ECLI:NL:GHAMS:2021:1064
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vergoeding rechtsbijstand in strafzaak en gronden van billijkheid
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoekster, die een vergoeding voor rechtsbijstand heeft aangevraagd. Het hoger beroep was ingesteld op 8 januari 2019 tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2018. De verzoekster, geboren in 1953, had kosten gemaakt voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak waarin zij werd verdacht van het verwaarlozen van haar dieren. De rechtbank had geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een vergoeding, omdat de verzoekster zelf verantwoordelijk was voor haar situatie. Het Openbaar Ministerie steunde dit standpunt, stellende dat het een bewijsbare zaak betrof en dat er sprake was van een beleidssepot.
Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 530 en 534 Sv, die de voorwaarden voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schade bij een sepot of vrijspraak regelen. Het hof oordeelde dat, ondanks de eerdere beslissing van de rechtbank, er wel degelijk gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoekster een volledige vergoeding toe te kennen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoekster een vergoeding van € 2.146,48 toegekend, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in zowel de strafzaak als de verzoekschriftprocedure.