ECLI:NL:RBAMS:2023:2532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
23/001059 en 23/001065
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding in overleveringsprocedure met betrekking tot Europees aanhoudingsbevel

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker schadevergoeding heeft verzocht voor de vrijheidsbeneming in het kader van een overleveringsprocedure. Verzoeker, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, had op 10 januari 2023 een verzoek ingediend voor schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in Nederland in overleveringsdetentie heeft gezeten, maar heeft geoordeeld dat de dagen die hij in detentie heeft doorgebracht, in mindering zullen worden gebracht op de gevangenisstraf die hem in Polen is opgelegd. Hierdoor is de rechtbank van mening dat verzoeker al gecompenseerd wordt voor de schade die hij heeft geleden.

De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat er geen sprake is van een weigering van de overlevering. De overlevering is toegestaan op basis van een eerder EAB, en de officier van justitie is niet-ontvankelijk verklaard in een tweede vordering. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en het toetsingskader van de Overleveringswet, waaruit blijkt dat schadevergoeding alleen kan worden toegekend bij een weigering van de overlevering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor schadevergoeding, omdat zijn detentie in Nederland niet als onterecht kan worden beschouwd, gezien de compensatie die door de Poolse autoriteiten is geboden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
RK nummers: 23-001059 en 23-001065
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman: Gaasterland 2-1, 1948 RG in Beverwijk,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 10 januari 2023, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de uitspraak van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 10 november 2022. Bij die uitspraak is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de tweede vordering ex artikel 23 OLW tot het in behandeling nemen van het tegen verzoeker uitgevaardigde Europees aanhoudingsbevel (EAB).
De rechtbank heeft op 4 april 2023 de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, in openbare raadkamer gehoord.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
- Bij vonnis van
the District Court in Gniezno(Polen) van 20 maart 2015, met zaaknummer II K 1010/14 is verzoeker veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 10 maanden. Bij beslissing van 29 augustus 2017 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf gelast door
the Poznań District Court(VIII Ko 1343/17).
- Op 12 mei 2020 heeft
the Regional Court in Poznań(Polen) een EAB uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker naar Polen, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf.
- Op 24 mei 2022 heeft de officier van justitie een vordering (met parketnummer 13/104200-22) (hierna vordering I) ingediend tot het in behandeling nemen van voormeld EAB. Verzoeker is op 24 mei 2022 aangehouden in Nederland en in verzekering gesteld op grond van de OLW. De tenuitvoerlegging van het bevel tot inverzekeringstelling is opgeschort in verband met detentie uit anderen hoofde.
- Op 9 juli 2022 is verzoeker in vrijheid gesteld.
- Bovengenoemde vordering I van de officier van justitie is aan de orde geweest op de zitting van deze rechtbank van 20 juli 2022. De verzoeker was niet aanwezig en niet op een rechtsgeldige wijze in kennis is gesteld van de zitting.
- Op 23 september 2022 is de opgeëiste persoon opnieuw aangehouden en in verzekering gesteld op grond van hetzelfde EAB. De officier van justitie heeft vervolgens een nieuwe vordering ingediend tot het in behandeling nemen van voornoemd EAB. Die vordering dateert van 23 september 2022 (met parketnummer 13/242370-22) (hierna vordering II).
- Op de openbare zitting van deze rechtbank van 27 oktober 2022 zijn beide vorderingen aan de orde geweest. Bij uitspraak van deze rechtbank van 10 november 2022 in de zaak met parketnummer 13/104200-22 (vordering I) is de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan op grond van het EAB.
- Bij uitspraak van deze rechtbank van dezelfde datum (10 november 2022) is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 23 OLW van 23 september 2022 (parketnummer 13/242370-22, vordering II) nu al over het EAB is geoordeeld. Daarbij is de overleveringsdetentie opgeheven.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 5.490,00
€ 5.490,00voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 dagen politiebureau: 3 x € 130,- = € 390,00
 dagen Huis van Bewaring 51 x € 100,- = € 5.100,00
- € 340,00
€ 340,00voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft in haar verzoekschrift - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in vordering II.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft gewezen op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van
16 december 2021. [1] Het geval van verzoeker kan niet gelijk gesteld worden met een weigering van de overlevering, omdat de overlevering op vordering I is toegestaan en de Poolse autoriteiten hebben bevestigd dat de dagen die verzoeker vanaf 23 september 2022 (dus in de zaak met parketnummer 13/242370-22, vordering II) heeft vastgezeten, worden afgetrokken van de Poolse gevangenisstraf. Verzoeker wordt daarmee dus al gecompenseerd.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd en de verzoeken zijn tijdig ingediend.
De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018. [2] In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling – waarmee geen oordeel over het onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Nederlandse Staat is gegeven – vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 67 OLW in beginsel alleen bij een weigering van de overlevering een vergoeding kan worden toegekend voor schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming. In de zaak van verzoeker is (strikt genomen) geen sprake van weigering van de overlevering door de rechtbank. Onder omstandigheden kan een beslissing waardoor een overleveringsprocedure voortijdig eindigt gelijk worden gesteld met de beslissing van de rechter tot weigering van de overlevering. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij rauwelijkse afwijzing van het overleveringsverzoek door de officier van justitie, bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of na intrekking van de vordering. [3]
De rechtbank is van oordeel dat het geval van verzoeker niet gelijkgesteld kan worden met een weigering van de overlevering. De overlevering is immers toegestaan op grond van één EAB, ten aanzien waarvan de officier van justitie twee maal een vordering tot het in behandeling nemen heeft gedaan. Uit de e-mail van de Poolse autoriteiten van 31 maart 2023 volgt dat de dagen die de opgeëiste persoon vanaf 23 september 2022 (in het kader van vordering II) in Nederland in overleveringsdetentie heeft gezeten, in mindering zullen worden gebracht op de in Polen opgelegde gevangenisstraf. Gelet op deze e-mail ziet de rechtbank geen reden om dit geval gelijk te stellen met een weigering van de overlevering, nu de schade van de verzoeker al wordt gecompenseerd.
De rechtbank zal daarom de verzochte schadevergoeding afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
WIJST AFde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand.
Deze beslissing is gegeven op 4 april 2023 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

3.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844, Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623 en Rechtbank Amsterdam, 23 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:339; Rechtbank Amsterdam, 3 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2012.