Conclusie
Opvang
6.De beslissing
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel Aricht zich tegen r.o. 5.3 tot en met 5.5 en betreft (onder meer) de uitleg die het hof volgens het onderdeel heeft gegeven van de in eerste aanleg tussen partijen bereikte overeenstemming over de vervangende opvang van de minderjarige.
Onderdeel Bkeert zich tegen r.o. 5.8 waarin het hof heeft bepaald dat de minderjarige ook niet zal worden opgevangen door familieleden die lid zijn van de Scientology kerk. Waar de onderdelen A en B de betreffende overwegingen vanuit een meer procesrechtelijke invalshoek bestrijden met voornamelijk klachten over de door het hof gegeven motivering, betoogt
onderdeel Cten slotte dat de wijze waarop het hof de opvangmogelijkheden heeft beperkt een schending van grondrechten oplevert, in het bijzonder die van artikel 8, 9 en/of 14 EVRM.
Beide partijen hebben blijkens de processtukken en het gestelde ter zitting bij de rechtbank geen bezwaar tegen de afspraak dat [de minderjarige] niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan. Gesteld noch gebleken is dat rond de totstandkoming van die overeenkomst sprake is van wilsgebreken en evenmin van gewijzigde omstandigheden.Nu partijen dus zijn overeengekomen die passage in het ouderschapsplan over de opvang van [de minderjarige] te schrappen, en daartegen door geen van partijen een grief is gericht, gaat het hof er vanuit dat deze passage niet meer geldt. De moeder heeft daarom geen belang bij haar verzoek in hoger beroep dat op het voorgaande betrekking heeft, zodat dit verzoek wordt afgewezen.”
procesinleiding, onder 12, eerste helft) houdt in dat het hof heeft miskend dat het de Haviltex-maatstaf had moeten toepassen bij het beantwoorden van de vraag wat partijen ter zitting in eerste aanleg zijn overeengekomen.
procesinleiding, onder 12, tweede helft) wordt geklaagd dat de overweging van het hof, dat beide partijen blijkens de processtukken en het gestelde ter zitting bij de rechtbank geen bezwaar hebben tegen de afspraak dat de minderjarige niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan, onjuist en/of onbegrijpelijk is.
locatievan de Scientology kerk (en de daar bestaande kinderopvang), als zij daar zelf niet aanwezig is en dat verder geldt dat zij niet heeft beoogd akkoord te gaan met een afspraak die inhoudt dat zij de minderjarige niet mag onderbrengen bij leden van de Scientology kerk. Het hof had deze (essentiële) stellingname van de moeder met betrekking tot haar bedoelingen in zijn oordeel dienen te betrekken, aldus de klacht.
procesinleiding, onder 13) sluit aan bij de tweede en werkt − onder verwijzing naar wat ter zitting in eerste aanleg wel of juist niet gezegd zou zijn − het betoog van de moeder verder uit dat zij in hoger beroep bezwaar heeft gemaakt tegen de weergave van de afspraken door de rechtbank gelet op haar bedoelingen. Deze klacht slaagt op dezelfde gronden als de vorige klacht.
procesinleiding, onder 14) en vijfde klacht (
procesinleiding, onder 15) richten zich op de overweging dat gesteld noch gebleken is dat rond de totstandkoming van die overeenkomst sprake is van wilsgebreken of van gewijzigde omstandigheden.
procesinleiding, onder 16, eerste helft) richt zich tegen de overweging in r.o. 5.5 dat partijen blijkens de processtukken en het ter zitting gevoerde debat wel van mening verschillen over de vraag of de opvang van de minderjarige ook kan worden verzorgd door familieleden die tevens lid zijn van de Scientology kerk. Volgens het onderdeel is dit oordeel onbegrijpelijk in het licht van hetgeen de vader ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard, te weten dat hij er geen enkel bezwaar tegen heeft als de minderjarige door familie, waaronder de zuster van de moeder, wordt opgevangen. [31]
procesinleiding, onder 16, tweede helft) nog beoogt te klagen dat het hof in r.o. 5.5 een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het geschil tussen partijen, omdat zij ook van mening verschillen over de vraag of de minderjarige kan worden opgevangen binnen de Scientology kerk als de moeder daar aanwezig is dan wel of de minderjarige kan worden opgevangen door leden van de Scientology kerk in het algemeen, faalt deze klacht reeds, omdat niet blijkt dat het hof met r.o. 5.5 tot uitdrukking heeft willen brengen dat partijen
uitsluitendover de daar genoemde vraag van mening verschillen.
