ECLI:NL:RBAMS:2020:5738

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
RK 20/3363
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na beleidssepot in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 12 november 2020, werd een verzoek om schadevergoeding toegewezen aan verzoekster, die eerder was betrokken in een strafzaak die op 11 juni 2020 onvoorwaardelijk was geseponeerd. Het verzoekschrift was op 13 juli 2020 ingediend en betrof een vergoeding van € 1.075,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) dat zich verzette tegen de toekenning van schadevergoeding, er gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoeding toe te kennen. De rechtbank benadrukte dat de onschuldpresumptie in acht moest worden genomen en dat de kosten voor rechtsbijstand niet voor risico van verzoekster dienden te komen. De rechtbank kende de gevraagde bedragen toe, onderbouwd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd hoger beroep mogelijk gemaakt voor zowel de officier van justitie als verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/698730-16
RK: 20/3363
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster],

geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsvrouw, mr. D.J. Troost.
[adres],
verzoekster.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 13 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 6 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie (OM) zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Bij e-mailbericht van 20 oktober 2020 heeft de raadsvrouw gereageerd op het standpunt van het OM en ingestemd met schriftelijke afdoening.
Vanwege het Coronavirus is buiten raadkamer op het verzoek beslist.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 1.075,00 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De raadsvrouw heeft in het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het OM, kort samengevat, aangevoerd dat de strafzaak tegen verzoekster is geëindigd zonder straf of maatregel, nu de officier van justitie de zaak op 11 juni 2020, nadat de zaak eerder voorwaardelijk was geseponeerd, definitief heeft geseponeerd. De reactie van het OM op het verzoek tot schadevergoeding is bijzonder summier. In deze reactie wordt miskend dat ook in het geval van een beleidssepot recht op schadevergoeding bestaat
tenzijde zaak onmiskenbaar in een veroordeling zou zijn uitgemond (blijkens o.a. ECLI:NL:GHARL:2020:2288). In het onderhavige geval blijkt niet dat de zaak onmiskenbaar in een veroordeling geëindigd zou zijn, zodat het verzoek dient te worden toegewezen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft op 20 oktober 2020, in reactie op het schriftelijke standpunt van de raadsvrouw, gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt van het OM. Dit houdt in dat het OM zich verzet tegen het toekennen van een schadevergoeding. Door te seponeren met een beleidssepot is rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verdachte. Het betreft een bewijsbare witwaszaak. Het doorberekenen van de gevraagde vergoeding aan de belastingbetaler is om redenen van billijkheid niet passend.

De beoordeling

Verzoekster is op 31 oktober 2016 gehoord als verdachte ter zake van oplichting, valsheid in geschrifte, verduistering in dienstbetrekking en witwassen (p. 206 ev, p. 290 ev).
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoekster onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 11 juni 2020 aan haar meegedeeld. Als reden hiervoor is weergegeven dat het aandeel van verzoekster in het gebeuren van betrekkelijke geringe aard/omvang is geweest.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoekster is op 11 juni 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoekster het over zichzelf heeft afgeroepen dat zij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoekster, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. Hoewel het dossier belastende omstandigheden jegens verzoekster bevat, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand voor risico van verzoekster moet blijven. Daarbij wordt betrokken dat het OM op geen enkele wijze heeft uitgelegd waarom gronden van billijkheid zich tegen toewijzing van het verzoek zouden verzetten: enkel wordt aangevoerd “dat sprake is van een bewijsbare witwaszaak”.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 1.075,00 voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking, in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.625,00 op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Seebregts en Saey Derdengelden, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoekster].
Aldus gedaan op 12 november 2020
door mr. L. Dolfing, rechter.