ECLI:NL:RBAMS:2021:2271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
RK 21/180 + 21/181
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand in verzoekschriftprocedure ex artikel 533 en 530 Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, geboren in 1999, had een verzoek ingediend om schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand na een geseponeerde strafzaak. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 12 januari 2021, waarna het Openbaar Ministerie op 22 januari 2021 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de openbare raadkamer op 9 april 2021 was verzoeker niet aanwezig, ondanks een geldige oproep. De rechtbank heeft de verzoeken toegewezen, waarbij werd overwogen dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen, ondanks het feit dat de strafzaak was geseponeerd. De rechtbank oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand en inverzekeringstelling voor rekening van de Staat dienden te komen, omdat verzoeker zijn onschuld had betwist en het recht op verdediging niet was geëffectueerd door het sepot. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 210,- voor de inverzekeringstelling, € 302,75 voor de kosten van de raadsman en € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tevens werd bepaald dat de vergoedingen verrekend zouden worden met een openstaande schuld van verzoeker aan de Staat. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/179069-19
RK: 21/180 + 21/181
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres verzoeker] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. K.H.T. van Gijssel,
[adres raadsman] ,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 12 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 22 januari 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 april 2021 de gemachtigde raadsman en de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 210,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 302,75 voor de kosten van de raadsman en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie verzet zich omdat het gaat om een oude zaak en om die reden is er geseponeerd. De raadsman meent dat van deze zaak niet gezegd kan worden dat deze onmiskenbaar tot een veroordeling had geleid. Verzoeker heeft ontkend en gezwegen. De raadsman heeft verwezen naar drie uitspraken. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5738) is overwogen dat uit de jurisprudentie van het EHRM kan worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. In die zaak was niet sprake van een bekennende verzoekster en is de gevraagde vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw toegekend. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4555) is overwogen dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen, hoewel verzoekster de winkeldiefstal heeft bekend. Verder is er in die zaak ook overwogen dat het een keuze is geweest om verzoekster in verzekering te stellen. De raadsman heeft verder verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020 (
ECLI:NL:RBAMS:2020:5737). De officier van justitie had in dit geval de strafzaak tegen verzoeker geseponeerd wegens zijn gezondheidstoestand. De rechtbank heeft in die zaak overwogen dat gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij uit de jurisprudentie van het EHRM kan afleiden dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. De vergoeding voor de kosten van de raadsman is in die zaak toegewezen.
De raadsman is van mening dat onderhavige strafzaak is geseponeerd, omdat het feit oud was en verzoeker inmiddels in een andere zaak is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. Verzoeker heeft echter kosten als gevolg van de strafzaak gemaakt en daarvoor vastgezeten. Het niet vergoeden van deze schade/kosten aan verzoeker, is niet billijk.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding en de kosten van de raadsman en voor het opstellen van het verzoekschrift. Er is sprake van een beleidssepot. Verzoeker bleek dit najaar nog twee openstaande op zich onmiskenbaar bewijsbare oude zaken te hebben openstaan (zie ook rekest 21/199 + 21/200). Verzoeker bleek echter ook in het najaar van 2019 door de rechtbank te zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van ruim 2 jaar. Hoewel deze zaak nog niet onherroepelijk was, leek het verder vervolgen van verzoeker niet opportuun. Door te seponeren met een beleidssepot is er rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verdachte. De kosten doorberekenen aan de maatschappij is daarmee om redenen van billijkheid niet passend.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 21 mei 2018 aangehouden en de volgende dag in verzekering gesteld op verdenking van poging tot winkeldiefstal. Op 23 mei 2018 is hij heengezonden.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd en dat bij brief van 13 oktober 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 13 oktober 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.
De rechtbank vindt dat bij de beoordeling of er gronden van billijkheid zijn gekeken moet worden naar de inhoud van het dossier en de proceshouding van een verdachte en wat hij zelf heeft verklaard omtrent de wetenschap van het strafbare feit. In deze zaak ontkende verzoeker het feit en beriep hij zich verder op zijn zwijgrecht, een recht dat een verdachte toekomt, en heeft de raadsman van verzoeker aangegeven dat verzoeker de verdenking betwist. De verdediging had dit standpunt op een inhoudelijke zitting kunnen onderbouwen. Dit recht is de verdediging nu ontnomen, nu de zaak is geseponeerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij deze omstandigheden niet geconcludeerd kan worden dat de kosten van inverzekeringstelling en van rechtsbijstand gedurende detentie daarom voor risico van verzoeker dienen te blijven.
Er zijn daarom gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de schade die verzoeker heeft geleden. Derhalve zal de rechtbank de verzochte vergoeding voor de kosten van inverzekeringstelling en de raadsman tot een bedrag van na te noemen hoogte toewijzen.
Verzoeker heeft in totaal 2 dagen op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 105,- per dag die op het politiebureau is doorgebracht en € 80,00 per dag die in een huis van bewaring is doorgebracht en € 25,00 extra voor elke dag waarop sprake was van beperkingen.
De rechtbank zal de standaardvergoeding van € 210,- voor de inverzekeringstelling toekennen.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de vergoeding toekennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 534 lid 3 Sv
Indien de rechter naar aanleiding van een verzoek ex artikel 533 en/of 530 Sv beslist tot het toekennen van (schade)vergoeding, wordt op grond van artikel 534 lid 3 Sv, het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is indien die nog niet door hem zijn voldaan.
Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) blijkt dat verzoeker op grond van een jegens hem uitgesproken, onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2019 verplicht is € 98,24 aan de Staat te betalen.
De op grond van artikel 530 en 533 Sv aan verzoeker uit te keren schadevergoedingsbedragen zullen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker op grond van bovengenoemd arrest verplicht is aan de Staat te betalen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 210,- (tweehonderdtien euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 302,75 (driehonderdtwee euro en vijfenzeventig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Ten aanzien van de verrekening ex artikel 534 lid 3 Sv:
De schadevergoedingsbedragen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker de Staat nog moet betalen met dien verstande dat aan verzoeker € 964, 51 (negenhonderdvierenzestig euro en eenenvijftig eurocent) zal worden uitgekeerd en aan de Staat in de persoon van het CJIB € 98,24 (achtennegentig euro en vierentwintig eurocent).
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 964, 51 (negenhonderdvierenzestig euro en eenenvijftig eurocent) op IBAN-nummer [IBAN-nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van Gijssel Strafrecht advocatuur, onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] 13/179069-19.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € € 98,24 (achtennegentig euro en vierentwintig eurocent) op [IBAN-nummer 2] (Schadevergoedingsmaatregel).
ten name van
Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwardenonder vermelding van CJIB-nummer [CJIB nummer] .
Aldus gedaan op 23 april 2021
door mr. W.M.C. van den Berg, rechter.