenten vanaf 21 jaar niet meer als groep worden uitgesloten, maar wel onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor de toeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaarden, zoals het vereisen van een energiecontract op naam en het meetellen van de maximale studiefinanciering bij het inkomen, voldoende zijn onderbouwd en niet onredelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de gemeente met deze voorwaarden een legitiem doel nastreeft en dat het beleid niet onredelijk is. De beroepen van de studenten zijn ongegrond verklaard, met uitzondering van één eiseres die alsnog in aanmerking kwam voor de toeslag. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan enkele eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/5830 ( [eiser 1] ), 23/801 ( [eiser 3] ), 23/941 ( [eiser 4] ), 23/2280 ( [eiser 5] ), 23/2311 ( [eiser 7] ), 23/2647 ( [eiser 2] ), 23/2890 ( [eiser 8] ), 23/2910 ( [eiser 6] ), 23/3002 ( [eiser 9] ) en 23/3003 ( [eiser 10] )
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaken tussen

1.[eiser 1] , uit [woonplaats] , eiser

en
2. [eiser 2], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Schatens en A. van der Werff (ASVA)),

3.[eiser 3] , uit [woonplaats] , eiser,

4.[eiser 4] , uit [woonplaats] , eiser,

5.[eiser 5] , uit [woonplaats] , eiseres,

6. [eiser 6]uit [woonplaats] , eiser
7. [eiser 7]uit [woonplaats] , eiser
8. [eiser 8]uit [woonplaats] , eiseres
9. [eiser 9]uit [woonplaats] , eiseres
10. [eiser 10]uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.S. Bosch, mr. D. Swildens, mr. J.C. Kotteman (LAW))
hierna te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
(gemachtigde: mr. R. Nomden en mr. D. Ahmed).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun energietoeslagaanvragen door verweerder. [1]
1.2.
Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen in de periode van oktober 2022 tot en met januari 2023. In de zaken van [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] is verweerder in de beslissingen op het bezwaar van eisers bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Deze eisers hebben bij de rechtbank beroep ingesteld tegen deze besluiten. Na de uitspraak van deze rechtbank van 14 februari 2023 heeft verweerder, onder verbetering van de motivering naar aanleiding van nieuw beleid, herziene beslissingen op bezwaar genomen. Eisers hebben hun beroepen gehandhaafd, nu verweerder op grond van het nieuwe beleid bij de afwijzing van de aanvragen is gebleven. In de overige zaken heeft verweerder pas op de bezwaren van eisers beslist nadat het nieuwe beleid was vastgesteld. Ook in deze beslissingen op bezwaar is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 juni 2023 op zitting behandeld. [eiser 3] en [eiser 4] zijn verschenen. De andere eisers zijn niet verschenen. Zij zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eisers, allen student, hebben de eenmalige energietoeslag voor 2022 aangevraagd. De aanvragen zijn in eerste instantie afgewezen, omdat studenten hiervan als groep waren uitgesloten. De Meervoudige Kamer (MK) van deze rechtbank heeft op 14 februari 2023 [2] uitspraak gedaan waarbij – kort gezegd – is geoordeeld dat het categoriaal uitsluiten van studenten, zonder duidelijke onderbouwing, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens nieuw beleid opgesteld waarbij studenten vanaf
21 jaar niet meer als groep worden uitgesloten van de eenmalige energietoeslag en daarvoor alsnog, onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking komen. Verweerder heeft hierop nieuwe besluiten genomen waarin, in het geval van eisers, de energietoeslag opnieuw werd afgewezen omdat zij volgens verweerder niet aan de nieuwe beleidsvoorwaarden voldoen. Het gaat dan met name om de voorwaarde dat de student een energiecontract op naam moet hebben, en om de inkomenstoets. Bij dat laatste geldt dat de maximale bij DUO [3] te verkrijgen lening bij het inkomen wordt opgeteld, ook al wordt dit bedrag niet daadwerkelijk door de student geleend.
2.3.
Voor eisers [eiser 1] , [eiser 5] en [eiser 6] geldt dat de energietoeslag is afgewezen, omdat er bij hen geen sprake was van een energiecontract op naam. Na de beslissing op bezwaar heeft [eiser 5] alsnog de energietoeslag ontvangen. De aanvragen van [eiser 7] , [eiser 9] en [eiser 10] zijn afgewezen, omdat zij volgens verweerder onvolledige of onduidelijke gegevens hebben aangeleverd. Voor [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] geldt dat hun inkomen te hoog is. Hierbij is de maximale lening die zij kunnen krijgen bij DUO meegeteld. In de zaak [eiser 8] draait het, na toekenning van de energietoeslag, enkel nog om de proceskostenvergoeding in bezwaar, die door verweerder is afgewezen omdat [eiser 8] volgens verweerder geen betalingsverplichting jegens LAW heeft.
