ECLI:NL:RBAMS:2022:7341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/751522-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schadevergoeding na onterecht ondergane detentie in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan over verzoeken tot schadevergoeding van verzoekster, die onterecht was gedetineerd in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Verzoekster had op 17 februari 2022 een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens de vrijheidsbeneming, kosten van een gemiste vlucht en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 30 maart 2021 door de Duitse autoriteiten was aangehouden op basis van een EAB, maar dat dit EAB op 17 december 2021 was ingetrokken, waardoor verzoekster niet langer als verdachte werd aangemerkt. De rechtbank heeft de verzoeken ontvankelijk verklaard en de raadsman van verzoekster, mr. C.N.G.M. Starmans, en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster recht had op schadevergoeding op grond van artikel 67 van de Overleveringswet, omdat zij ten onrechte had vastgezeten. De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op € 5.405,-, bestaande uit vergoedingen voor de ondergane vrijheidsbeneming, gemaakte kosten van een vliegticket en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand volledig toegewezen, waarbij zij ook het billijkheidscriterium in acht heeft genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en verzoekster heeft het recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751522-21
RK nummers: 22/962 en 22/965
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoekster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende: [adres] .
Hierna te noemen: verzoekster.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 17 februari 2022, heeft verzoekster vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van de vrijheidsbeneming, kosten van een gemiste vlucht en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, welke is geëindigd met de beslissing van 17 december 2021 van de officier van justitie tot intrekking van het verzoek tot overlevering van verzoekster.
De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 de raadsman van verzoekster, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, in openbare raadkamer gehoord. Verzoekster was niet ter zitting aanwezig.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 30 maart 2021 is door de Duitse autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoekster naar Duitsland, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
- Op 29 juli 2021 is verzoekster voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op 30 juli 2021 is de overleveringsdetentie van verzoekster met ingang van 30 juli 2021, onder voorwaarden, geschorst door de officier van justitie;
- Op 30 juli 2021 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen;
- Op 17 december 2021 heeft de officier van justitie de hiervoor bedoelde vordering ingetrokken omdat verzoeker niet meer als verdachte werd aangemerkt en het EAB door de Duitse autoriteiten om die reden is ingetrokken.
Verzoeken
De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van:
- € 260,-
€ 260,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoekster in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
o 2 dagen politiebureau: 2 x € 130,- = € 260,-.
- € 230,-
€ 230,-als vergoeding voor de gemaakte kosten van het vliegticket naar [land] tijdens de detentieperiode.
- € 4.235,-
€ 4.235,-voor de kosten van de raadsman, onderbouwd met urenspecificaties.
- € 680,-
€ 680,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoekster schadevergoeding op grond van artikel 67 van de OLW toekomt, omdat verzoekster ten onrechte heeft vastgezeten. De rechtbank heeft immers al eerder beslist dat ook in andere gevallen dan weigering van de overlevering schadevergoeding gerechtvaardigd kan zijn.
Ter onderbouwing van het verzoek wordt onder andere gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 23 december 2021 [1] , waarin na niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering als bedoeld in artikel 23 OLW toch schadevergoeding is toegekend. Het billijkheidscriterium is bij dit type zaken van toepassing. Het is immers niet aan verzoekster te wijten dat zij onterecht heeft vastgezeten.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een weigering van de overlevering als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW, zodat om deze reden de verzoeken moeten worden afgewezen. Een intrekking van een vordering kan niet met een weigering worden gelijkgesteld. De officier van justitie heeft verder betoogd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn, nu de Nederlandse Staat geen verwijt kan worden gemaakt wat betreft de overleveringsdetentie van verzoekster en de duur daarvan. Op het moment dat het Openbaar Ministerie het bericht heeft ontvangen dat het EAB was ingetrokken, heeft zij direct de vordering ingetrokken. Hierdoor is er geen sprake van verwijtbaar handelen van de Nederlandse staat.
Met betrekking tot de zaak waar de raadsman naar verwijst, [2] merkt de officier van justitie op dat het Openbaar Ministerie tegen deze uitspraak in hoger beroep is gegaan en dit hoger beroep gegrond is verklaard. De officier van justitie overhandigt ter zitting de (geanonimiseerde) beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 5 juli 2022. [3] Door deze beschikking bestaat de uitspraak waar de raadsman eerder naar heeft verwezen niet meer.
Ten slotte voert de officier van justitie aan dat de kosten voor rechtsbijstand erg hoog zijn. De bedragen zijn gelet op de duur van de procedure niet realistisch.

