ECLI:NL:RBAMS:2022:7190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
13/131319-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in liquidatiezaak 13Maracane na onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij criminele organisatie en uitlokking

Op 7 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en poging tot uitlokking van moord. De rechtbank sprak [verdachte] vrij van beide beschuldigingen. De zaak, die bekendstaat als onderzoek 13Maracane, betrof een serie liquidaties en pogingen daartoe in de periode van 2012 tot 2016, waarbij verschillende verdachten betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat het enkel voorhanden hebben en overdragen van een foto van een beoogd doelwit onvoldoende bewijs opleverde voor de kwalificatie als (mede)pleger van poging tot uitlokking. Daarnaast kon niet worden vastgesteld dat [verdachte] werkzaamheden had verricht ten behoeve van de criminele organisatie die zich richtte op het plegen van moorden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat [verdachte] deel uitmaakte van de criminele organisatie, en dat hij niet op de hoogte was van de criminele plannen van de andere verdachten. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op, en het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.131319.21 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/131319-21
Onderzoek: 13Maracane
Datum uitspraak: 7 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26, 27 en 30 september, 3, 5, 6 en 11 oktober en 7 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. E.B. Smit en mr. A. van Veen en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. G.J.M. Kruizinga naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1
Achtergrond
In de periode van 2012 - 2016 hebben (onder meer) in Nederland meerdere liquidaties en pogingen daartoe plaatsgevonden. Uit diverse strafrechtelijke onderzoeken die naar aanleiding daarvan zijn gestart en uit verschillende processen-verbaal die zijn verstrekt door de Criminele Inlichtingen Eenheid, kan worden opgemaakt dat een en ander samenhing met het feit dat er toen een vete in de onderwereld gaande was tussen twee groepen binnen het criminele milieu. Deze groepen zijn te onderscheiden in de groep van wijlen [naam 1] en de groep van [naam 2] .
2.2
Inbeslagname Ennetcom-server
In april 2016 werd in het kader van het onderzoek 26Lemont de server van het bedrijf Ennetcom in beslag genomen. Op deze server bleek een grote hoeveelheid berichten bewaard gebleven welke in de periode van 2012 tot en met april 2016 door gebruikers van encrypted telefoons waren verzonden. Met BlackBerry-telefoons voorzien van specifieke software konden versleutelde tekstberichten en notities worden verzonden van en naar gebruikers van Ennetcom e-mailadressen. Die berichten werden verstuurd via een PGP- (Pretty Good Privacy) protocol. De daaruit afkomstige data is veiliggesteld ten behoeve van verschillende strafrechtelijke onderzoeken. Zo ook voor het onderhavige onderzoek, 13Maracane.
Door het Openbaar Ministerie worden verschillende Ennetcom e-mailadressen (hierna: PGP-accounts) gekoppeld aan verdachten in dit onderzoek. De door de gebruikers van die PGP-accounts verstuurde en/of ontvangen berichten in dit dossier zijn volgens het Openbaar Ministerie te duiden in relatie tot strafbare feiten en in het bijzonder tot de hiervoor beschreven vete in de onderwereld tussen de twee rivaliserende groepen.
2.3
Onderzoek 13Maracane
Het dossier 13Maracane is voor een groot deel opgebouwd uit berichten die zijn verzonden via Ennetcom en die zijn opgenomen in de dataset 13Maracane.
Het onderzoek 13Maracane heeft betrekking op negen verdachten die ervan beschuldigd worden, al dan niet in wisselende samenstelling, betrokken te zijn geweest bij één of meer pogingen tot liquidaties, voorbereidingen daartoe dan wel pogingen tot uitlokking van liquidaties. Zeven verdachten worden ervan beschuldigd te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties. Eén verdachte wordt in dit verband verweten 34 automatische vuurwapens (type Kalasjnikov) voorhanden te hebben gehad.
In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de acht medeverdachten die gelijktijdig terecht hebben gestaan.
Het onderzoek 13Maracane bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken (opgenomen in verschillende zaakdossiers, hierna: ZD), die ook onderling met elkaar verweven zijn, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar ook, waar nodig, hetgeen is aangevoerd in andere zaken in haar oordeel zal betrekken.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank in plaats van de termen verdachte en medeverdachte de namen van de verdachten gebruiken, te weten: [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] .
De verschillende deelonderzoeken:
ZD 1: poging dan wel voorbereiding liquidatie [slachtoffer 1] in 2014 en
voorbereiding liquidatie [slachtoffer 1] in 2015
ZD 2: voorbereiding liquidatie [slachtoffer 2]
ZD 3: poging tot uitlokking dan wel voorbereiding liquidatie [slachtoffer 3]
ZD 4: poging tot uitlokking dan wel voorbereiding liquidatie [slachtoffer 4]
ZD 5: voorbereiding liquidatie [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]
ZD 6: voorbereiding liquidatie [slachtoffer 7]
ZD 7: voorhanden hebben 34 automatische wapens
ZD 8: voorbereiding liquidatie [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11]
ZD 9: deelname aan een criminele organisatie
[verdachte] wordt verweten strafbare betrokkenheid te hebben gehad in ZD 3, ZD 4 en ZD 9, zoals hierna kort weergegeven in rubriek 3.

3.Tenlastelegging

[verdachte] wordt er – na wijzigingen op de zittingen van 26 september en 11 oktober 2022 – van beschuldigd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
1. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven (moord en doodslag) in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2016 (ZD 9);
2.
primair:poging tot uitlokking van “de tattoos” om [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (in vereniging) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 oktober 2015 (ZD 3 en ZD 4);
Subsidiairwordt verdachte ervan beschuldigd dat hij zich op 15 augustus 2015 heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van voorbereiding van medeplegen van moord/doodslag op [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Standpunten

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de beschuldigingen onder 1 en 2 primair tot een bewezenverklaring gerekwireerd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle beschuldigingen vrijspraak bepleit. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.

6.Identificatie PGP-account en bruikbaarheid berichten

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het door het Openbaar Ministerie aan hem toegeschreven account [account 1] (hierna: [account 1] ).
De rechtbank overweegt in dat kader dat er in beginsel van uit kan worden gegaan dat de gebruiker van een bepaald PGP-account de vaste gebruiker is van dat account, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel.
6.1
Identificatie PGP-account [account 1]
[verdachte] heeft bekend [1] dat hij de gebruiker is geweest van het PGP-account [account 1] en dat hij alle berichten van dat account die zich in het dossier bevinden heeft verstuurd. De rechtbank stelt, op basis van deze bekennende verklaring op dat punt en de onderzoeksbevindingen van dat account in het dossier [2] , vast dat het account [account 1] in de periode van juni 2013 tot en met april 2016 is gebruikt door [verdachte] , dat hij met dat account de berichten die zich in het dossier bevinden heeft verstuurd en dat hij de enige gebruiker was van het account.