Standpunten van partijen
3.1.
Eisers vinden dat er nog steeds sprake is van het onterecht uitsluiten van studenten van de energietoeslag. Voor niet-studenten gelden de nadere eisen van een energiecontract op naam of het optellen van een in theorie te verkrijgen geldlening bij het inkomen, niet. Sommige eisers zijn het oneens met de strakke inkomensgrens die wordt gehanteerd of met de periode waarover het inkomen wordt berekend. Zij vinden dat zij door deze voorwaarden opnieuw anders worden behandeld dan niet-studenten en dat deze ongelijke behandeling niet gerechtvaardigd is. Ook is in nadere gronden [4] aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eisers bij ontbrekende of onduidelijke energiecontracten geen herstelmogelijkheid te bieden, maar direct nieuwe besluiten tot afwijzing te nemen, terwijl die energiecontracten er wel waren.
3.2.
Volgens verweerder heeft zij de voorwaarden zo opgesteld dat wordt voldaan aan de uitspraak van de MK. Voor zover moet worden geoordeeld dat sprake is van gelijke gevallen, is er volgens verweerder voldoende rechtvaardiging voor de aan studenten te stellen voorwaarden en daarmee de ongelijkheid in behandeling. Indien studenten als gevolg van die voorwaarden niet in aanmerking komen voor de categoriale toeslag, terwijl zij wel geconfronteerd worden met financiële problemen als gevolg van stijgende energiekosten, kunnen zij een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand. Volgens verweerder is het gemaakte onderscheid door middel van deze voorwaarden en het vangnet van individuele bijzondere bijstand legitiem, doelmatig en proportioneel en is dit voldoende onderbouwd met cijfers.
Wat is het beoordelingskader?
4.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (verder: Pw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van verweerder niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Pw niet van toepassing zijn.
4.2.
Om categoriale verstrekking van de energietoeslag mogelijk te maken is artikel 35 van de Pw gewijzigd. [5] Op grond van het vierde lid kan, in afwijking van het eerste lid, tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
Op grond van het vijfde lid kan de in het vierde lid bedoelde toeslag in afwijking van artikel 43, eerste lid, van de Pw ambtshalve worden vastgesteld.
4.3.
In de Beleidsregels eenmalige energietoeslag studenten 2022 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Beleidsregels) zijn voorwaarden opgenomen die specifiek gelden voor studenten. Zo moet de student op de peildatum een energiecontract op naam hebben afgesloten op het adres waarvoor hij energietoeslag heeft aangevraagd en waar hij staat ingeschreven (artikel 2, eerste lid en onder d). Op grond van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels geldt een inkomenseis:
“Het toepasselijke normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, tweede lid van de wet en genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt meegenomen als inkomen, ook als dit niet daadwerkelijk is ontvangen:
a. Hoger onderwijs: € 932,87
b. Beroepsonderwijs: € 766,06”.
4.4.
De relevante bepalingen uit de Beleidsregels zijn in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
Beleidsruimte
5. Het toekennen van energietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Uit artikel 35, vierde en vijfde lid, van de Pw volgt dat verweerder bij de uitoefening van deze bevoegdheid beleidsruimte heeft om te bepalen welke doelgroepen daarvoor in aanmerking komen. Dit brengt mee dat de rechtbank de beslissing terughoudend dient te toetsen. Wel moet verweerder hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de grondrechten in acht nemen, zoals het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod. Vooropgesteld moet worden dat het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling is verboden, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. [6]
Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2023
6. In de uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel het volgende overwogen:
(…) De rechtbank onderkent dat de situatie van veel studenten anders is dan die van de meeste huishoudens die onder het minimabeleid vallen. Dat neemt niet weg dat naast de groep minima, ook anderen die zich in een met eisers vergelijkbare situatie bevinden, voor de categoriale energietoeslag in aanmerking komen. Of men al dan niet in een uitzichtloze situatie verkeert is in dat verband niet een relevant criterium. De wetgever heeft uitdrukkelijk beoogd om de eenmalige energietoeslag voor een grotere groep beschikbaar te maken dan de groepen minima. In de Handreiking worden gemeenten immers geadviseerd om een minimale inkomensgrens van 120% van het minimumloon aan te houden. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de regering hiermee een uniforme uitvoering wil bevorderen, waarbij de eenmalige energietoeslag niet alleen is voorbehouden aan huishoudens met een bijstandsuitkering, maar ook aan huishoudens die beschikken over een ander inkomen, bijvoorbeeld inkomen uit arbeid, alimentatie, pensioen of een sociale zekerheidsuitkering. [7] Dit betekent dat onder de regeling ook jongeren van 21 jaar en ouder vallen die aan het begin van hun loopbaan staan en een startsalaris van net boven het minimumloon ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de groep studenten zich op de relevante onderdelen van het beleid niet van deze groep onderscheidt. Voor de vraag of sprake is van een vergelijkbare situatie dient namelijk de feitelijke situatie te worden beoordeeld, dus de woonsituatie, de hoogte van het inkomen en of de betrokkene energiekosten betaalt.Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich onder de groep studenten ook huishoudens of alleenstaanden die zich wat betreft deze onderdelen in precies dezelfde situatie bevinden als niet-studenten die wel in aanmerking komen voor de categoriale eenmalige energietoeslag. In navolging van de Afdeling advisering van de Raad van State valt te denken aan uitwonende studenten die voltijds studeren, maximale studiefinanciering in de vorm van een lening ontvangen op grond van de Wsf 2000 en in een zelfstandige woning wonen. In zoverre is dan ook sprake van een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. (…)
Beoordeling van de beroepen
7.1.