4.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018. [4] In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling - waarmee geen oordeel over het onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Nederlandse Staat is gegeven - vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen:
“Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet -veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
Uit recente uitspraken van de IRK volgt dat niet alleen als sprake is van een
weigeringschade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing of bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. [5]
In de onderhavige zaak is strikt genomen geen sprake van weigering van de overlevering door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van schade die is geleden als gevolg van vrijheidsbeneming op grond van de Overleveringswet toch op zijn plaats is.
In deze zaak is het EAB op 17 december 2021 ingetrokken, omdat verzoekster niet meer als verdachte werd aangemerkt door de Duitse autoriteiten. Dit is voor de officier van justitie aanleiding geweest om op dezelfde dag de vordering ex artikel 23 OLW tot het in behandeling nemen van het EAB eveneens in te trekken. Verzoekster heeft op dat moment in totaal 2 dagen in detentie gezeten op grond van de Overleveringswet.
Een en ander dwingt tot de conclusie dat de door verzoekster ondergane detentie achteraf beschouwd als onterecht ondergaan moet worden beschouwd. Onder deze omstandigheden moet de intrekking van de vordering en het EAB voor de toepassing van artikel 67 lid 1 van de OLW worden gelijkgesteld met een weigering van de overlevering door de rechtbank. Hierbij is niet van belang of de overleveringsdetentie onrechtmatig was, maar enkel dat deze achteraf beschouwd onterecht was. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van het Openbaar Ministerie, ligt derhalve niet ter beoordeling voor.
Uit het gegeven dat achteraf is komen vast te staan dat verzoeker onterecht heeft vastgezeten, volgt in beginsel dat er gronden van billijkheid zijn om hem een schadevergoeding toe te kennen. Feiten of omstandigheden in de (proces) houding van verzoekster die erop duiden dat zij zelf verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van de detentie of die anderszins afdoen aan de billijkheid van toekenning van een schadevergoeding zijn gesteld noch gebleken. De hoogte van de schadevergoeding is – met inachtneming van de toelichting van de raadsman – naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf redelijk. Hetgeen de officier van justitie hiertegen heeft ingebracht, acht de rechtbank niet gemotiveerd.
De rechtbank stelt tevens vast dat de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 5 juli 2022, waar de officier van justitie ter zitting naar verwijst, ziet op een andere situatie. [6] In die zaak zijn, naast het feit dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie slechts tijdelijk was, de dagen die de verzoeker eerder onterecht in detentie heeft gezeten in mindering gebracht op de periode waarin verzoeker later in Roemeense detentie vast zou zitten. Het onterecht vastzitten is hierdoor op andere wijze gecompenseerd, waar in deze zaak geen sprake van is. Het hof heeft zich in deze beschikking niet uitgelaten over de vraag van verwijtbaarheid, zodat het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2019 hierover nog onverkort geldt.
De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding dan ook geheel toewijzen. De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van
€ 680,- toewijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
- € 260,-
€ 260,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoekster in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
o 2 dagen politiebureau: 2 x € 130,- = € 260,-.
- € 230,-
€ 230,-als vergoeding voor de gemaakte kosten van het vliegticket naar [land] tijdens de detentieperiode.
- € 4.235,-
€ 4.235,-voor de kosten van rechtsbijstand.
- € 680,-
€ 680,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 26 oktober 2022 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2022.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 5.405,- (vijfduizend vierhonderdvijf euro) op
IBAN/rekeningnummer
[IBAN]
ten name van
Stichting Beheer Derdengelden [naam] ,
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 533 en 530 Sv, inzake: [verzoekster]
Aldus gedaan op 26 oktober 2022
door mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter.

Voetnoten

3.Niet gepubliceerd. parketnummer: 13/751649-19 en rekestenummers 22/192 en 22/191.
5.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844 en Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623.
6.Niet gepubliceerd. parketnummer: 13/751649-19 en rekestenummers 22/192 en 22/191.