Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
Jaddoe/Nederland). Die vraag rijst omdat de klachten in de onderhavige zaak zijn gericht tegen de vaststelling door het hof “dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene soortgelijke feiten heeft begaan”, terwijl de rechtbank in eerste aanleg een dergelijke vaststelling niet heeft gedaan.
3.De met de ontnemingszaak samenhangende strafzaak
de Opiumwetbehorende lijst I
4.Het middel
Beoordeling van de vordering
eenvoudige kasopstellinggemaakt.
weer’te doen en dat de betrokkene voor het uithalen in december betaald kreeg, overeenkomt met de inhoud van het OVC-gesprek van 27 juni 2012 tussen [medebetrokkene 5] en [medebetrokkene 3] en het tapgesprek van 6 juli 2012 en steun vindt in het rooster van [A] waaruit blijkt dat de betrokkene op 21 december 2011 op [B] in de avonddienst werkte. Steunbewijs voor de verklaring van [medebetrokkene 8] kan voorts worden gevonden in de verklaring van [medebetrokkene 6] dat [medebetrokkene 5] en zijn collega’s verdovende middelen uit containers haalden.
PHvK] ook uit in de periode van 1 november 2011 tot en met 25 juli 2012;
in decemberbetaald kregen, komt overeen met de inhoud van het OVC-gesprek van 27 juni 2012 tussen [medebetrokkene 5] en [medebetrokkene 3] en het tapgesprek tussen die twee van 6 juli 2012. In die gesprekken Zegt [medebetrokkene 5] tegen [medebetrokkene 3] dat hij ( [medebetrokkene 5] )
in december, “die keer toen dat ding is leeggehaald met [medebetrokkene 7] en [betrokkene] ”, niet betaald is en dat [medebetrokkene 3] [medebetrokkene 7] toen “30” heeft gegeven. In het OVC-gesprek zegt [medebetrokkene 3] dat [medebetrokkene 4] de laatste twee keer of drie keer mee naar binnen is geweest. Laatstgenoemde verklaring van [medebetrokkene 8] en diens verklaring dat het de taak van [medebetrokkene 7] en [betrokkene] was om de container uit te laten staan en zodanig neer te zetten dat de anderen erbij konden, vinden ook steun in het rooster van [A] waaruit volgt dat [medebetrokkene 5]
op 21 december 2011vrij was en dat [betrokkene] en [medebetrokkene 7] op [B] in de avonddienst werkten. Steunbewijs voor de verklaringen van [medebetrokkene 8] kan voorts worden gevonden in de verklaring van medeverdachte [medebetrokkene 6] dat [medebetrokkene 5] met zijn collega’s verdovende middelen uit containers haalt en dat het rond kerst 2010 is begonnen met etentjes waarbij ook [medebetrokkene 7] en [medebetrokkene 4] aanwezig waren.
kort na 21 december 2011. In dit verband is tevens van belang dat financieel onderzoek heeft uitgewezen dat [betrokkene] in de periode van 20 december 2011 tot en met 29 februari 2012 geen geld van zijn bankrekeningen heeft opgenomen. Wel heeft hij binnen een paar weken na 21 december 2011 goederen gekocht voor ongeveer 8.000 euro in contanten, in totaal 9.000 euro op zijn rekening gestort en 7.000 euro van een lening afgelost.” [cursiveringen
PHvK]
‘weer’te doen”. Deze verklaring impliceert dat de betrokkene “het” eerder heeft gedaan. Met “het” wordt kennelijk gedoeld op het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De vraag is of hieruit ook kan worden afgeleid dat de eerdere betrokkenheid bij de invoer van cocaïne heeft plaatsgevonden vóór 1 november 2011. Ik meen dat deze vraag positief kan worden beantwoord. Daarbij acht ik het van belang dat [medebetrokkene 8] dit heeft gezegd in de context van de levering van verdovende middelen in december 2011. Daarmee ligt het voor de hand dat de betrokkene “het” eerder heeft gedaan vóór december 2011. Deze opvatting vindt bovendien bevestiging in het arrest van het hof Den Haag van 22 december 2021 in de strafzaak tegen de medebetrokkene [medebetrokkene 7] . Hieruit blijkt namelijk dat [medebetrokkene 8] heeft verklaard (bewijsmiddel 3): “ [betrokkene] was gestopt eigenlijk wat ik had gehoord en [medebetrokkene 7] had hem benaderd om die klus in december te doen. […] De rol van [medebetrokkene 7] en [betrokkene] was de container uit te laten staan en zodanig neer te zetten dat wij erbij konden. Dit was in december 2011.” Daarbij merk ik op dat er geen grond is om aan te nemen dat de eerdere betrokkenheid (alleen) plaats heeft gevonden in precies de periode van 1 november 2011 tot 1 december 2011. De woorden “ [betrokkene] was gestopt eigenlijk wat ik had gehoord” duiden erop dat het langer geleden was, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat de eerdere betrokkenheid van de betrokkene zich wel tot de maand november 2011 heeft beperkt en de verdediging ook niet heeft aangevoerd dat en waarom dit toch wel het geval is geweest. Daarmee kan mijns inziens buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat door betrokkene voor 1 november 2011 andere strafbare feiten zijn begaan.
5.Wijze van afdoening gelet op de zienswijze in de zaak Jaddoe
Jaddoe/Nederland) en het hierop volgende arrest HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,
NJ2023/106 m.nt. Keijzer. [14]