Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser
Procesverloop
Overwegingen
- vier dagen in de week (ma, di, wo en do 19.00 uur tot 12.00 uur) [adres 1] (verblijfadres 1); en
- drie dagen in de week (vr, za en zo 19.00 uur tot 12.00 uur) [adres 2] (verblijfadres 2).
18 en 21 oktober 2019 controles uitgevoerd waarbij de beide door eiser opgegeven verblijfadressen zijn bezocht. In het rapport van bevindingen van 23 oktober 2019 staat dat eiser daar niet is aangetroffen. Eiser heeft pas ter zitting verklaard dat hij tijdens één van deze controles (wel) aanwezig was, maar onder de douche stond. Daardoor was hij te laat om open te doen. Hij zag nog mensen weglopen en dacht dat dit misschien medewerkers van verweerder waren. Hij wist dit echter niet zeker, want er was geen schriftelijk bericht achtergelaten. Voor wat betreft de andere controles, heeft eiser niet verklaard aanwezig te zijn geweest. De rechtbank concludeert daaruit dat hij zich op dat moment kennelijk elders bevond. Eiser heeft ter zitting namelijk verder verklaard dat hij op uitnodiging van vrienden ook wel eens op een andere locaties dan de opgegeven verblijfadressen verbleef, hoewel hij zich niet herinnert of hiervan ook tijdens de beoordelingsperiode sprake was. Eiser heeft gesteld dat hij deze andere locaties niet heeft doorgegeven aan verweerder.
3 december 2019 en het doen van uitspraak in eerste aanleg een periode van (naar boven afgerond) twee jaar en zeven maanden. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden. De rechtbank stelt vast dat die overschrijding volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase, die in totaal (naar boven afgerond) een jaar en elf maanden in beslag heeft genomen. Hierbij betrekt de rechtbank dat het bestreden besluit weliswaar op 1 juli 2020 is gedateerd, maar de bekendmaking daarvan pas op 14 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot een bedrag van € 1.000,- te betalen aan eiser als vergoeding van de door hem geleden schade.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.