6.2
De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
6.2.1
Andere geschriften
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen. Daarbij overweegt de rechtbank dat als sprake is van berichtenverkeer tussen twee of meer gebruikers van PGP-accounts de unus-testisregel niet op gaat, omdat de berichten in dat geval afkomstig zijn uit meer dan één bron.
6.2.2
Interpretatie en gebruik van berichten
De rechtbank is zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. Bij de interpretatie dient behoedzaamheid te worden betracht.
De raadslieden hebben inzage gekregen in de dataset 13Maracane en daarnaast zijn de meeste verdachten, tijdens hun politieverhoren én tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en de interpretatie daarvan en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is. Met dit in het achterhoofd heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak, voor wat betreft de bewijsvoering, in belangrijke mate aankomt op de betekenis die kan worden toegekend aan de inhoud van de Ennetcom-berichten. De gebruikers van de PGP-accounts waanden zich kennelijk onbespied hetgeen blijkt uit de inhoud van de Ennetcom-berichten in het dossier. Er is namelijk geen sprake van versluierde taal in de gesprekken. De rechtbank komt daarom – anders dan de verdediging – in veel gevallen tot de conclusie dat de berichten zoals die in het dossier naar voren komen, in onderlinge samenhang bezien, niet vatbaar zijn voor een volstrekt andere interpretatie dan de interpretatie die op basis van de tekst voor de hand ligt, namelijk het voornemen om de verschillende in het dossier voorkomende personen (doelwitten) te liquideren.

7.Waardering van het bewijs

De rechtbank bespreekt de zaakdossiers 3 en 4 gezamenlijk, gelet op de verwevenheid van die zaken. Hierbij worden de relevante berichten benoemd, hoe deze naar het oordeel van de rechtbank moeten worden geduid in het licht van de zaakdossiers en welke feitelijke handelingen op basis van die berichten bewezen kunnen worden. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of de feitelijke handelingen te kwalificeren zijn als een strafbaar feit.
7.1
Feit 2: poging tot uitlokking van moord op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (ZD 3 en ZD 4)
7.1.1
Beschuldiging
[verdachte] wordt er
primairvan beschuldigd dat hij zich in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 oktober 2015 heeft schuldig gemaakt aan poging tot uitlokking van “de tattoos” om [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (in vereniging) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Subsidiairwordt [verdachte] ervan beschuldigd dat hij zich op 15 augustus 2015 heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van voorbereiding van medeplegen van moord/doodslag op
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] .
7.1.2
Juridisch kader
7.1.2.1 Poging tot uitlokking
Artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt als volgt:
Poging om een ander door een der in artikel 47, eerste lid onder 2e, vermelde middelen te bewegen om een misdrijf te begaan, is strafbaar, met dien verstande dat geen zwaardere straf wordt uitgesproken dan ter zake van poging tot het misdrijf of, indien zodanige poging niet strafbaar is, terzake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd.
Het gaat om gedragingen die er niet toe leiden dat het tot een begin van uitvoering komt van het misdrijf waarop die gedragingen waren gericht. De uitlokkingsmiddelen van artikel 47 lid 1 onderdeel 2 Sr moeten zijn gebruikt. Artikel 47 lid 1 onderdeel 2 luidt als volgt:
1. Als dader van een strafbaar feit worden gestraft:
[…]
2. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.
Van een begin van uitvoering zal in de regel sprake zijn als een uitlokkingsmiddel is gebruikt.
Het gebruiken van een uitlokkingsmiddel dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te zijn gericht op het voltooien van het delict van artikel 46a Sr in verbinding met het voorgenomen strafbare feit. Het pogen om een ander te bewegen impliceert opzet, dat gericht moet zijn op het laten begaan van een misdrijf door een ander. Van ‘bewegen’ is ook sprake als de persoon tot wie de poging zich richt van meet af aan ongevoelig is geweest voor het plan.
Artikel 46a Sr wordt volgens de wetsgeschiedenis gekenmerkt door het gegeven dat degene die wordt benaderd niet uitvoert waartoe de ander hem tracht te verleiden. De ander laat zich dus niet overhalen, danwel wordt hij door de ander op een heel ander idee gebracht dan de bedoeling van die ander was.
Dat degene die het voornemen al heeft niet nog eens dat voornemen aangepraat kan worden wil alleen maar zeggen dat die ander niet meer bewogen kan worden, en dat het bij een ‘trachten te bewegen’ is gebleven.
7.1.2.2 Medeplegen
Volgens vaste jurisprudentie [3] is voor de kwalificatie van medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. In geval van medeplegen kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor de uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door een medeverdachte zijn toegepast. Niet vereist voor het aannemen van medeplegen is dat de verdachte bijvoorbeeld zelf het geweld tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend. Wie binnen het samenwerkingsverband precies welke feitelijke handeling heeft verricht, is niet van wezenlijke betekenis. De variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen is betrekkelijk groot. Dat maakt dat de vraag wanneer sprake is van ‘medeplegen’ zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval kunnen van belang zijn de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voorts geldt voor medeplegen het vereiste van dubbel opzet. Zo moet er in de eerste plaats opzet zijn op de onderlinge samenwerking. Een nauwe en bewuste samenwerking veronderstelt immers bewustzijn van samenwerking. Dat hoeft niet altijd te betekenen dat er vooraf expliciet afspraken of plannen zijn gemaakt, dan wel tijdens de uitvoering ervan (kort) overleg is geweest. Onder omstandigheden kan de samenwerking voor een deel ook stilzwijgend plaatsvinden, bijvoorbeeld omdat men ter plekke van elkaar begrijpt wat de verdere bedoeling is of door het maken van een instemmende hoofdknik. Medeplegen impliceert bewuste samenwerking van een ieder van de medeplegers met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Dat betekent dat voor medeplegen niet alleen bewustheid wordt verlangd in het verband van de samenwerking, maar het opzet in de tweede plaats ook gericht moet zijn op het begaan van de grondfeiten zoals ten laste gelegd.