De rechtbank heeft dus eerder vastgesteld dat zich binnen de groep van gerechtigden gelijke gevallen bevinden als de groep studenten die een aanvraag hebben ingediend. De rechtbank stelt vast dat de voorwaarden die nu voor studenten gelden niet (helemaal) gelijk zijn aan de voorwaarden die voor niet-studenten gelden. De vraag is of dit onderscheid gerechtvaardigd is en of verweerder dit voldoende heeft gemotiveerd.
7.2.
Een onderscheid in de behandeling van vergelijkbare gevallen is immers alleen dan geoorloofd als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is. [8] Om dit te bepalen is relevant of met het gemaakte onderscheid een legitiem doel wordt nagestreefd (legitimiteit), of dit onderscheid kan worden aangemerkt als een passend middel om dit doel te bereiken (doelmatigheid) en of het geboden is (proportionaliteit).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank zal eerst de door eisers aangevoerde gezamenlijke beroepsgronden beoordelen. Daarna zal de rechtbank beoordelen wat de gevolgen zijn voor de individuele beroepen van eisers.
Energiecontract op naam
Standpunt verweerder
9.1.
Volgens verweerder komt de wetgever op het gebied van de sociale zekerheid een ruime beoordelingsruimte toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. De keuze van de wetgever kan worden gevolgd, tenzij deze ‘manifestly without reasonable foundation’ is.
9.2.
De Beleidsregels zijn volgens verweerder zo opgesteld dat met minima vergelijkbare gevallen gelijk worden behandeld. Studenten met een energiecontract worden niet meer uitgesloten van de regeling. Studenten zonder energiecontract op naam die desondanks hard worden getroffen door hoge energiekosten kunnen een aanvraag om individuele bijzondere bijstand indienen.
9.3.
Verweerder vindt dat voor de aan studenten gestelde voorwaarden rechtvaardiging bestaat. Het doel van de toeslag is om huishoudens met een laag inkomen te compenseren voor gestegen energiekosten. Het betreft een snelle, generieke maatregel die voor zo min mogelijk uitvoeringslasten zorgt en zo veel mogelijk mensen binnen de doelgroep helpt. Compensatie van groepen minima die niet met de gestegen energiekosten worden geconfronteerd, is niet doelmatig. Het uitsluiten van studenten die geen energiecontract op naam hebben – en dus niet via hun energiecontract worden getroffen door de hogere energieprijzen – dient een legitiem doel: compenseren van de minima die daadwerkelijk getroffen worden en het voorkomen van overcompensatie.
9.4.
Alle studenten compenseren is volgens verweerder niet doelmatig. Dit houdt vooral verband met het feit dat studenten een andere woonsituatie kennen dan (andere) minima. Studenten wonen over het algemeen thuis bij hun ouders of op kamers, minima in een zelfstandige woning. De eis van een energiecontract op naam wordt aan studenten gesteld, omdat het doel van de regeling is de gestegen energiekosten te compenseren, die immers door de energieleverancier worden doorbelast via de energierekening. In het verweerschrift heeft verweerder met cijfers onderbouwd dat minima die geen student zijn in 82,2% van de gevallen in een sociale huurwoning wonen en een energiecontract op naam hebben.
9.5.
Het gegeven dat de woonsituatie van studenten voor een groot deel anders is dan die van andere minima rechtvaardigt volgens verweerder een differentiatie tussen de studenten die wel en die niet getroffen worden door gestegen energiekosten. Het is volgens verweerder niet meer dan redelijk om in Amsterdam thuiswonende studenten uit te sluiten van energietoeslag. Ook is het redelijk om studenten die op kamers wonen, maar die geen eigen energiecontract hebben, uit te sluiten van de regeling omdat niet gebleken is dat zij in dezelfde mate getroffen worden door de hogere energierekening dan de minima. Verweerder heeft navraag gedaan bij woonstichting Lieven de Key en daaruit bleek dat de gestegen energiekosten over 2022 niet doorberekend zijn via de servicekosten, omdat Lieven de Key beschikte over een vast energiecontract met de energieleverancier. Hetzelfde geldt voor kamerbewoners van studentenverhuurders DUWO en Socios.
