ECLI:NL:RBGEL:2024:4239

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/05/434448 / FA RK 24-1235
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving op basisschool in verband met verschil in geloofsovertuiging

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen ouders over de inschrijving van hun minderjarige dochter op een basisschool. De moeder verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige 4] op een reformatorische basisschool, terwijl de vader zich verzette en verzocht om inschrijving op een andere christelijke school. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van het belang van het kind, waarbij de gevolgen van de schoolkeuze voor het welzijn en de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige 4] centraal stonden. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van [de minderjarige 4] was om ingeschreven te worden op de school die het beste aansluit bij de leefwerelden van beide ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen en het verzoek van de vader toegewezen, waarbij de vader vervangende toestemming kreeg voor de inschrijving van [de minderjarige 4] op het [naam school 2]. De rechtbank benadrukte dat de beslissing niet als een persoonlijke winst of verlies moest worden gezien, maar als een noodzakelijke stap in het belang van de ontwikkeling van het kind. De ouders werden aangemoedigd om in gesprek te blijven over hun gezamenlijke ouderschap.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/434448 / FA RK 24-1235
Datum uitspraak: 5 juni 2024
beschikking ex artikel 1:253a BW
in de zaak van
[verzoekster](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.C.W. Plaat te Ede,
tegen
[verweerder](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Haverkort te Bilthoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 8 april 2024;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen bij de griffie op 16 mei 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 22 mei 2024 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. C.C.W. Plaat;
- de vader, bijgestaan door mr. M. Haverkort;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 1] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 2] ;
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 3] ;
  • [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 4] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 november 2020 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Het huwelijk is op 26 november 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeenteplaats] .
2.3.
Na de echtscheiding van de ouders is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 5] .
2.4.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
2.5.
De ouders hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de oudste vier kinderen. Deze afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan, dat door de ouders is ondertekend op 30 oktober 2020. De ouders zijn in het ouderschapsplan - onder meer - overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben. Ook zijn de ouders de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) overeengekomen:
“in de oneven week komt de vader op vrijdag de kinderen om 18.30 uur halen bij de moeder nadat de kinderen hebben gegeten. Op zondag brengt de vader de kinderen om 18.30 uur terug nadat de kinderen hebben gegeten”.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [de minderjarige 4] op de door de moeder gewenste school. [De rechtbank begrijpt: de [naam school 1] te [plaatsnaam] ].
3.2.
De moeder heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De moeder stelt dat de ouders beiden een reformatorische opvoeding hebben gehad en dat zij hun kinderen tot aan de echtscheiding in 2020 ook een dergelijke opvoeding en vorming hebben meegegeven. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zitten beiden naar tevredenheid op de [naam school 1] te [plaatsnaam] en de moeder vindt het in het belang van [de minderjarige 4] dat ook zij bij die school zal worden ingeschreven. Niet alleen omdat het volgens de moeder prettig is voor [de minderjarige 4] om naar dezelfde school te gaan als haar broer en zus, maar ook omdat het voor de moeder praktisch onuitvoerbaar zou zijn om haar vier schoolgaande kinderen van en naar drie verschillende scholen te halen en te brengen. De moeder zou bovendien rekening moeten houden met schooltijden en de studiedagen van drie verschillende scholen. [de minderjarige 1] zit namelijk op een andere school dan [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] omdat hij speciaal onderwijs volgt.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De vader concludeert tot afwijzing van het verzoek van de moeder.
4.2.
De vader verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [de minderjarige 4] op het [naam school 2] te [plaatsnaam] .
4.3.
Volgens de vader stelt de [naam school 1] te [plaatsnaam] diverse voorwaarden aan de toelating van haar leerlingen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in een identiteitsverklaring, die door de ouders moet worden ondertekend en samen met het aanmeldformulier bij de school moet worden ingeleverd. De vader stelt dat hij de identiteitsverklaring niet heeft ondertekend omdat hij niet aan de daarin gestelde voorwaarden kan en wil voldoen. Ook de moeder voldoet volgens de vader niet aan de door de [naam school 1] aan aanmelding gestelde voorwaarden. Verder vindt de vader het onwenselijk dat [de minderjarige 4] op de [naam school 1] zal worden aangemeld omdat hij niet achter de visie van de school staat. Bovendien gaat het volgens de vader ook met [de minderjarige 2] en met name met [de minderjarige 3] niet goed op school. Zo merken de kinderen volgens de vader dat zij één van de weinigen op school zijn met gescheiden ouders. De vader vindt het niet in hun belang dat zij een uitzonderingsgeval zijn. Verder merkt de vader dat de school het
– vanwege de uitzonderlijke situatie waarin de ouders vanwege hun echtscheiding verkeren – lastig vindt om informatie naar zowel de moeder als de vader te sturen. Hierdoor ontvangt de vader vaak pas informatie nadat hij hier expliciet op heeft aangedrongen. Ook worden de kinderen er volgens de vader op aangekeken dat de vader niet volgens de strikte regels van het geloof leeft. Zo kijken de kinderen bij de vader bijvoorbeeld televisie. [de minderjarige 3] vertelt hierover op school en wordt vervolgens door medeleerlingen gepest en met de nek aangekeken.
4.4.
De vader stelt dat het argument van de moeder om de kinderen niet naar drie verschillende scholen te hoeven brengen niet opgaat. Op dit moment bevindt de school van [de minderjarige 1] zich namelijk naast de [naam school 1] . Volgend schooljaar gaat [de minderjarige 1] echter naar de middelbare school in [plaatsnaam] en is het vervoer van en naar school geregeld, zodat de ouders daar geen omkijken naar hebben. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] fietsen zelf naar school, dus ook zij hoeven niet door de moeder te worden gehaald en gebracht.
4.5.
De vader acht het wenselijk dat [de minderjarige 4] wordt ingeschreven op een christelijke school met een minder streng gelovig beleid. Het [naam school 2] vindt de vader het meest geschikt. Deze school ligt dichtbij de woning van de moeder en bovendien op de route naar de [naam school 1] . De vader heeft al contact gehad met de school en er is daar plek voor [de minderjarige 4] .

