Uitspraak
mr. W. van Beveren.
OVERWEGINGEN
(Chavez-Vilchez e.a.).
.
1 februari 2018 meegedeeld in de omstandigheden van appellante geen reden te zien om bijstand toe te kennen over een datum die ligt vóór 26 juli 2017.
26 juli 2017. Op 15 november 2018 heeft het college de rechtbank onder meer een berekeningsoverzicht toegezonden van de na te betalen algemene bijstand aan appellante, waarbij rekening is gehouden met het door appellanten in de periode van 11 januari 2016 tot 26 juli 2017 ontvangen leefgeld van [stichting] en de aan appellant verstrekte kinderbijstand en bijzondere bijstand voor de woonkosten.
(4 x € 525,-). Voor de volledigheid merkt de Raad nog op dat deze kostenveroordeling in de plaats komt van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling van € 512,-.
26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009, en het arrest van de Hoge Raad van
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Hieruit volgt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen en eindigt op het moment waarop de Raad uitspraak heeft gedaan. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, wordt de tijd die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing buiten beschouwing gelaten. Dit geldt zowel voor zaken waarin prejudiciële vragen zijn gesteld als voor zaken die zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die in een vergelijkbare andere zaak zijn gesteld, indien het afwachten van die beslissing redelijk is. Verder is in beginsel een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de kostenveroordeling betreft;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van in totaal € 3.150,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellanten van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 262,50;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt.