ECLI:NL:RBAMS:2022:3170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3779
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvolledige inlichtingen en overschrijding redelijke termijn

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Poolse dak- en thuisloze, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 2 oktober 2019 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, maar deze werd op 22 oktober 2019 afgewezen omdat eiser niet aangetroffen werd op de opgegeven verblijfsadressen. Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat eiser onvolledige inlichtingen had verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Daarnaast verzocht eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de procedure meer dan twee jaar had geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden betekende. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van € 1.000,- aan eiser als schadevergoeding voor deze overschrijding. Het beroep tegen het dwangsombesluit werd ongegrond verklaard, omdat eiser niet tijdig had gereageerd op de ingebrekestelling. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser om bijstandsuitkering terecht was afgewezen en dat de overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder was toe te rekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. K.Y. Ramdhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Met het besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 3 november 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft verweerder op 4 augustus 2021 schriftelijk in gebreke gesteld. Met het besluit van 23 september 2021 (het dwangsombesluit) heeft verweerder vastgesteld dat geen dwangsom is verschuldigd naar aanleiding van de ingebrekestelling.
De zaak is behandeld op een zitting van 5 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich per videoverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 2 oktober 2019 als dak- en thuisloze een bijstandsuitkering aangevraagd bij verweerder om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Eiser heeft de Poolse nationaliteit. Op het moment van de aanvraag was eiser langer dan drie maanden in Nederland.
1.2
Eiser heeft op het formulier ‘Inlichtingen en opgave verblijfslocatie(s) dak en thuisloze’ (het opgaveformulier) aangegeven dat hij op de volgende adressen verblijft:
  • vier dagen in de week (ma, di, wo en do 19.00 uur tot 12.00 uur) [adres 1] (verblijfadres 1); en
  • drie dagen in de week (vr, za en zo 19.00 uur tot 12.00 uur) [adres 2] (verblijfadres 2).
1.3
Handhavingsspecialisten van verweerder hebben op 18 en 21 oktober 2019 de door eiser opgegeven verblijfadressen bezocht. Tijdens deze bezoeken zijn telkens beide adressen bezocht, maar eiser is daar niet aangetroffen.
1.4
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat het recht op een bijstandsuitkering ten tijde van de bijstandsaanvraag niet is vast te stellen, omdat eiser onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en verblijfplaats. Daarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Standpunt eiser
2.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om bijstand ten onrechte is afgewezen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt en had nader onderzoek moeten doen. Verweerder heeft slechts twee bezoeken aan de verblijfadressen gebracht die niet geverifieerd kunnen worden, omdat hier geen verslagen van zijn. Deze bezoeken hebben onaangekondigd plaatsgevonden en van eiser kon niet worden verwacht dat hij voortdurend tussen de aangegeven aankomst- en vertrektijden aanwezig was. Eiser is een kwetsbaar persoon, wilde geen last zijn voor de hoofdbewoners van de verblijfadressen en bracht daar uitsluitend de nacht door.
Het oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep ontvankelijk is. Daarna toetst de rechtbank of verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank maakt deze beoordeling op basis van de beroepsgronden van eiser.
3.2
Dit beroep heeft mede betrekking op het dwangsombesluit, nu eiser deze betwist. [1] Daarom toetst de rechtbank of verweerder terecht heeft vastgesteld dat geen dwangsom is verschuldigd als gevolg van niet tijdig beslissen.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels staan in de bijlage van deze uitspraak.
Ontvankelijkheid beroep
4.1
Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. [2]
4.2
Het bestreden besluit is juist geadresseerd, vermeldt als verzenddatum 1 juli 2020 en is volgens verweerder per gewone post (niet aangetekend) verzonden. Eiser heeft verweerder op 4 augustus 2021 in gebreke gesteld, omdat hij nog geen besluit op bezwaar had ontvangen en veronderstelde dat verweerder niet tijdig had beslist. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser op 23 september 2021 bericht dat het bestreden besluit op 1 juli 2020 was verzonden. Op verzoek van eiser heeft verweerder eiser op 14 oktober 2021 een kopie van het bestreden besluit toegestuurd.
4.3
Als eiser de ontvangst van het bestreden besluit ontkent, moet verweerder volgens vaste rechtspraak aannemelijk maken dat het bestreden besluit op 1 juli 2020 is verzonden. [3] Verweerder heeft bij de verzending geen gebruik gemaakt van een verzendadministratie en ook geen ander bewijs geleverd dat eiser het besluit gedateerd 1 juli 2020 (toch) heeft ontvangen. Dat betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit eerder dan op 14 oktober 2021 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [4] Pas op 15 oktober 2021 is daarom de beroepstermijn gaan lopen. Nu de rechtbank het beroepschrift op 3 november 2021 heeft ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend.
Onvolledige inlichtingen
5.1
In geschil is of verweerder de aanvraag mocht afwijzen, omdat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
5.2
De periode waarover de rechtbank oordeelt is van 2 oktober 2019 tot 22 oktober 2019. Dat is het moment waarop eiser een bijstandsuitkering (en een briefadres) heeft aangevraagd tot het moment waarop verweerder het primaire besluit heeft genomen.
5.3
In bepaalde omstandigheden kan bijstand worden verleend aan een belanghebbende die niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). [5] Het gaat hierbij niet alleen om personen die op straat leven, maar ook om personen die afwisselend op verschillende adressen of locaties kortdurend of tijdelijk onderdak hebben, maar geen vaste woon- of verblijfplaats en geen adres hebben.
5.4
Eiser dient de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn verblijfplaats. Ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan verweerder om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. [6] Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.5
Het is de bedoeling dat de dak- en thuisloze op het opgaveformulier het aantal nachten invult waarop hij op de opgegeven adressen verblijft, maar de rechtbank stelt vast dat eiser het aantal dagen heeft vermeld. Daarom valt uit het opgaveformulier niet direct af te leiden of eiser gedurende alle nachten in de week over een verblijfplaats beschikt. Ter zitting heeft eiser echter verklaard dat hij in beginsel vier nachten in de week op verblijfadres 1 verblijft en drie nachten in de week op verblijfadres 2 en dat ook heeft bedoeld aan te geven op het opgaveformulier. De gemachtigde van eiser heeft hieraan toegevoegd dat het opgaveformulier onduidelijk is en dat ondanks eisers verklaring achteraf niet meer kan worden vastgesteld hoe dit moet worden gelezen. De rechtbank overweegt dat het primair aan eiser is om uit eigen beweging juist en volledig opgave te doen van zijn feitelijke verblijfplaatsen. [7] Gelet op de verklaring van eiser ter zitting en in aanmerking genomen dat eiser het opgaveformulier heeft ingevuld samen met een medewerker van de gemeente en een vriendin die als tolk fungeerde, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser heeft bedoeld aan te geven dat hij vier nachten in de week op verblijfadres 1 verbleef en drie nachten op verblijfadres 2. Dat nachten is bedoeld in plaats van dagen komt ook overeen met de opgegeven tijdstippen van aankomst (19.00 uur) en vertrek (12.00), dus voor de nacht en in de ochtend na de nacht.
5.6
Verweerder heeft verder niet kunnen vaststellen dat eiser feitelijk op de opgegeven verblijfadressen aanwezig was. Daartoe is het volgende van belang. Verweerder heeft op
18 en 21 oktober 2019 controles uitgevoerd waarbij de beide door eiser opgegeven verblijfadressen zijn bezocht. In het rapport van bevindingen van 23 oktober 2019 staat dat eiser daar niet is aangetroffen. Eiser heeft pas ter zitting verklaard dat hij tijdens één van deze controles (wel) aanwezig was, maar onder de douche stond. Daardoor was hij te laat om open te doen. Hij zag nog mensen weglopen en dacht dat dit misschien medewerkers van verweerder waren. Hij wist dit echter niet zeker, want er was geen schriftelijk bericht achtergelaten. Voor wat betreft de andere controles, heeft eiser niet verklaard aanwezig te zijn geweest. De rechtbank concludeert daaruit dat hij zich op dat moment kennelijk elders bevond. Eiser heeft ter zitting namelijk verder verklaard dat hij op uitnodiging van vrienden ook wel eens op een andere locaties dan de opgegeven verblijfadressen verbleef, hoewel hij zich niet herinnert of hiervan ook tijdens de beoordelingsperiode sprake was. Eiser heeft gesteld dat hij deze andere locaties niet heeft doorgegeven aan verweerder.