5.Het advies van de Raad

5.1.
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad heeft toegelicht dat het voor kinderen lastig is om zichzelf te kunnen zijn wanneer de leefwerelden bij de ouders thuis van elkaar verschillen. Dit is al helemaal het geval wanneer de ouders niet in staat zijn om afspraken met elkaar te maken over de kinderen. De Raad constateert dat de leefwereld van de vader ook niet overeenkomt met de leefwereld op de [naam school 1] . De vader kan en wil bovendien niet aan de toelatingseisen van die school voldoen. De Raad heeft toegelicht dat [de minderjarige 4] hierdoor in een spagaat terecht kan komen, waardoor zij niet volledig zichzelf kan zijn en geen eigen identiteit kan ontwikkelen. De Raad onderkent dat de ouders er destijds gezamenlijk voor hebben gekozen om [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in de schrijven op de [naam school 1] . Inmiddels is de situatie echter gewijzigd. [de minderjarige 4] en ook [de minderjarige 5] groeien op in een andere leefwereld dan [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] destijds. De Raad meent dat het in het belang van [de minderjarige 4] (en later ook van [de minderjarige 5] ) is als zij naar een school gaat waar meer begrip is voor de verschillende leefwerelden van de kinderen bij de ouders. Met inachtneming daarvan is het [naam school 2] volgens de Raad een meer passende school voor [de minderjarige 4] (en [de minderjarige 5] ).

