ECLI:NL:RBAMS:2023:2627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
RK 21/5774
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na sepot in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 maart 2023, is een verzoek behandeld op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door een verzoeker die in 2021 als verdachte was gehoord op verdenking van computervredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker op 11 oktober 2021 onvoorwaardelijk is geseponeerd. Verzoeker heeft een verzoek ingediend voor een vergoeding van de kosten van zijn raadsvrouw, die in totaal € 2.833,80 bedraagt. De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij opgemerkt werd dat de raadsvrouw van verzoeker heeft gepleit voor toekenning van de vergoeding op basis van gronden van billijkheid, zonder dat de schuld van verzoeker in twijfel werd getrokken, in overeenstemming met de onschuldpresumptie. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de vergoeding, verwijzend naar de context van het sepot. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende vermoedens van schuld zijn en dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde vergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft de kosten van de raadsvrouw en de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift toegewezen, en de beslissing is openbaar uitgesproken. De beschikking is ondertekend door rechter J.W.H.G. Loyson en griffier A. Gordon.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/176586-21
RK: 21/5774
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw:
mr. I.E. Leenhouwers, [adres] ,
hierna: verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 27 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 8 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 8 maart 2023 de gemachtigd raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 2.153,80 voor de kosten van de raadsvrouw en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie gepleit overeenkomstig haar pleitaantekeningen en – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling of gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen niet dient te worden betrokken of sprake is geweest van een “bewijsbare zaak” of een vervolging die “(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid”.
Uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een aantal uitspraken van de rechtbank Amsterdam. [1]
De raadsvrouw heeft verder verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam waarbij is overwogen dat in geval van een sepot beoordeeld moet worden of gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. [2]
De oordeelsvrijheid van de raadkamer die beslist op verzoeken op de voet van artikel 530 en artikel 533 Sv wordt slechts begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, EVRM. Als een zaak is geëindigd met een sepot, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer ook vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. Of een vervolging “(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid” of dat op een vervolging “niet onmiskenbaar een vrijspraak zou zijn gevolgd” kunnen daarom niet als maatstaven dienen. Dergelijke motiveringen komen namelijk neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak. Daarvoor is in de verzoekschriftprocedure geen plaats. [3]
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat in de strafzaak die ten grondslag ligt aan het onderhavige verzoek geen sprake is geweest van een situatie waarin bij verdere vervolging onmiskenbaar een veroordeling zou zijn gevolgd. [4]

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen vergoeding voor de gemaakte advocaatkosten en de kosten voor het opmaken, indienen en in raadkamer behandelen van het verzoek.
In raadkamer heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat uit jurisprudentie van het Gerechtshof Amsterdam volgt dat in het kader van de onschuldpresumptie wanneer een zaak is geseponeerd niet dient te worden uitgegaan of een zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. Bij een beleidssepot dient te worden gekeken naar de context. In het onderhavige geval is geseponeerd omdat het feit zich heeft afgespeeld in beperkte kring. Er is dan ook rekening gehouden met de persoonlijke belangen. In die context acht de officier van justitie het niet redelijk en billijk om de kosten voor rechtsbijstand aan de maatschappij door berekenen en een schadevergoeding toe te kennen.

De beoordeling

Verzoeker is op 26 mei 2021 door de politie als verdachte gehoord op verdenking van computervredebreuk.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd onder sepotcode 53 (beperkte kring) en dat bij brief van 11 oktober 2021 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsvrouw.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 11 oktober 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank stelt ten aanzien van het billijkheidsoordeel als bedoeld in artikel 534 Sv, onder verwijzing naar beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam van 9 november 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:3392 en 3393), het volgende voorop.
De artikelen 530 en 533 Sv voorzien kort samengevat in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd of een beklag ex artikel 12 Sv ongegrond is verklaard. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.
Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Die verlangt dat de gronden voor een vrijspraak niet in twijfel worden getrokken en dat de raadkamer zich onthoudt van een zelfstandig oordeel dat zich niet met de vrijspraak verhoudt. Dit betekent dat de raadkamer in de motivering van haar oordeel niet zelfstandig suggesties tot uitdrukking mag brengen dat de verzoeker wel degelijk schuldig is. Het staat de raadkamer wel vrij in de beslissing mede (onderdelen van) de motivering van de vrijspraak te betrekken, zolang die beslissing daarmee niet alsnog een vaststelling van schuld behelst. Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. Het hof merkt in dit verband op dat niet als maatstaf kan dienen of een vervolging ‘(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid’ en evenmin de maatstaf dat op een vervolging ‘niet onmiskenbaar een vrijspraak zou zijn gevolgd’. Dergelijke motiveringen komen immers neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak, waarvoor in de verzoekschriftprocedure geen plaats is.
Het komt bij het billijkheidsoordeel aldus in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. Het is aan de raadkamer om het oordeel daaromtrent inzichtelijk te motiveren.
De rechtbank stelt vast dat tegen verzoeker aangifte is gedaan door zijn ex-vrouw. Hun scheiding vond plaats in 2011. Uit het huwelijk is op [datum] een dochter geboren.
Uit het dossier komt naar voren dat civiele procedures zijn dan wel worden gevoerd inzake de voogdij van de minderjarige dochter.
In deze zaak werd verzoeker verdacht van computervredebreuk als bedoeld in artikel 138ab Sr. Gebleken is dat verzoeker heeft gekeken in het e-mail account van zijn minderjarige dochter op zijn computer, over wie hij mede het gezag uitoefent.
De rechtbank wil aannemen dat verzoeker in paniek en onder het vermoeden van onttrekking van zijn dochter aan het ouderlijk gezag heeft gehandeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog sprake is van onvoldoende vermoedens van schuld. Op grond van dit oordeel acht de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw.
De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 2.153,80 (tweeduizend honderdendrieënvijftig euro en tachtig eurocent) voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.833,80 (tweeduizend achthonderddrieëndertig euro en tachtig eurocent) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting [naam] , onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 22 maart 2023
door mr. J.W.H.G. Loyson, rechter.