5.7
Het rapport van bevindingen is in het bezit van eiser en hierin staat een verslag van de controles. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bezoeken van verweerder daarmee voldoende worden geverifieerd. De stelling van eiser dat van hem niet kan worden verwacht dat hij tussen de aangegeven aankomst- en vertrektijden op de verblijfadressen aanwezig is en/of dat eiser niet heeft begrepen (of had moeten begrijpen) dat deze tijden van belang waren, strekt naar het oordeel van de rechtbank te ver. Het is voor verweerder anders niet mogelijk om controles uit te voeren. Bovendien is het aannemelijk dat de aankomst- en vertrektijden op het opgaveformulier aan de orde zijn geweest tijdens de bespreking van de aanvraag. De tijden zijn met pijlen vermeld op het opgaveformulier en lijken, gezien het van eiser afwijkende handschrift, tijdens de bespreking van de aanvraag met eiser te zijn toegevoegd. Verder heeft eiser tijdens deze bespreking ook uitleg gekregen over de handhavingsprocedure. Dit staat onder meer op het ‘Overdrachtsformulier bijstandsuitkering’ van verweerder en is tevens door verweerder ter zitting bevestigd. Eiser wist dus (of had moeten weten) hoe verweerder te werk ging. Daarbij is ook van belang dat eiser tijdens deze bespreking een van de hoofdbewoners van zijn verblijfadressen had meegenomen om hem met de Nederlandse taal te helpen.
5.8
Dat eiser op één van de twee dagen (wel) aanwezig was op het betreffende verblijfadres, heeft eiser niet achteraf doorgegeven aan verweerder. Gezien het doel van de controles en de eventuele noodzaak voor verweerder om nader onderzoek te doen, had eiser dit wel moeten doen ondanks dat verweerder geen bericht had achtergelaten. De rechtbank acht het hierbij niet van doorslaggevend belang dat eiser de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig is. [8] Eiser had iemand die de Nederlandse taal wel beheerst, kunnen laten bellen naar verweerder of eventueel een schriftelijk bericht kunnen (laten) opstellen. In dat kader acht de rechtbank ook van belang dat eiser verweerder ook wist te vinden voor de aanvraag van een bijstandsuitkering en voor het ophalen van zijn post.
5.9
Naar aanleiding van het voorgaande oordeelt de rechtbank met verweerder dat eiser onvolledige dan wel onjuiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats(en). Eiser is niet aangetroffen op de door hem opgegeven verblijfadressen. Dat eiser op één van de controledagen (wel) aanwezig was op één van de opgegeven verblijfadressen, is door hem niet nader onderbouwd en heeft hij ook niet (meteen na de controle) doorgegeven aan verweerder en tijdens de andere controle bevond eiser zich kennelijk elders en ook daarvan heeft hij geen melding gemaakt. Verweerder was daardoor niet in staat om de feitelijke woon- en verblijfplaatsen te controleren en kon het recht op bijstand niet vaststellen. Onder deze omstandigheden was er voor verweerder geen aanleiding om meer controles uit te voeren. De aanvraag van eiser is dan ook terecht afgewezen.
Redelijke termijn
6.1
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld van betekenis is.