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag een geschil tussen de ouders hierover op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk tussen de ouders op de voet van artikel 1:253a, lid 5, BW niet mogelijk is, dient de rechtbank een beslissing te nemen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
6.2.
De rechtbank constateert dat het geschil tussen de ouders voornamelijk samenhangt met een verschil in geloofsovertuiging en niet met een verschil van inzicht over bijvoorbeeld de specifieke onderwijsbehoeften van [de minderjarige 4] . Het is de rechtbank gebleken dat het voor de moeder hoofdzakelijk van belang is dat [de minderjarige 4] reformatorisch onderwijs volgt. Daarnaast vindt de moeder het uit praktische overwegingen wenselijk dat [de minderjarige 4] naar dezelfde school gaat als [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Dit met name vanwege de studiedagen en de schooltijden. In reactie op het zijdens de vader ingediende verweerschrift is tijdens de mondelinge behandeling door en namens de moeder toegelicht dat zij de zorgen van de vader over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] op de [naam school 1] niet herkent. Verder heeft de moeder betoogd dat de school bereid is een uitzondering te maken op diverse voorwaarden die gelden voor de inschrijving van [de minderjarige 4] . Daarmee zijn volgens de moeder dan ook geen problemen te verwachten.
6.3.
Anders dan de moeder, acht de vader het in het belang van [de minderjarige 4] dat zij wordt ingeschreven op een school die aansluit bij de situatie van allebei de ouders en niet op een school die in hoge mate aansluit bij de situatie van de ene ouder (de moeder) en helemaal niet bij de situatie van de andere ouder (de vader). Het [naam school 2] lijkt de vader daarom geschikt.
6.4.
De rechtbank zal het zelfstandige verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige 4] in te schrijven op het [naam school 2] te [plaatsnaam] toewijzen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de moeder zal afwijzen. De rechtbank zal uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
6.5.
De rechtbank stelt voorop dat zij haar beslissing baseert op hetgeen in het belang is van [de minderjarige 4] . Dat wordt primair bepaald door de gevolgen die een bepaalde schoolkeuze heeft voor haar welzijn en (identiteits)ontwikkeling en niet zozeer door een specifieke geloofsrichting. De rechtbank heeft alle omstandigheden afgewogen. In navolging van het advies van de Raad acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige 4] dat zij wordt ingeschreven op een school die het beste aansluit bij de leefwerelden van beide ouders, waarbij de reformatorische levensovertuiging van de moeder een vorm is en de minder christelijk-praktiserende levenswijze van de vader een andere vorm. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige 4] in het gedrang kan komen wanneer er op school volledig wordt aangesloten bij de leefwereld van de ene ouder en in het geheel niet bij de leefwereld van de andere ouder. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de school bereid is om de nodige uitzonderingen te maken op de voorwaarden voor inschrijving, zoals tijdens de mondelinge behandeling door de moeder is betoogd. De kernwaarden van de school en van het onderwijs worden daarmee immers niet anders. Bovendien zou [de minderjarige 4] daardoor al direct bij aanvang van haar schoolloopbaan een uitzondering op de regel vormen, hetgeen haar mogelijk in een spagaat zal drijven waardoor haar identiteitsontwikkeling kan worden belemmerd.
6.6.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van de moeder dat het praktisch onuitvoerbaar zou zijn als vier van de vijf kinderen van de ouders naar drie verschillende scholen zouden gaan. De vader heeft onbetwist gesteld dat de huidige school van [de minderjarige 1] zich momenteel naast de [naam school 1] bevindt en dat het vervoer van [de minderjarige 1] van en naar zijn middelbare school vanaf volgend jaar is geregeld. Verder heeft de vader onbetwist gesteld dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zelf van en naar school fietsen. De moeder heeft haar stelling dat de scholen andere lesroosters hebben waardoor zij in de knel komt met haar werk niet, althans onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Hetzelfde geldt voor de stellingen van de moeder over de vakanties en de studiedagen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerkingen dat de schoolvakanties regio-gebonden en niet school-gebonden zijn en dat studiedagen ruim van tevoren bekend worden gemaakt, zodat daarmee rekening gehouden kan worden. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het [naam school 2] een christelijke identiteit heeft en het Woord van God, waarmee [de minderjarige 4] door de moeder wordt opgevoed, als grondslag hanteert. Ook op het [naam school 2] is dus oog voor het christelijk geloof en de daarbij behorende Bijbelse waarden en normen die voor de moeder zo belangrijk zijn.
6.7.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat de ouders haar beslissing niet zullen ervaren als een kwestie van persoonlijke winst of verlies, maar als een uit de gewijzigde situatie van de ouders voortvloeiende noodzakelijk te nemen stap in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige 4] . De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat beide ouders naar [de minderjarige 4] uitdragen dat het goed is dat zij naar het [naam school 2] gaat. Omdat de ouders in de toekomst nog veel meer beslissingen over [de minderjarige 4] (en ook over hun andere kinderen) moeten nemen, geeft de rechtbank de ouders in overweging om – al dan niet met hulpverlening – met elkaar in gesprek gaan om te leren hoe zij het gezamenlijk ouderschap ondanks hun visieverschillen kunnen vormgeven zonder de kinderen daarbij te belasten.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verleent de vader vervangende toestemming om het kind:
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
met ingang van heden in te schrijven als leerling van school [naam school 2] te [plaatsnaam] ;
7.2.
verklaart de onder 7.1. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. van Dusschoten, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. ter Brugge-Beuker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!