9.6.
Voor studenten die een meerkamerwoning via particulieren huren, geldt volgens verweerder dat per woning een toeslag kan worden aangevraagd, die onder de studenten kan worden gedeeld, mits het energiecontract op naam staat van een student. Bij kamers, eenkamerwoningen of meerkamerwoningen waar geen sprake is van een energiecontract op naam van een student, hebben studenten een all-in huurcontract of betalen ze energielasten via servicekosten. In beide gevallen was er in 2022 in de meeste gevallen volgens verweerder geen of slechts beperkt sprake van energieverhoging voor studenten. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers bevestigd dat er in die zaken in 2022 (nog) geen sprake was van een substantiële stijging van de servicekosten. Verweerder heeft verder betoogd dat voor huren, ook in de vrije sector, strenge regels gelden: verhoging van de kale huur mocht in 2022 maximaal 3,3% zijn. Daaruit blijkt volgens verweerder dat huurders die een all-in huurcontract hebben in 2022 vrijwel niet worden getroffen door hogere energielasten. Verder zijn de woningen waarin studenten over het algemeen wonen veel kleiner dan die van andere minima, waardoor de energiekostenstijging minder grote gevolgen heeft. Ook dit heeft verweerder met cijfers onderbouwd. Ook hiervoor geldt volgens verweerder dat studenten veelal een all-in contract hebben of dat er geen of beperkte verhoging in servicekosten is doorgevoerd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van [eiser 1] ter zitting verklaard dat het in het geval van eiser om enkele tientjes per maand gaat.
9.7.
De extra voorwaarde van een energiecontract op naam is volgens verweerder ook proportioneel, omdat de nadelige gevolgen hiervan gering zijn. Studenten zijn, anders dan de minima, als groep niet in beeld bij verweerder, waardoor ambtshalve toekenning aan hen niet mogelijk is en zij sowieso een aanvraag moeten indienen. Het bijvoegen van een energiecontract op naam is geen grote belasting voor studenten. Het opvragen van een energiecontract bij de gehele groep minima is niet doelmatig omdat het hierdoor niet mogelijk is de toeslag geautomatiseerd (en dus snel) ambtshalve toe te kennen aan deze groep. Het gaat om 72.600 huishoudens. Volgens verweerder zijn er bij een ambtshalve toekenning aan deze grote groep minima zwaarwegende voordelen op het gebied van administratieve lasten, het bereik van de regeling (dat iedereen die recht heeft op de toeslag die ook daadwerkelijk ontvangt, aangezien het ook veel minder zelfredzame burgers betreft) en uitvoeringskosten. Met betrekking tot dit laatste punt heeft verweerder aangegeven dat er buiten de automatisch toegekende toeslagen 35.491 aanvragen om energietoeslag zijn ingediend. Gedurende één jaar zijn door verweerder 50 fte fulltime ingezet voor deze aanvragen.
9.8.
Met het gemaakte onderscheid tussen studenten en niet-studenten wordt volgens verweerder beoogd juist die studenten die voor wat betreft de stijgende energiekosten in dezelfde positie verkeren als niet-studenten dezelfde aanspraken te geven op energietoeslag en de grote groep studenten die niet in dezelfde positie verkeren eruit te filteren. Met deze voorwaarde wordt volgens verweerder dus aan de MK uitspraak voldaan.
Oordeel van de rechtbank
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat als gevolg van de (nieuwe) Beleidsregels studenten niet meer categoriaal worden uitgesloten van de energietoeslag. Wel gelden er voor studenten voorwaarden die niet aan andere energietoeslaggerechtigden worden gesteld. In zoverre is er dus is nog steeds sprake van (sommige) gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met de hiervoor weergegeven cijfers en motivering voldoende onderbouwd waarom de extra voorwaarden die aan studenten worden gesteld gerechtvaardigd zijn. De rechtbank licht dit als volgt toe.
10.2.
Uit de cijfers van verweerder blijkt dat studenten in 2022 in veel mindere mate door de stijging van energielasten zijn getroffen. Door eisers zijn deze cijfers onvoldoende weersproken, noch hebben zij hun eigen stelling dat studenten net zo hard als andere minima worden getroffen door de stijging van de energielasten, onderbouwd. Studenten die rechtstreeks worden getroffen door de stijging van energielasten, komen – door hen een energiecontract op naam te laten overleggen – wel in aanmerking voor de toeslag. Voor studenten die niet over een contract op naam beschikken, maar toch door de stijging van de energielasten in de problemen komen, geldt de mogelijkheid van een aanvraag om individuele bijzondere bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee in afdoende mate voorzien in een vangnet, waardoor daadwerkelijk getroffen studenten niet automatisch buiten de boot vallen. De rechtbank concludeert dat er, zoals door eisers gesteld, weliswaar ander beleid mogelijk is, maar de rechtbank toetst het beleid zoals het er ligt en komt tot het oordeel dat het huidige beleid van verweerder niet onredelijk is. Verweerder heeft met deze beleidsregels voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van
14 februari 2023.