6.3
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [9] volgt dat de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. In beginsel is een schadevergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan gepast, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
6.4
In dit geval ligt er tussen de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op
3 december 2019 en het doen van uitspraak in eerste aanleg een periode van (naar boven afgerond) twee jaar en zeven maanden. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden. De rechtbank stelt vast dat die overschrijding volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase, die in totaal (naar boven afgerond) een jaar en elf maanden in beslag heeft genomen. Hierbij betrekt de rechtbank dat het bestreden besluit weliswaar op 1 juli 2020 is gedateerd, maar de bekendmaking daarvan pas op 14 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot een bedrag van € 1.000,- te betalen aan eiser als vergoeding van de door hem geleden schade.
Beroep tegen het dwangsombesluit
7.1
Eiser heeft onbetwist gesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift in deze zaak eindigde op 14 januari 2020 [10] en maakt aanspraak op een dwangsom van € 1.442,-.
7.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit weliswaar is gedateerd op 1 juli 2020 (en toen al aanzienlijk te laat was), maar dat zowel eiser als zijn gemachtigde dit besluit pas voor het eerst op 14 oktober 2021 hebben ontvangen.
7.3
Verweerder verbeurt in beginsel een dwangsom voor iedere dag dat verweerder te laat is, nadat eiser hem in gebreke heeft gesteld. [11] Indien de ingebrekestelling echter onredelijk wordt verzonden, is geen dwangsom verschuldigd. [12] Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. [13] Een periode van circa twee maanden hoeft bijvoorbeeld niet te laat te zijn. [14]
7.4
Toen eiser verweerder op 4 augustus 2021 in gebreke stelde, was sinds 14 januari 2020 een jaar en zes maanden verstreken. Dat is aanzienlijk langer dan het tijdsverloop van de hiervoor genoemde twee maanden. Bovendien is niet gebleken dat eiser na het verstrijken van de beslistermijn op enig moment over het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar in contact is getreden met verweerder. Dat had in de gegeven omstandigheden wel op zijn weg gelegen nu uitsluitsel over het recht op bijstand voor hem van belang was. Van een gegronde reden voor de late indiening van de ingebrekestelling is niet gebleken. [15] Het beroep van eiser tegen het dwangsombesluit slaagt daarom niet.
Conclusie
8.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8.2
Omdat eiser recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bestaat aanleiding om het griffierecht te vergoeden. [16]
8.3
Eiser heeft ook recht op een vergoeding van zijn proceskosten. Aangezien het bestreden besluit volledig in stand blijft, bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. Dit betekent dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 759,- bedraagt (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. [17]
8.4
Omdat de termijnoverschrijding aan verweerder is toe te rekenen, dient verweerder het griffierecht en de proceskostenvergoeding van in totaal € 759,- te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-; en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.J. Heemskerk, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage met wettelijk kader Participatiewet

Artikel 17. Inlichtingenplicht
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (…) het recht op bijstand. (…)
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
(…)
Artikel 40. Woonplaats en adresgegevens
1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
(…)
Besluit Participatiewet
Artikel 11. Niet-ingeschrevenen
Voor de verlening van bijstand op grond van de wet aan de belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres worden aangewezen de gemeenten opgenomen in Bijlage 29xx-c van het Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen.
De bijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend door het college van de gemeente waar de belanghebbende zich op het moment van zijn aanvraag bevindt.

Voetnoten

1.Zie artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3506.
4.Zie artikel 3:41 van de Awb.
5.Artikel 40, eerste lid, tweede volzin, van de Pw en artikel 11, eerste lid, van het Besluit Pw.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:588.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:335.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:731.
10.Hierbij is eiser er kennelijk vanuit gegaan dat er geen commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld en/of geen verdaging heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
11.Zie artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb.
12.Zie artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
13.Zie geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:17 van de Awb (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 6, blz. 5 en 13) waarin het volgende is vermeld: “
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3285.
15.Zie in vergelijkbare zin de uitspraken van de Raad van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2642 en 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3751.
16.Op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.
17.Vergelijk arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.