In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich ziek had gemeld met energetische klachten, had recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had echter besloten dat de appellant per 16 februari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat voor een deel van de klachten van de appellant een objectiveerbare oorzaak ontbreekt. Er waren geen aanknopingspunten voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2016. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor de appellant.
Daarnaast werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure toegewezen. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000,-, waarvan € 300,- voor het Uwv en € 700,- voor de Staat der Nederlanden. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de appellant, waarbij het Uwv en de Staat ieder de helft van de kosten moesten vergoeden.