10.3.
Eisers hebben nog aangevoerd dat sommige minima, net zoals een groep studenten, helemaal niet worden getroffen door gestegen energieprijzen. Zij beschikten bijvoorbeeld in 2022 eveneens over een contract met vaste energieprijzen, waardoor ook deze groep wordt overgecompenseerd. De rechtbank sluit niet uit dat een kleine groep minima inderdaad de toeslag zal ontvangen, terwijl voor hen de energieprijzen niet zijn gestegen en er in zoverre sprake is van overcompensatie. Dit betekent echter niet dat de groep studenten hieruit eveneens een recht op overcompensatie kan afleiden. Het feit dat een kleine groep ten onrechte van de regeling profiteert, creëert geen aanspraak van studenten om eveneens te worden overgecompenseerd. Daarvoor is een regeling die beoogt de minima te compenseren, niet bedoeld.
10.4.
Voor zover eisers stellen dat in sommige gevallen achteraf bezien de “verkeerde” huisgenoot (namelijk de huisgenoot die niet over een energiecontract beschikt) de energietoeslag heeft aangevraagd, waardoor nu geen van de huisgenoten de toeslag krijgt en zij deze dus niet kunnen delen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft haar beleid als gevolg van de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2023 aangepast. Daarbij is ervoor gekozen om alleen de aanvragers die na de afwijzing in bezwaar en beroep zijn gegaan op grond van het gewijzigde beleid in aanmerking te laten komen voor de energietoeslag. Nieuwe aanvragen konden derhalve niet meer worden ingediend. Dat betekent dat studenten die wel aan de eisen van het nieuwe beleid voldoen maar geen toeslag hebben aangevraagd, als gevolg hiervan geen energietoeslag ontvangen. Datzelfde geldt voor studenten die niet in bezwaar en beroep zijn gegaan na de eerste afwijzing.
10.5.
De rechtbank acht dit niet onrechtmatig. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat bij het nemen van een (nieuw) besluit op bezwaar het recht en de beleidsregels moeten worden toegepast zoals die op dat moment gelden (ex nunc). Daar komt bij dat de rechtbank alleen kan oordelen over beroepen die zijn ingediend. De rechtbank kan hoe dan ook niet oordelen over besluiten waartegen geen bezwaar en vervolgens beroep is ingesteld. Hetzelfde geldt uiteraard ten aanzien van niet ingediende aanvragen. Met andere woorden: het feit dat een huisgenoot met een energiecontract geen aanvraag heeft ingediend of tegen een eerste afwijzing geen bezwaar of beroep heeft ingesteld, kan in de beroepen van eisers geen rol spelen. Nog los daarvan zijn de gegevens van deze onbekend gebleven huisgenoten de rechtbank niet bekend en is dus ook niet duidelijk of zij wel aan de overige eisen van het beleid zouden voldoen. Ook voor deze studenten bestaat wel de mogelijkheid van de individuele bijzondere bijstand en zoals reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat dat een voldoende vangnet biedt.
In aanmerking nemen van de maximale lening bij DUO (inkomenstoets)
11.1.
De Beleidsregels houden voor studenten in dat er een inkomenstoets wordt uitgevoerd. Bij het bepalen van het inkomen wordt de maximale bij DUO te verkrijgen lening over 2022 meegenomen, ook als dit bedrag niet wordt geleend. Volgens eisers wordt hiermee een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen studenten en niet-studenten. Ook worden studenten zo gedwongen (extra) leningen aan te gaan.
11.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het uitgangspunt van artikel 33, tweede lid, van de Pw is dat het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Dit artikel is van dwingend recht. [9] Dat betekent dat verweerder bij het maken van beleid hiervan dus niet mag afwijken. Hieruit volgt dat van de student mag worden verlangd dat de leenmogelijkheid maximaal wordt benut. Volgens vaste jurisprudentie [10] moet een lening op grond van artikel 15 van de Pw in het kader van de studiefinanciering worden beschouwd als een voorliggende voorziening. [11] Het gaat er om dat een student redelijkerwijs kon beschikken over het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, ook al ontving de student dat bedrag feitelijk niet. [12] Het niet afsluiten van een (aanvullende) lening mag niet worden afgewenteld op de bijstand. Ook de rechtbank heeft overigens in de uitspraak van 14 februari 2023 [13] , in navolging van de Afdeling advisering van de Raad van State, al overwogen dat maximale studiefinanciering in de vorm van een lening ontvangen op grond van de Wsf 2000 een voorwaarde zou zijn om voor categoriale bijzondere bijstand in aanmerking te komen. Bovendien geldt ook in dit geval weer dat studenten die toch in financiële problemen komen, mogelijk aanspraak kunnen maken op individuele bijzondere bijstand. De beroepsgrond slaagt niet.