Met name in gevallen waarin het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), dient de rechter in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
In de regel zal de bijdrage van de medepleger worden geleverd tijdens het begaan van het feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar noodzakelijk is dat niet. De bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Vooral in dergelijke andere, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Niet wordt verlangd dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult; het accent ligt - zoals gezegd - op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. De verdachte kan ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. De omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandeling(en) heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats van het delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. Uit de meest recente rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen lijkt te kunnen worden afgeleid dat het bestaan van een voor alle deelnemers duidelijk plan een relevant aandachtspunt kan zijn voor de beoordeling of sprake is van medeplegen. Het gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan kan medeplegen opleveren, ook al zouden de gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het ten laste gelegde feit kunnen worden aangemerkt.
7.1.2.3 Voorbereidingshandelingen
7.1.2.3.1 Wetsgeschiedenis
In 1994 is de voorbereiding van ernstige delicten strafbaar gesteld. De wetgever vond het onwenselijk dat gevallen waarin nog geen sprake was van een strafbare poging, onbestraft bleven. In de praktijk bleek het soms te gevaarlijk om te wachten tot verdachten een begin van uitvoering met hun plan hadden gemaakt en de politie moest daarom zaken vroegtijdig ‘stuk maken’. Met de strafbaarstelling van voorbereiding van ernstige misdrijven is het mogelijk gemaakt om in een eerder stadium strafrechtelijk in te grijpen.
7.1.2.3.2 Strafbaarstelling
Op grond van artikel 46 Sr is er sprake van strafbare voorbereiding van een misdrijf wanneer de dader opzettelijk middelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen) verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft die zijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
7.1.2.3.3 Bestemd tot het begaan van dat misdrijf
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van strafbare voorbereiding in de zin van artikel 46 Sr (slechts) vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in dit artikel omschreven voorbereidingshandelingen en -middelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. [4]
Eveneens, naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid en dus niet op de voorbereiding zelf. [5] Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. [6]
In een zaak als de onderhavige – waarin het gaat om de voorbereiding van een moord/doodslag – is het niet vereist dat de dader op de hoogte was van de identiteit van het beoogde slachtoffer. Voldoende is dat het bewezen verklaarde feit strekt ter voorbereiding van het grondmisdrijf (in dit geval: moord/doodslag) en dat het opzet van verdachte was gericht op het begaan van dat grondmisdrijf. [7] Een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is niet vereist. [8]
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 11 maart 2019 arresten gewezen in het onderzoek 26Koper [9] , waarin een uiteenzetting is gegeven van de reikwijdte van de strafbaarstelling van voorbereiding.
Het gerechtshof overweegt dat in de bewijslevering een objectieve en een subjectieve component zijn te onderscheiden. De objectieve component heeft betrekking op de bestemming van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft. Deze bestemming kan blijken uit de aard van de voorwerpen zelf of uit het samenstel van voorwerpen, bezien in hun onderling verband. De daarbij te hanteren maatstaf is de uiterlijke verschijningsvorm.
De subjectieve component heeft betrekking op de intentie van de verdachte. Het criminele karakter van die intentie kan blijken uit verklaringen van de verdachte of van anderen of uit bewijsmiddelen die zijn drijfveren onthullen. Hierbij kan worden gedacht aan opgenomen en afgeluisterde (tele)communicatie, met anderen gedeelde informatie, internetgedrag of verzonden berichten.
Volgens het gerechtshof zijn de objectieve en de subjectieve component te onderscheiden, maar niet te scheiden. De interpretatie van objectieve gedragingen wordt ingevuld mede aan de hand van inzicht in intenties. De bedoelingen van de verdachte kunnen op hun beurt weer worden afgeleid uit gedrag. Het gerechtshof overweegt dat de rechter in dit kader dient te waken voor een te vergaande invulling. Naarmate meer inzicht bestaat in de intenties van de verdachte wordt de beoordeling van de bestemming van gedragingen – zoals het voorhanden hebben van voorwerpen – vergemakkelijkt. Omgekeerd kunnen de gedragingen van de verdachte of de voorwerpen waarover hij beschikt, in hun onderling verband en samenhang, een zodanige zeggingskracht hebben dat de intenties min of meer duidelijk naar voren komen. Dat geldt volgens het gerechtshof met name voor voorwerpen waaruit naar hun aard geen bijzondere bestemming kan worden afgeleid, zoals auto’s of gereedschap. Pas bezien in hun onderlinge samenhang of in het grotere verband – met voorwerpen die wel als zodanig in een criminele context kunnen worden geplaatst – kunnen deze voorwerpen onder omstandigheden als voorbereidingsmiddel worden getypeerd, aldus het gerechtshof.
Het centrale begrip in het voorgaande is het misdadige doel dat de verdachte voor ogen had. Bewezen moet worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de bestemming (het beoogde gebruik) van de voorwerpen die hij voorhanden had. Daarvoor is voorwaardelijk opzet voldoende: de verdachte heeft in dat geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het grondmisdrijf (in dit geval: de liquidatie) zou plaatsvinden.
7.1.2.3.4 Voorbereidingsmiddelen
In de rechtspraak zijn criteria ontwikkeld om vast te stellen of sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen en -middelen. Ook op het eerste gezicht onschuldige voorwerpen kunnen voorbereidingsmiddelen worden, wanneer zij worden bezien in samenhang met andere voorwerpen en tegen de achtergrond van het opzet van de dader. De voorwerpen moeten bestemd zijn tot het begaan van het uiteindelijke misdrijf.
Het gerechtshof Amsterdam overweegt in eerder genoemd arrest (van 11 maart 2019) in dit verband dat moet worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had (ECLI:NL:HR:2017:AZ0213). Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.​
De Hoge Raad heeft op 8 september 2020 arrest [10] gewezen in een zaak waarbij het voorhanden hebben van een mobiele telefoon in dat geval kon worden aangemerkt als strafbare voorbereiding van een gewelddadige overval. In de noot van Kooijmans bij dat arrest is beschreven dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat het betreffende voorwerp daadwerkelijk een rol zou gaan spelen bij de uitvoering van het misdrijf.
Advocaat-generaal Aben heeft in zijn conclusie [11] van 9 juni 2020 overwogen dat bij de beoordeling van de bestemming van het voorwerp ook aandacht moet worden besteed aan welke functie de verdachte aan het voorwerp beoogt toe te kennen bij de daadwerkelijke uitvoering van het delict. Als het gebruik van een voorwerp zich beperkt tot de voorbereiding, zal – op zijn minst in beginsel – niet zijn voldaan aan het bestemmingsvereiste. Aan die eis wordt wel voldaan als uit de bewijsvoering blijkt dat het voorwerp is bestemd om – op zijn minst mede – te fungeren in de uitvoering van het misdrijf. Het voorwerp is dan een instrument bij de voorbereiding van moord.
7.1.2.3.5 Voorhanden hebben
Het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ is een begrip dat in de jurisprudentie nader is ingevuld. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal factoren, te weten:
Een eerste factor is de aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader. Waar het wapen zich bevindt is in eerste instantie niet van belang. Wel is van belang dat de dader over het wapen kan beschikken. De beschikking over het wapen hoeft niet onmiddellijk te zijn.
De tweede factor ziet op de machtsrelatie tussen de dader en het wapen. Het enkel onder zich hebben van een wapen levert zonder meer nog geen ‘voorhanden hebben’ op. Er dient een zekere relatie te bestaan tussen het voorwerp en de dader, in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid (beschikkingsmacht), waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het zich bevindt.
Factor drie heeft betrekking op de bewustheid van de dader. Bij de dader dient een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
De Hoge Raad stelt voorop dat voor het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de exacte locatie van dat wapen. Het wapen hoeft zich dus niet in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor het bewijs van de bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Waar in voorgaande uiteenzetting het voorhanden hebben ziet op wapens, kan dit naar het oordeel van de rechtbank worden overgenomen voor overige zaken, zoals voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen.
7.1.3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten [12] , van de volgende feiten en omstandigheden uit.
7.1.3.1 PGP-gesprekken en onderzoeksbevindingen
De volgende in het dossier opgenomen PGP-gesprekken, in de periode van 7 augustus 2015 tot en met 29 september 2015, en de in het dossier beschreven onderzoeksbevindingen acht de rechtbank redengevend voor de beoordeling van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot uitlokking van moord dan wel de voorbereidingshandelingen van de moord op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
7.1.3.1.1 Geldafspraken
Een gesprek van 7 augustus 2015 [13] tussen [naam 3] [14] en [medeverdachte 2] [15]
[naam 3] :
Binnenkort krijg ik nr van die tattokillers. Ze gaan overal heen. Die [naam 4] die met [bijnaam 1] zat, die zit nu met [bijnaam 2]
[medeverdachte 2] :
Top. Die waren altijd al goed met [bijnaam 3]
Uit het dossier blijkt dat ‘ [bijnaam 1] ’ de bijnaam is van [naam 5] en dat hij in 2013 gelijktijdig met [naam 4] , één van de ‘tatookillers’, gedetineerd heeft gezeten. [16] Verder blijkt uit het dossier dat ‘ [bijnaam 2] ’ de bijnaam is van [medeverdachte 1] [17] en dat hij op 7 augustus 2015, het moment dat bovengenoemd bericht werd verstuurd, gedetineerd zat met [naam 4] . [18]
Uit onderzoek blijkt voorts dat met ‘ [bijnaam 3] ’ [naam 2] wordt bedoeld en dat hij leiding gaf aan een crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV). [19]
De rechtbank leidt uit deze berichten af dat [naam 3] [medeverdachte 2] ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij binnenkort zou beschikken over het telefoonnummer waarmee hij de ‘tattookillers’ kon bereiken, dat [naam 4] met [medeverdachte 1] gedetineerd zat en dat [medeverdachte 2] tevreden was met deze informatie omdat de tattookillers kennelijk goed waren met [bijnaam 3] , de leider van het CSV.
Een gesprek van 13 augustus 2015 [20] tussen [medeverdachte 1] [21] en [medeverdachte 7] : [22]
[medeverdachte 7] :
He lekkker ding met [bijnaam 4]
Sprak net [bijnaam 5]
En gister je zusje over dat niemand reageert
Die [bijnaam 6] is druk en laat steeds die tel thuis
Dus ik d8 mailje gwn met de mijneee
Gezellig tog hahaha
[medeverdachte 1] :
Ewa snelle hahahahahaahha had 1 van jullie nodig heb alles in elkaar gezet voor die [bijnaam 7] en die [slachtoffer 3] maar ze vragen totaal 5t voor die [bijnaam 8] vragen ze 3 en die [bijnaam 7] 2t maar je hoeft niks te doen hun regelen alles zelf
Uit onderzoek is gebleken dat ‘ [bijnaam 7] ’ de bijnaam is van [slachtoffer 4] [23] en dat met ‘ [slachtoffer 3] ’ [slachtoffer 3] werd bedoeld. [24]
Uit de inhoud van deze berichten maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 7] ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij, vanuit de penitentiaire inrichting (PI) waar hij op dat moment gedetineerd zat, “alles heeft geregeld voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ”, namelijk het uitlokken van ‘de tattoos’ om [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] te liquideren. [medeverdachte 1] zat destijds - zoals gezegd - gedetineerd met [naam 4] , waarmee hij kennelijk de afspraken maakte. [medeverdachte 1] gaf door wat de kosten waren, namelijk in totaal vijf ton, drie ton voor die [bijnaam 8] ( [slachtoffer 3] ) en twee ton voor [bijnaam 7] ( [slachtoffer 4] ). [medeverdachte 1] heeft daarbij benadrukt: “voor dit bedrag hoef je niets te doen, alles wordt geregeld”.
Een gesprek van 13 augustus 2015 [25] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 7] :
Ahahahhaha wollahilaaa
lk wil iedereen beuken maar ze geven geen reden en ik doe indercover tog
Over die [slachtoffer 3] is teveel voor die waardeloze flikker tog
Die andere man gaf wel boodschap
Doorgaan met nakken ahhahahahahah
Voor die [bijnaam 7] die moet zoiezo
Als jij zegt is goed dan doen we dat bro
[medeverdachte 1] :
Volgens mij weet je niet wat er met die [slachtoffer 3] was he hij had [bijnaam 3] bijna genakt die bo had gps onder me auto gegooit en met info aan die [slachtoffer 3] gegeven had een keer afspraak met [bijnaam 3] in brussel en toen ik weg reed reed een audi station achter me aan met molukkers er in toen ze zagen dat ik alleen was reeden ze meteen terug om te kijken of die andere er
nog was ze dachten dat ie bij me zou instappen die man moet weg ga em niet de kans
geven om het nog eens te proberen
[medeverdachte 7] :
D8 die man is een egte poeplap
En alleen praatjes had
Direct vegfen ze moer
Zorg wel aub dat niks naar jou leidt
Want heb liever dat hij blijft leven dan dat jij voor hem moet bakken
lk zet papieren klaar voor ze
Zodra het geregeld is
Kunnen ze doekoe krijgen waar en wnr ze willen
[medeverdachte 1] :
Ze vragen barkie vooraf zijn die tattoe gasten he maar ze gaan meteen ook achter die [bijnaam 7] alles in elkaar zetten
De rechtbank leidt uit voorgaande berichten af dat [medeverdachte 7] het geldbedrag dat werd gevraagd voor [slachtoffer 3] teveel vond, maar dat hij vond dat [slachtoffer 4] “sowieso moet”. Op het moment dat [medeverdachte 1] benadrukte dat [slachtoffer 3] [bijnaam 3] bijna had ‘genakt’, was [medeverdachte 7] ervan overtuigd dat ook [slachtoffer 3] “direct geveegd moest worden”. [medeverdachte 7] waarschuwde [medeverdachte 1] vervolgens dat hij ervoor moest zorgen dat er niets naar hem toe zou leiden, omdat [medeverdachte 7] liever had dat hij zou blijven leven dan dat [medeverdachte 1] voor hem zou moeten zitten. [medeverdachte 1] lichtte [medeverdachte 7] in over het feit dat ze een barkie (een barkie is straattaal voor € 100,- , maar in deze context wordt waarschijnlijk – zie ook de gesprekken hieronder waarin over een ‘ton’ wordt gesproken – € 100.000,- bedoeld) vooraf als voorschot wilden hebben. [medeverdachte 7] gaf daarna aan geld te zullen reserveren voor de uitvoerders.
Een gesprek van 13 augustus 2015 [26] tussen [medeverdachte 7] , [naam 3] en [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 7] aan [naam 3] en [medeverdachte 2] :
5 t voor [slachtoffer 3] en [bijnaam 7]
Alles wordt geregeld allene betalen
Ja of nee
Ff snel antwoord aub???
[naam 3] :
Direct bro!!!
[medeverdachte 2] :
Ik zeg ja. Maar kan 1 dag wachten op antwoord van [bijnaam 3]
[medeverdachte 7] :
Dit zegt [bijnaam 9] over [slachtoffer 3]
Volgens mij weet je niet wat er met die [slachtoffer 3] was he hij had [bijnaam 3] bijna genakt die bo had
gps onder me auto gegooit en met info aan die [slachtoffer 3] gegeven had een keer afspraak met
[bijnaam 3] in brussel en toen ik weg reed reed een audi station achter me aan met molukkers er
in toen ze zagen dat ik alleen was reeden ze meteen terug om te kijken of die andere er
nog was ze dachten dat ie bij me zou instappen die man moet weg ga em niet de kans
geven om het nog eens te proberen
[medeverdachte 2] :
T7an a broer direct! T7annnnnn
[medeverdachte 7] :
D8 ik al hahahha
Een gesprek van 15 augustus 2015 [27] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 7] :
OKee topp ga em zeggen bro
Dikkke conna s daarbinnen he
[medeverdachte 1] :
Bro deze bajes waar ik zit alleen maar gekke killers a zebbie iedereen zit hier voor moord hahahahahhahaha en ze hebben honger als de gekkk
[medeverdachte 7] :
Hahaha gruwelijkkk
Dikke uitzendbureauu hoor
[medeverdachte 1] :
Ben ze aan het scouten hahahahahahahahhahahahahaha die hele team van die tattoe gasten zijn ook met ons zorg al 2 jaar voor ze hier binnen je gaat zien ouwe
[medeverdachte 7] :
Gruwelijk man slim van je. Alles overnemen daaro
[medeverdachte 1] :
Bro heb de hele dag niks te doen alleen maar schaken ouwe
[medeverdachte 7] :
Lekker man is allemaal belangrijk strx bro
Een gesprek van 18 augustus 2015 [28] tussen [naam 3] en [medeverdachte 2] :
[naam 3] :
Die tattoos willen alvast ton voorschot voor [bijnaam 7] en [slachtoffer 3] . Die baas van hun zit naast [bijnaam 2] als ik met hem tekst.
Zeg je eerlijk heb wel vertrouwen in hun. Wat zeggen jullie??
[medeverdachte 2] :
Ik zeg zeker JA maar niet nu
Eerst horloges van [bijnaam 3] regelen
En als [bijnaam 3] er is dan beslissingen voor hitters
Maar gaan nu geen ton geven.
Een gesprek van 27 augustus 2015 [29] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 1] :
Ben bezig met die dikke van die moter club heb iemand geregeld die bij em in de club zit die em gaat brengen hahahahhahahahahahhahahahaha
[medeverdachte 7] :
Gruwelijk dat is top
Gister hadden we bijna die ene flikker he
Ze kk moer is op nippertje gevlucht
Een gesprek van 11 september 2015 [30] tussen [naam 3] en [medeverdachte 7] :
[naam 3] :
Ja iemand gaat daar nu heen. [bijnaam 3] zei geef [bijnaam 9] die 75 voor die tattoos
[medeverdachte 7] :
Oke bro
Uit de berichten die hiervoor zijn opgenomen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] vanuit de PI contact had met [naam 4] , dat [naam 4] een bedrag van vijf ton had genoemd voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en dat [medeverdachte 7] , [naam 3] en [medeverdachte 2] daarmee hadden ingestemd. Verder blijkt dat [naam 4] een bedrag van € 100.000,- aan voorschot wilde ontvangen voor de klus en dat [naam 3] (in opdracht van [bijnaam 3] ) aan [medeverdachte 7] de opdracht gaf om € 75.000,- aan [bijnaam 9] [31] te geven voor de ‘tattoos’.
7.1.3.1.2 Het afgeven van het voorschot
Een gesprek van 17 september 2015 [32] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 1] :
ej trouwens ff iets anders [bijnaam 6] zei je toch van die 75 of niet voor die je weet wel wat
[medeverdachte 7] :
nog steeds ouwe hahhaha
Ja man ik weet bro
Waar moet dat heen dan ???