procesinleiding, onder 28. Deze houdt in dat het oordeel in r.o. 5.8 onjuist en/of onbegrijpelijk is, omdat het hof bij de vraag welke opvangregeling in het belang is van de minderjarige, niet althans onvoldoende de essentiële stellingname van de moeder, voor zover betrekking hebbend op haar persoonlijke omstandigheden, heeft betrokken. Het hof had dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 BW, wel behoren te doen. De strekking van deze stellingname is, aldus het onderdeel, dat de moeder zelfstandig ondernemer is en het grootste deel van de zorg voor de minderjarige op zich neemt, zeker sinds de verhuizing van de vader. De vader draagt financieel niets bij. Dit betekent dat de moeder belang heeft bij betrouwbare, flexibele en kosteloze opvang en de familieleden van de moeder voorzien daarin. [42] Dit is ook in het belang van de minderjarige, die een goede band heeft met de familieleden van de moeder. [43] Naar de moeder heeft gesteld is een groot deel van de familie van de moeder ook lid van Scientology, zodat de mogelijkheid om opvang in die kring te zoeken door de uitspraak van het hof sterk wordt beperkt. Dat klemt te meer, nu de moeder sinds de verhuizing van de vader naar [plaats 2] ook niet meer op hem kan terugvallen, aldus de klacht. [44]
procesinleiding, onder 19) dat, voor zover het hof in de eerste tot en met derde volzin van r.o. 5.8 tot uitdrukking heeft willen brengen dat de opvang door familieleden niet tot het familieleven van de minderjarige behoort, dit onjuist en/of onbegrijpelijk is. De opvang van een kind door familieleden van de ouders behoort doorgaans tot het familieleven van dat kind, en in dit geval is dat ook zo. In de stellingname van de moeder ligt besloten dat tussen de minderjarige en familieleden van de moeder een nauwe persoonlijke betrekking bestaat [46] en door de vader is dit niet betwist, aldus het onderdeel.
procesinleiding, onder 20) dat, voor zover het hof in de tweede volzin van r.o. 5.8 tot uitdrukking heeft willen brengen dat de minderjarige alleen contact mag hebben met familieleden die lid zijn van de Scientology kerk in het bijzijn van de moeder, dit een schending oplevert van artikel 8 en/of 9 EVRM in samenhang met artikel 14 EVRM. Bovendien is het hof dan buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, omdat in appel de vraag naar het contact tussen de minderjarige en zijn familieleden als zodanig niet voorlag, aldus de klacht.
opvangvan de minderjarige mogen verzorgen als de moeder afwezig is. Zie in dit verband ook r.o. 5.3, waarin het hof onder de opvang van de minderjarige verstaat de opvang als de ouders of de moeder de minderjarige niet kunnen opvangen, vervangende opvang door derden dus. Hoewel wat volgens het hof wél mag (het samen bezoeken van familieleden), aldus iets is waarbij de moeder
welaanwezig is, en wat volgens het hof niét mag (opvang door de familieleden), betrekking heeft op de situatie waarin de moeder
nietaanwezig is, zou het volgens mij te kort door de bocht zijn om het oordeel van het hof in r.o. 5.8 zo te verstaan dat de minderjarige alleen
contactmag hebben met familieleden die lid zijn van de Scientology kerk in het bijzijn van de moeder. De vraag naar
contacttussen de minderjarige en de familieleden lag – zoals het middel mijns inziens terecht ook zelf opmerkt – als zodanig in hoger beroep niet voor.
procesinleiding, onder 21) dat, anders dan het hof in aanmerking lijkt te nemen in de derde volzin van r.o. 5.8, de moeder nimmer heeft betoogd dat de minderjarige zou
moetenworden opgevangen door familieleden. De strekking van het verzoek van de moeder was dat zij de vrijheid wilde hebben om binnen haar netwerk opvang voor de minderjarige te verzorgen en daarbij dus ook, als dat noodzakelijk is, van opvang door familieleden gebruik wil maken. [47] Voor zover dit betoog al als een klacht kan worden aangemerkt, faalt deze, omdat uit niets blijkt dat het hof de stellingname van de moeder daadwerkelijk zo beperkt heeft opgevat als het onderdeel veronderstelt. Integendeel, in r.o. 5.5 verwoordt het hof het geschilpunt tussen partijen als “de vraag of de opvang van [de minderjarige] ook
kanworden verzorgd door familieleden die tevens lid zijn van de Scientology kerk” en in r.o. 5.6 heeft het hof de inhoud van het aanvullende verzoek van de moeder zo omschreven dat de moeder verzoekt “dat ook familieleden die lid zijn van Scientology kerk de opvang van [de minderjarige]
mogenverzorgen” (tweemaal mijn cursivering).