Inkomen net boven de grens
12. Bij sommige studenten komt het inkomen door het meetellen van het maximale bij DUO te lenen bedrag net boven de door verweerder gestelde inkomensgrens uit. Zoals bij elke regeling waarbij een inkomensgrens wordt gehanteerd, zullen er altijd gevallen zijn waarbij de grens in lichte mate wordt overschreden. Verweerder hoefde hierin geen aanleiding zien om de aanvraag te honoreren.
Refertejaar
13. Volgens eisers maakt verweerder onderscheid tussen studenten en niet-studenten voor wat betreft het refertejaar: voor niet-studenten geldt 2021 als refertejaar, terwijl dat voor studenten 2022 is. Sommige studenten worden hierdoor benadeeld omdat zij in 2021 wel onder de inkomensgrens zaten, maar in 2022 net boven die grens zaten. Verweerder heeft uitgelegd dat ervoor gekozen is om gebruik te maken van de meest recente beschikbare gegevens. Voor studenten geldt, anders dan voor niet-studenten, dat op het moment dat het nieuwe beleid bekend werd gemaakt, de gegevens over 2022 inmiddels beschikbaar waren. De rechtbank is van oordeel dat het niet meer dan logisch is dat gekeken wordt naar deze recente gegevens, omdat die gegevens het meest accuraat zijn over de inkomenssituatie in 2022 en dus het beste aansluiten bij de inkomenspositie en de noodzaak voor compensatie van energiekosten. De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel
14.1.
In de zaken van [eiser 7] , [eiser 9] en [eiser 10] heeft verweerder in bezwaar beslist dat de aanvragen werden afgewezen, omdat er sprake is van onvolledige of onduidelijke gegevens. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door direct nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, zonder hen een herstelmogelijkheid te geven. Verweerder had met het bieden van een eenvoudige hersteltermijn kunnen voorkomen dat bij de rechtbank honderden rechtszaken aanhangig moesten worden om voornamelijk feitelijke onjuistheden te bespreken.
14.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het algemeen verplicht is om bij een aanvraag een hersteltermijn te bieden wanneer er onvoldoende of onduidelijke gegevens zijn ingeleverd. In het geval van de energietoeslag is de eerste aanvraag van studenten meteen afgewezen, omdat studenten toen nog categoriaal werden uitgesloten van de toeslag. Eisers zijn daartegen in bezwaar gegaan en hebben vervolgens beroep ingesteld, nadat zij ook in bezwaar ongelijk hadden gekregen. Na de uitspraak van de MK van 14 februari 2023, waarin de rechtbank de beslissingen op bezwaar heeft vernietigd, heeft verweerder op
17 maart 2023 de nieuwe Beleidsregels bekendgemaakt, op basis waarvan sommige studenten toch in aanmerking konden komen voor energietoeslag. Zij moesten daartoe een energiecontract op naam inleveren, samen met bewijzen waaruit bleek dat de betalingen van de energie ook daadwerkelijk door de student werden gedaan.
14.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft de beslissingen aan de hand van de nieuwe Beleidsregels opnieuw bekeken. Verweerder heeft aan de hand daarvan bij de gemachtigde van eisers nog enkele nadere stukken en gegevens opgevraagd om het bezwaar opnieuw te kunnen beoordelen. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat de stukken tijdig moesten worden aangeleverd en dat het bezwaar zou worden afgehandeld zonder deze gegevens, wanneer de stukken niet op tijd zouden zijn aangeleverd. De gemachtigde van eisers heeft aan verweerder hierop het volgende laten weten: “
Van alle cliënten van “bulk 1”, die een energiecontract op naam hebben, zijn de stukken opgestuurd.”Daarna heeft verweerder nieuwe beslissingen op bezwaar genomen, waarbij de bezwaren waarbij stukken ontbraken alsnog ongegrond zijn verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er op basis van de mededeling van de gemachtigde vanuit mocht gaan dat alle stukken waren ingeleverd en hoefde geen hersteltermijn te bieden.
14.4.