Een gesprek van 17 september 2015 [33] tussen [medeverdachte 3] [34] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 7] :
75 k afgeven aub bro [nummer]
Alleen smsen
Gebruik nieuw nr en gelijk nr dumpen
Is voor iemand hitten hahahah
Ref tatoo
[medeverdachte 3] :
Hahaha gruwelijk staat bro
75kp reageert niet op sms
[medeverdachte 7] :
Oke bro
Een gesprek van 17 en 18 september 2015 [35] tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 7] :
Ze reageren niet op sms voor die 75 kop
Dat je. Weeet
[medeverdachte 1] :
Ja 4 dagen is ie er pas die ezel hij zou er al 16e zijn
[medeverdachte 7] :
Ke bro we w8en no stresss
Salam bro
10 k is afgegeven aan [bijnaam 5]
Mag ik alleen nog weten voor wat t is
Dan noteer ik dat erbij
Lijpe boekhouder ah broer hahaha
En die man reageert niet op sms voor die 75 k
[medeverdachte 1] (20 september 2015):
Die 10 kop is voor mij je weet heb paar boys waar ik voor zorg in de bajes je weet soldaten geef ze 5barkies enzo om boodschappen te doen me neefje is jarig en die onzin je weet zelf alles kost geld hahahahahaha en die 75 is met 4 dagen bro sms die nummer die ik je gaf
Een gesprek van 25 september 2015 [36] tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] :
[medeverdachte 7] :
Salam bro
Kijk aub of die nokia nr al aan is voor die 75 k afgeven
En gooi strx sleutels van rotje in me brievenbus aub
[huisnummer] is me huisnr
[medeverdachte 3] :
5pk afgegeven
Sleutel ligt in je bus
Nokia heeft niet gereageerd
Een gesprek van 29 september 2015 [37] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 1] :
Ewa snelle heb je die man te pakken gehad hij is al terug voor die 75
[medeverdachte 7] :
Nee man bro. Ik ga weer ff kijken dan
[medeverdachte 1] :
Ga je nu bellen wella
[medeverdachte 7] :
Ik heb bericht gestuurd. Dta ze moeten smsen. Dus ze gaan gelijk smsen. Ik w8 op reactie
[medeverdachte 1] :
Ok is goed ben hier met die man
Een gesprek van 29 september 2015 [38] tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] :
[medeverdachte 3] :
Oke hij regeert komt zo naar adam
[medeverdachte 7] :
Oke bro
Hoor je als is gelukt
[medeverdachte 3] :
10kp [bijnaam 10] afgegeven
[medeverdachte 7] :
Oke thnx
Over hoelang is die man van 75 k er ?? 10 kp [bijnaam 10] afgegeven
[medeverdachte 3] :
Met een uurtje ong. Hij zat in friesland
[medeverdachte 7] :
Oke bro
Is voor iemand kieren he hahahahahahahahahahaha
Maar deze jongen weet van niks
Is iemand die gaat als het goed is
Ze eigen gabber geven hahahahahahha
Zieke mensen hahah
Ben benieuwdddd of ze ons nakken of niet
[medeverdachte 3] :
Hahahahahahahahahahahahahahahahahaha lijp man. Als ze maar niet nakken kk jochies
[medeverdachte 7] :
is voorschot als ze nakken nakken ze niet veel
En staan ze ook op de lijst hahahah
Als ze seriues zijn krijgen ze veel meer
En is er veeeel werk voor ze
Vieze groep deze hoor
Als we deze hebben pfffff
Ze iedereen nakken
Ze moeten niet aans ons gelinkt worden oe saffi
Want iedereen vertrouwt ze
[medeverdachte 3] :
Hahahah dit zijn ze man. Ben benieuwd wie man jhahahah komt goed
[medeverdachte 7] (19:38):
Inshallah.
Op 29 september 2015 om 20:39 uur (UTC+2) stuurde [medeverdachte 3] het volgende bericht [39] naar [medeverdachte 7] :
Subject: Afgegeven
75 000 Tatoo 29-09-2015 22:40 uur
[medeverdachte 7] stuurde vervolgens het volgende bericht aan [medeverdachte 2] :
75 k Tatoo 29-09-2015 22:40 uur
Afgegeven aan die gasten van hoofd
Waarop [medeverdachte 2] als volgt reageert:
Wil t opslaan maar jij heb nog al mn notities.
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van voorgaande PGP-gesprekken, vast dat er door [medeverdachte 3] op 29 september 2015 een geldbedrag van € 75.000,- is betaald aan een derde, ten behoeve van ‘de tattookillers’, als voorschot om [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven. [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 3] tot twee keer toe laten weten dat het geld bestemd was om “iemand te kieren”, “iemand te hitten”.
7.1.3.1.3 Ophalen en doorsturen van foto’s
Een gesprek van 13 augustus 2015 [40] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] :
[medeverdachte 1] :
Bro [bijnaam 11] gaat je mailen haal paar foto’s bij hem op ga je zaterdag zeggen wat je er meemoet doen en bewaar ze niet thuis bro dikke kus
[account 2]
Dit is [bijnaam 11] ze mail tekst em en pak die foto’s van hem bewaar ze niet thuis
[verdachte] :
Iwa leg me even uit wat die foto’s zijn bro. Dan weet ik gelijk wat ik in handen heb.
[medeverdachte 1] :
Is foto van de [bijnaam 7] en die [slachtoffer 2] en nog iemand snapje em nu
[verdachte] :
Ja ik snap m broeder. Had je goed gesprek met [bijnaam 4] ?
[medeverdachte 1] :
Ja zoiezo bro eerste gesprek wat ie me stuurt is we hebben onze patron nodig hahahahahahahahahaha
[verdachte] :
Inchallah broer. Die foto’s moet ik gewoon ergens bewaren toch? Tot je me zegt hoe en wat?
[medeverdachte 1] :
Ja ga je nog pap laten brengen een barkie doezoe en een nummer en een foto van die [bijnaam 7] met ze adres er in moet je die nr smsen en die paps en info afgeven
Een gesprek van 20 september 2015 [41] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] :
[medeverdachte 1] :
Heb je die foto’s nog die je had opgehaald van die [bijnaam 11] zie je een nigger toch kan je die foto op een mail zetten en die e-mail en wachtwoord naar me toe sturen
[verdachte] :
Ok broer. Zal ze allemaal zetten of alleen die zwarte?
[medeverdachte 1] :
Alleen die zwarte [slachtoffer 4] of zo staat er onder
[verdachte] :
Ok. Ik ga dat morgen doen dan in internetcafe broer.
De rechtbank leidt uit deze berichten af dat [medeverdachte 1] [verdachte] de opdracht heeft gegeven om foto’s, van onder andere [slachtoffer 4] , op te halen bij de gebruiker van het PGP-account [account 2] . Op 15 augustus 2015 vond een gesprek [42] plaats tussen [verdachte] en de gebruiker van account [account 2] , waarin zij afspraken
“om die foto’s te pakken”. [verdachte] heeft bekend [43] dat hij de foto’s daadwerkelijk in ontvangst heeft genomen. Uit de verklaring van [verdachte] alsmede de hiervoor beschreven berichten blijkt dat [verdachte] , op verzoek van [medeverdachte 1] , foto’s van onder andere [slachtoffer 4] heeft opgehaald en dat [verdachte] de foto’s op 21 september 2015 ook naar [medeverdachte 1] heeft gemaild.