procesinleiding, onder 22-25) dat, voor zover het hof in aanmerking heeft genomen dat de vader gemotiveerd heeft betoogd dat de Scientology kerk grote en door hem ongewenste invloed zou uitoefenen op de minderjarige (de vierde volzin van r.o. 5.8), dit onbegrijpelijk is, althans dat het hof te lichte eisen heeft gesteld aan de op de vader rustende stelplicht. De vader heeft zijn – summiere – stellingname over de vermeende invloed van de Scientology kerk op de minderjarige in zijn pleitnota en ter zitting in hoger beroep slechts in algemene bewoordingen vervat, dat wil zeggen niet (in voldoende mate) geconcretiseerd en toegespitst op de situatie van de minderjarige.
procesinleiding, onder 26), uitgaande van de slechts in algemene bewoordingen vervatte stellingname van de vader, ook het verwijt dat het hof de moeder maakt in de vijfde volzin van r.o. 5.8 (dat zij onvoldoende heeft betwist de stelling van de vader dat de invloed sterk is en het niet gemakkelijk is zich daaraan te onttrekken) onjuist en onbegrijpelijk. Algemene stellingen die niet concreet zijn onderbouwd kan men immers bezwaarlijk (gemotiveerd) betwisten, en bovendien heeft de moeder wel de door de vader naar voren gebrachte algemeenheden (voor zover mogelijk) betwist, aldus het onderdeel.
De vraag of de motivering die consequentie kan dragen, is geen onderdeel van de klachten onder 22-26. [53] Het gaat in deze klachten immers uitsluitend over de in de vorige alinea genoemde overwegingen in de vierde en vijfde volzin van r.o. 5.8, die feitelijk van aard zijn, en daarmee voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.
in zijn algemeenheidvan de Scientology kerk uitgaat (zie de hiervoor onder 3.68-3.70 geciteerde passages uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en hoger beroep).
procesinleiding, onder 26falen. Het is juist dat bij de vraag of een bepaalde stelling voldoende gemotiveerd is betwist, ook de kwaliteit van die stelling zelf in ogenschouw moet worden genomen. Beide partijen moeten over en weer hun feitelijke stellingen en betwistingen voldoende concreet onderbouwen of motiveren, waarbij het antwoord op de vraag hoe concreet zij moeten zijn, telkens ook afhangt van de wederpartij: hoe concreter de stellingen van een partij zijn, hoe concreter ook de wederpartij op die stellingen moet reageren. [54] Het antwoord op de vraag of een partij een stelling van diens wederpartij voldoende gemotiveerd heeft betwist, behelst een aan de feitenrechter voorbehouden oordeel, dat in cassatie alleen op begrijpelijkheid kan worden onderzocht. [55] Het oordeel van het hof dat de moeder de stelling van de vader dat de invloed sterk is en het niet gemakkelijk is zich daaraan te onttrekken onvoldoende heeft betwist, is in het licht van het hiervoor onder 3.69-3.70 weergegeven partijdebat ter zitting in hoger beroep niet onbegrijpelijk.
procesinleiding, onder 27) dat de overwegingen in de zesde en zevende volzin van r.o. 5.8 [56] voortbouwen op de aanname van het hof dat de Scientology kerk grote invloed zou uitoefenen op de minderjarige en dat het niet gemakkelijk is zich daaraan te onttrekken, en dat de klachten die met betrekking tot die aanname zijn geformuleerd, ook op deze overwegingen van toepassing zijn. Deze klachten behoeven geen afzonderlijke bespreking. Ik verwijs naar de bespreking van de voorafgaande klachten.
procesinleiding, onder 29) dat de door het hof in r.o. 5.8 bepaalde opvangregeling ook overigens niet goed navolgbaar is, omdat de minderjarige volgens het hof niet mag worden opgevangen door familieleden die lid zijn van de Scientology kerk, maar wel bij die familieleden met de moeder op bezoek mag, terwijl ook de moeder lid is van het desbetreffende kerkgenootschap. Ook deze slotklacht van het onderdeel faalt. Het verzoek waarop het hof in r.o. 5.8 beslist had (slechts) betrekking op
opvangdoor deze familieleden (zie r.o. 5.6), en het hof heeft in r.o. 5.8 gemotiveerd waarom naar zijn oordeel het een wel, en het ander niet is toegestaan.
procesinleiding, onder 31 en 33).
procesinleiding, onder 31 en 32).