De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het opvragen van stukken niet in het kader van een aanvraag is gedaan, maar in het kader van de bezwaarprocedure. Het betreft bovendien een regeling met enkele duidelijke voorwaarden en eenvoudig op te vragen stukken: een energiecontract op naam over 2022 en een betaalbewijs over december 2022. De rechtbank begrijpt bovendien dat er in de periode nadat het nieuwe beleid is opgesteld, uitvoerig contact is geweest tussen verweerder en de gemachtigde van eisers over de aan te leveren stukken en termijnen waarbinnen deze moesten zijn ingediend. Verweerder mocht er dan ook op vertrouwen dat er na het indienen van de stukken overgegaan kon worden tot het nemen van nieuwe beslissingen op bezwaar. Overigens is het de rechtbank niet gebleken dat eisers toch beschikken over de ontbrekende stukken.
Bespreking per zaak
15. Het voorgaande betekent voor de zaken die voorliggen het volgende.
[eiser 1]
16.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 21 november 2022. Nu verweerder een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen op 22 mei 2023, verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de beslissing van 21 november 2022 niet-ontvankelijk, nu eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen dit besluit geen procesbelang meer heeft. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht op de herziene beslissing op bezwaar.
16.2.
Het bezwaar van eiser is bij de herziene beslissing op bezwaar ongegrond verklaard, omdat hij niet beschikt over een energiecontract op naam. De rechtbank komt tot de conclusie dat het vereiste om van studenten een energiecontract op naam te verlangen niet onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen de herziene beslissing op bezwaar dan ook ongegrond. De rechtbank kent eiser voor het beroepschrift, vanwege de herziening van de beslissing op bezwaar, 1 punt toe [14] , alsmede 1 punt voor de zitting. [15] Onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 juli 2023 (22/5733 e.v.) wordt verweerder niet gevolgd in de stelling dat geen sprake is van een betaalverplichting jegens de gemachtigde. Voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar bestaat geen aanleiding, nu het rechtsgevolg van het besluit niet is gewijzigd. [16] Ook dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.
[eiser 2]
17. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard, omdat zijn inkomen over 2022 hoger was dan het toetsbedrag. De rechtbank vindt het stellen van een inkomenseis niet onredelijk, noch is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zoals reeds overwogen, volgt uit artikel 33, tweede lid, van de Pw dat het toepasselijke normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 van de Wsf 2000 wordt meegenomen als inkomen, ook als dit niet daadwerkelijk is ontvangen. Dat het toetsbedrag maar met een klein bedrag wordt overschreden, maakt deze conclusie zoals tevens hierboven overwogen niet anders. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
[eiser 3]
18.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 1 februari 2023. Nu verweerder een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen op 22 mei 2023, verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de beslissing van 1 februari 2023 niet-ontvankelijk, nu eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen dit besluit geen procesbelang meer heeft. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Awb mede gericht op de herziene beslissing op bezwaar.
18.2.
Het bezwaar van eiser is bij de herziene beslissing op bezwaar ongegrond verklaard, omdat zijn inkomen over 2022 hoger was dan het toetsbedrag. Ook hier geldt dat uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het toepasselijke normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 van de Wsf 2000 wordt meegenomen als inkomen, ook als dit niet daadwerkelijk is ontvangen. Verweerder heeft het inkomen op de juiste wijze vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond. Verweerder dient, vanwege de herziening van de beslissing op bezwaar, het griffierecht aan eiser te vergoeden.
[eiser 4]
19.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 6 januari 2023. Nu verweerder een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen op 22 mei 2023, verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de beslissing van 6 januari 2023 niet-ontvankelijk, nu eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen dit besluit geen procesbelang meer heeft. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Awb mede gericht op de herziene beslissing op bezwaar.
19.2.
Het bezwaar van eiser is bij de herziene beslissing op bezwaar ongegrond verklaard, omdat zijn inkomen over 2022 hoger was dan het toetsbedrag. Ook hier geldt weer dat uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het toepasselijke normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 van de Wsf 2000 wordt meegenomen als inkomen, ook als dit niet daadwerkelijk is ontvangen. Verweerder heeft het inkomen dan ook op de juiste wijze vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder dient, vanwege de herziening van de beslissing op bezwaar, het griffierecht aan eiser te vergoeden.
19.3.
Eiser heeft daarnaast de rechtbank verzocht om hem een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb toe te kennen. Voor een schadevergoeding is geen plaats, nu het beroep ongegrond is.