7.1.3.2 Doelwitten, intentie om te doden
Uit de hiervoor beschreven berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat door de verdachten gesproken werd over het voornemen om [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] te liquideren. De gevoerde gesprekken sluiten naadloos op elkaar aan en daarnaast laat de inhoud van de berichten, de bedoeling van de verdachten, ook weinig aan de verbeelding over. [medeverdachte 1] heeft in de PI contacten gelegd met [naam 4] , een lid van ‘de tattookillers’ en heeft hem bereid gevonden om [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] te (laten) liquideren. [medeverdachte 2] werd van dit contact op de hoogte gesteld. [medeverdachte 1] spreekt er in dit verband over dat “in de bajes alleen maar gekke killers zitten” en dat hij ze aan het “scouten” is. “Iedereen zit voor moord” en “ze hebben honger”. [medeverdachte 7] reageert daarop door te zeggen dat het een “dik uitzendbureau is”. Ten behoeve van die liquidaties zijn, door [medeverdachte 1] als tussenpersoon, geldafspraken gemaakt, zowel voor het uitbetalen van een voorschot als voor het (laten) uitvoeren van de liquidaties. [medeverdachte 1] had het direct contact met ‘de tattoos’ en gaf aan de anderen door wat ‘de tattoos’ vroegen voor het liquideren van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . [medeverdachte 7] , [naam 3] en [medeverdachte 2] stemden in met de geldbedragen voor de liquidaties. Nadat ook [naam 2] had ingestemd met de hoogte van het voorschot en de opdracht had gegeven tot het ter beschikking stellen van dit bedrag aan [medeverdachte 1] , had [medeverdachte 1] ervoor gezorgd dat bekend werd aan wie (een derde) het geld moest worden afgegeven en heeft [medeverdachte 7] [medeverdachte 3] de opdracht gegeven het voorschot af te geven aan deze derde. [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 3] erover geïnformeerd dat het geldbedrag dat hij moest afgeven bestemd was om “iemand te hitten”, “iemand te kieren”. [medeverdachte 3] had [medeverdachte 7] ervan op de hoogte gesteld dat het geldbedrag was afgegeven, waarna [medeverdachte 7] deze informatie doorgaf aan [medeverdachte 2] .
7.1.3.3 Rol van [verdachte]
heeft op enig moment in opdracht van [medeverdachte 1] foto’s, waaronder een afbeelding van [slachtoffer 4] , opgehaald bij de gebruiker van de [account 2] en deze op 21 september 2015 aan [medeverdachte 1] gemaild. De rechtbank is van oordeel dat het enkel voorhanden hebben en overdragen van een foto van één van de beoogde doelwitten van een op handen zijnde liquidatie onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat deze bijdrage van voldoende gewicht is om als (mede)pleger van poging tot uitlokking te worden gekwalificeerd. Uit het dossier blijkt immers niet dat [verdachte] anderszins een rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde poging tot uitlokking door het maken van geldafspraken of het afgeven van het voorschot van
€ 75.000,-. [verdachte] wordt om die reden vrijgesproken van het in feit 2 primair ten laste gelegde.
Nu ook niet bewezen kan worden dat en op welke manier de foto een rol zou gaan spelen bij het uitvoeren van een liquidatie dient [verdachte] ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Niet bewezen kan worden dat de foto bestemd was tot het begaan van het misdrijf. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
7.1.4
Vrijspraak, feit 2 primair en subsidiair
[verdachte] wordt vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
7.2
Feit 1: deelname aan een criminele organisatie (ZD 9)
7.2.1
Beschuldiging
[verdachte] wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2016 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven (moord en doodslag).
7.2.2
Deelname aan een criminele organisatie
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan [verdachte] is ten laste gelegd onder feit 1, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. [44]
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie (1) en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen (2).
7.2.3
Criminele organisatie (ad 1)
7.2.3.1 Juridisch kader
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. [45]
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. [46] Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. [47]
7.2.3.2 De onderhavige zaak
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in het dossier (ZD 9) acht de rechtbank bewezen dat in de periode van 20 juni 2014 tot en met 30 april 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van moord.
Er was sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende ruim anderhalf jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van (zoals in de zaak 13Maracane bewezen is) een poging tot moord, meerdere voorbereidingen van moord en een poging tot uitlokking van twee moorden.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] hebben in de periode van 20 juni 2014 tot en met 21 november 2015 in wisselende samenstellingen voornoemde delicten gepleegd. Ook in april 2016 werden nog berichten gewisseld over een beoogd doelwit.
De delicten werden in overleg met [naam 2] (die [bijnaam 3] genoemd werd) gepleegd en ook [naam 3] nam zeer actief deel aan de voorbereidingen van de delicten. Zij hadden gezamenlijk, zoals dat in de verschillende zaakdossiers bewezen is verklaard, het opzet op de dood van de beoogde slachtoffers. Zij hadden het opzet op het plegen van levensdelicten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de beschreven periode en de hoeveelheid beoogde levensdelicten vastgesteld kan worden dat het samenwerkingsverband ook duurzaam was.
De rechtbank vindt voor dat oordeel verder de volgende berichten redengevend.
Het bericht dat [medeverdachte 7] stuurde op 19 augustus 2015 [48] aan onder andere [naam 6] , [naam 3] en [medeverdachte 2] :
Salam broers
Vndg wachten we af in veel spanning of onze bro eruit komt
We hebben gefaald
We hebben geen eenheid getoond
We zijn mannen en we staan bij elkaar
En we bikkelen voor elkaar dus vergeet dat nooit aub
[bijnaam 3] is superbelangrijk maar het mag niet zo zijn dat als ie ff wegvalt dat we zo gaan doen
Love boys
Op het moment dat het bericht werd verstuurd zat [naam 2] (die [bijnaam 3] genoemd werd) gedetineerd, in afwachting van de uitspraak waarbij hij tot vier maanden gevangenisstraf werd veroordeeld.
Het bericht van [medeverdachte 2] van 20 augustus 2015 [49] dat hij onder andere aan [naam 6] en [naam 3] stuurde:
Boys, aub spreek met elkaar af
Neem 1 gezamenlijke beslissing
En daar gaan we voor
We moeten vooruitgang maken
We staan stil, we zijn een bedrijf. Mogen niet stilstaan
We moeten [bijnaam 3] eruitkrijgen, dat kan alleen als er onderling akkoord is
We moeten binnentrekken.
We moeten mensen kieren
Dit is wat we moeten doen
Uit deze berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank de bestendigheid en het doel van het samenwerkingsverband: “We zijn een bedrijf”, “we moeten mensen kieren” en “we zijn een eenheid”.