[eiser 6]
20. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard, omdat hij niet beschikt over een energiecontract op naam. De rechtbank komt tot de conclusie dat het vereiste om van studenten een energiecontract op naam te verlangen niet onredelijk is. Het beroep is dan ook ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
[eiser 9]
21. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard, omdat zij onvolledige of onleesbare informatie heeft overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat het energiecontract niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, omdat dit contract in april 2022 afliep. Aangezien de rechtbank tot de conclusie komt dat aan de gemachtigde van eiseres niet nog een nadere termijn had moeten worden gegund om aanvullende stukken in te brengen, is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
[eiser 10]
22. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard, omdat zij niet beschikt over een energiecontract op naam. De rechtbank komt tot de conclusie dat het vereiste om van studenten een energiecontract op naam te verlangen niet onredelijk is. Het beroep is dan ook ongegrond. De gemachtigde van eiseres heeft nog aangevoerd dat de beslissing op bezwaar onjuist is, omdat de toeslag is afgewezen vanwege het indienen van ontbrekende gegevens waardoor het recht op toeslag niet kon worden beoordeeld. De aanvraag had echter afgewezen moeten worden, omdat eiseres niet over een energiecontract op naam beschikt. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat de strekking van de afwijzing hetzelfde is, namelijk dat niet alle vereiste documenten, waar het energiecontract op naam deel van uitmaakt, zijn ingediend. Het beroep is dan ook ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
[eiser 7]
23. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard, omdat hij onvoldoende stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de energielasten door hem worden voldaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat ook het wel overgelegde energiecontract niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, omdat dit contract ziet op 2023 en niet op 2022. Aangezien de rechtbank tot de conclusie komt dat aan de gemachtigde van eiser niet nog een nadere termijn had moeten worden gegund om aanvullende stukken in te brengen, is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
[eiser 8]
24.1.
Het bezwaar van eiseres is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de energietoeslag inmiddels was toegewezen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat het dictum van deze beslissing niet juist is en dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te het bezwaar alsnog gegrond te verklaren. Gelet hierop had verweerder de proceskosten in bezwaar aan eiseres moeten toekennen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 juli 2023 (22/5733 e.v.) wordt verweerder niet gevolgd in de stelling dat geen sprake is van een betaalverplichting jegens de gemachtigde. Omdat dit beroep niet samenhangt met de andere beroepen, zal eiseres 1 punt worden toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift (€ 597,-), 1 punt voor het indienen van het beroepschrift (€ 837,-) en 1 punt voor de zitting (€ 837,-).
24.2.
Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
[eiser 5]
25.1.
Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard, omdat zij niet zou beschikken over een energiecontract op naam. Ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat inmiddels een energiecontract en betalingsbewijzen zijn overgelegd, waardoor alsnog is gebleken dat eiseres in aanmerking kwam voor energietoeslag. De toeslag is al toegekend en betaald. Dit betekent dat eiseres inhoudelijk geen procesbelang meer heeft bij een uitspraak van de rechtbank en haar beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
25.2.
Omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij de proceskosten van eiseres zal vergoeden, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier – ondanks het feit dat verweerder dit onverplicht doet omdat de stukken pas in de beroepsfase zijn overgelegd – van af te wijken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op € 1.674,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt).
25.3.
Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Inzake [eiser 2] , [eiser 7] , [eiser 6] , [eiser 9] en [eiser 10]
- verklaart de beroepen ongegrond.
Inzake [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] :
  • verklaart de beroepen gericht tegen de beslissingen op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen gericht tegen de herziene beslissingen op bezwaar ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eisers vergoedt.
Inzake [eiser 1] :
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- (zegge: duizend zeshonderd en vierenzeventig euro) aan proceskosten aan eiser.
Inzake [eiser 4] :
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Inzake [eiser 5]
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- (zegge: duizend zeshonderd en vierenzeventig euro) aan proceskosten aan eiseres.
Inzake [eiser 8]
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • verklaart dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.271,- (zegge: tweeduizend tweehonderd en eenenzeventig euro) aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, voorzitter, mr. S.D. Arnold en
mr. I. Timmermans, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Relevante bepalingen uit de Beleidsregels eenmalige energietoeslag studenten 2022 van de gemeente Amsterdam:

Voetnoten

1.Verweerder stelt in de bestreden besluiten de blokkade in de digitale aanvraagprocedure, waardoor eisers geen complete aanvraag konden indienen, gelijk aan de afwijzing van hun aanvraag.
3.Dienst Uitvoering Onderwijs.
4.Aanvullende gronden van LAW van 9 juni 2023.
5.Deze wijziging is in werking getreden op 26 augustus 2022: Staatsblad 2022, 321.
6.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 april 2006, nrs. 675731/01 en 65900/01, [partij] en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk en de uitspraken van de Raad van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841, en van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1602.
7.Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 7-8.
8.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841) en tevens de conclusie van AG Widdershoven, 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1440, r.o. 5.18.
9.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1787.
10.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1787.
11.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:2523.
12.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:867, r.o. 4.4.
13.Zie hiervoor r.o. 12 van de uitspraak.
14.Zoals volgt uit o.a. ECLI:NL:CRVB:2018:3416
15.Zoals volgt uit o.a.: ECLI:NL:CRVB:2020:2443
16.Zoals volgt uit o.a. ECLI:NL:CRVB:2006:AY8044