De organisatie hanteerde een dodenlijst, genaamd ‘El Listo’. Op deze lijst stonden de namen van de slachtoffers die voorkomen in de zaakdossiers van 13Maracane. In overleg met [naam 2] werden de beoogde slachtoffers bepaald, werden geldafspraken gemaakt en werden vervolgens door [naam 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] (in wisselende samenstelling), schutters, (automatische) vuurwapens, auto’s, kentekenplaten en bakens geregeld. Ook deelden zij informatie met elkaar over de verblijfplaatsen van de beoogde slachtoffers en de voertuigen waarin zij reden en deelden zij de foto’s van de beoogde slachtoffers. De leden van de organisatie maakten hierbij gebruik van PGP-telefoons, om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren.
De organisatie beschikte over (automatische) vuurwapens, zoals dat bewezen is verklaard in ZD 7. [medeverdachte 8] is voor het aanwezig hebben van 34 automatische vuurwapens (type Kalashnikov) veroordeeld. [naam 3] sprak in de berichten over zijn ‘stash’ die bij [medeverdachte 8] werd opgeslagen en waarover hij op ieder moment kon beschikken. Onder andere [medeverdachte 6] werd naar [medeverdachte 8] gestuurd om vuurwapens en munitie, ten behoeve van een op handen zijnde liquidatie, te halen bij [medeverdachte 8] . Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het plegen van liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
7.2.3.3 Conclusie
7.2.3.3.1 Criminele organisatie
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende ruim anderhalf jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel pogingen en voorbereidingen daartoe. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens.
7.2.3.3.2 Oogmerk moord
Gelet op de vooropgezette plannen om beoogde doelwitten te liquideren en de wijze waarop de op handen zijnde liquidaties werden voorbereid, kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van moord. De leden van de organisatie lieten niets aan het toeval over en ook was op geen enkel moment sprake van een opwelling om een persoon van het leven te beroven, integendeel. De op handen zijnde liquidaties werden goed voorbereid, zo werd er informatie verzameld over de verblijfplaatsen van de beoogde doelwitten en de voertuigen waarin zij reden. Ook werden auto’s geregeld, kentekenplaten, werden bakens geplakt en werden vuurwapens geregeld ten behoeve van de te plegen moorden.
7.2.4
Deelnemen aan een criminele organisatie (ad 2)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat [verdachte] deel heeft genomen aan de hiervoor beschreven criminele organisatie.
7.2.4.1 Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [50]
In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor “deelneming” voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225).
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. [51]
7.2.4.2 De rol van [verdachte] , vrijspraak feit 1
Uit de berichten in het dossier blijkt dat [verdachte] geregeld in opdracht van [medeverdachte 1] klusjes uitvoerde. Van het kopen van een fiets voor een neefje van [medeverdachte 1] tot het ophalen en afgeven van foto’s. Hiervoor in rubriek 7.1 is [verdachte] vrijgesproken van de beschuldiging onder feit 2 dat hij, met het ophalen en afgeven van foto’s, een strafbare rol zou hebben vervuld bij de poging tot uitlokking van moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . De rechtbank komt tot het oordeel dat het enkel voorhanden hebben van een foto en het afgeven daarvan aan een ander onvoldoende is om te spreken van een wezenlijke bijdrage aan dat feit. Van een andere bijdrage dan hetgeen hem werd verweten in feit 2 is niet gebleken. Op basis van het dossier kan niet worden aangenomen dat [verdachte] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de organisatie gericht op het plegen van moorden. Het dossier biedt onvoldoende bewijs om aan te kunnen nemen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [naam 3] en/of [medeverdachte 6] [verdachte] deelgenoot hebben gemaakt van criminele plannen of activiteiten van die organisatie waar zij deel van uitmaakten. Ook is onvoldoende komen vast te staan dat [verdachte] zich bewust was van of heeft geweten dat een criminele organisatie bestond en wat het oogmerk van die organisatie was.
Dit betekent dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en dat [verdachte] van het ten laste gelegde onder 1 zal worden vrijgesproken.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 17 oktober 2022, deze beslissing is afzonderlijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2022.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 26 september 2022.
2.Een proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , documentcode 12498479, RI – p. 1265-1268.
3.Conclusie van E.J. Hofstee van 22 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:263.
4.Arrest van de Hoge Raad van 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258.
5.Arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.
6.Arrest van de Hoge Raad van 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380.
7.Conclusie van E.J. Hofstee van 8 juni 2021, ECLI:NL:PHR:2021:565.
8.Arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416.
9.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:801.
10.Arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198, NJ 2020/394 met noot van T. Kooijmans.
11.Conclusie van D.J.C. Aben van 9 juni 2020, ECLI:NL:PHR:2020:576.
12.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 13265429, ZD 03 – p. 44.
14.Met het PGP-account [account 3] , zoals vastgesteld bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2021 was [naam 3] de vaste gebruiker van de ennetcom-adressen [account 3] en [account 4] (ECLI:NL:GHARL:2021:11610).
15.Met het PGP-account 3488, zoals vastgesteld bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2022 was [medeverdachte 2] de vaste gebruiker van het account [account 5] .
16.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 5.
17.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 mei 2016, inzake [medeverdachte 1] (13Valdia), ECLI:NL:GHAMS:2016:1787.
18.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 5.
19.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 13314148, ZD 03 – p. 38-39.
20.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 6.
21.Met het PGP-account [account 6] , zoals vastgesteld bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2022, was [medeverdachte 1] de vaste gebruiker van het account [account 6] .
22.Met het PGP-account [account 7] , zoals vastgesteld bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2022, was [medeverdachte 7] de vaste gebruiker van het account [account 7] .
23.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 20180215.0949, ZD 03 – p. 184.
24.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 2-4.
25.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 7-8.
26.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 13265429, ZD 03 – p. 45.
27.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 8-9.
28.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 10-11.
29.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 11.
30.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 11.
31.[bijnaam 9] is een bijnaam van [medeverdachte 1] , een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 11.
32.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 11-12.
33.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 12.
34.Met het PGP-account [account 8] , zoals vastgesteld bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2022 was [medeverdachte 3] de vaste gebruiker van het account [account 8] .
35.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 12-13.
36.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 13.
37.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 14.
38.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 14-15.
39.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 15.
40.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 9-10.
41.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 13.
42.Een proces-verbaal van relaas met documentcode 13272284, ZD 03 – p. 10.
43.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 26 september 2022.
44.Arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575.
45.Arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134.
46.Arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148.
47.Arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502.
48.Een proces-verbaal met documentcode 13894594, ZD 140 – p. 14.
49.Een proces-verbaal met documentcode 13894594, ZD 140 – p. 14-15.
50.Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264
51.Arrest van de Hoge Raad van 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122.