ECLI:NL:GHDHA:2024:2346

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
200.312.942/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opvang van een minderjarige zoon en de invloed van de Scientology kerk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opvang van de minderjarige zoon van de moeder en de vader, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022, waarin werd bepaald dat de minderjarige niet bij leden van de Scientology kerk mocht worden opgevangen. De moeder verzocht het hof om deze bepaling te schrappen en om te bepalen dat beide ouders geen toestemming van elkaar nodig hebben voor het inschakelen van opvang.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun zoon, die zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. De rechtbank had eerder een ouderschapsplan vastgesteld, waarin afspraken waren gemaakt over de zorgregeling en de opvang van de minderjarige. De moeder was van mening dat de bepaling over de opvang bij de Scientology kerk niet meer relevant was en dat zij ook familieleden die lid zijn van deze kerk moest kunnen inschakelen voor opvang.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van de vader om de invloed van de Scientology kerk op de minderjarige te beperken, zwaarder weegt dan de wens van de moeder om familieleden van de moeder, die lid zijn van de Scientology kerk, in te schakelen voor opvang. Het hof heeft daarom de eerdere afspraak bevestigd dat de minderjarige niet zal worden opgevangen door leden van de Scientology kerk, inclusief familieleden. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.312.942/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-12879
zaaknummer rechtbank : C/09/626046
beschikking van de meervoudige kamer van 28 augustus 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. EM. Kooij, thans mr. L. de Roode te Leiderdorp,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. P.F.D.P. de Milliano, thans mr. P. van de Kolk te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Den Haag van 15 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij brief van 28 maart 2024 heeft de raad aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen
verschijnen.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de na te noemen minderjarige [de minderjarige]
gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren: [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.4
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 december 2017 is de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken en is bepaald dat het door de vader en de moeder in onderling overleg overeengekomen ouderschapsplan deel zal uitmaken van de beschikking. In dit ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat – voor zover hier van belang – een zorgregeling zal gelden waarbij [de minderjarige] iedere week van maandag tot en met donderdagochtend naar de opvang bij de moeder zal verblijven en van donderdagmiddag uit de opvang tot zaterdagmiddag bij de vader, waarbij [de minderjarige] om de week tot zondagmiddag bij de vader verblijft. De verdeling van de vakanties en feestdagen zal in onderling overleg bij helfte geschieden. Ook zijn de vader en de moeder overeengekomen dat zij de intentie hebben in de nabijheid van elkaar te blijven wonen, niet verder dan 7 kilometer van de school waar [de minderjarige] staat ingeschreven, om de uitvoering van het ouderschapsplan te continueren. Daarnaast zijn de ouders overeengekomen dat wanneer [de minderjarige] moet worden opgevangen, de andere ouder wordt gevraagd dit op zich te nemen. Mocht deze ouder niet beschikbaar zijn, dan wordt een derde benaderd, waarvan de andere ouder op de hoogte wordt gesteld.
3.6
De door de moeder bij de rechtbank verzochte verbetering van de bestreden beschikking – inhoudende een herstelbeschikking te wijzen ten aanzien van het onderbrengen van [de minderjarige] bij de leden van de Scientology kerk of hem daar mee naartoe nemen – is bij beschikking van 21 juni 2022 door de rechtbank Den Haag geweigerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 (het hof begrijpt 19) december 2017, waar het ouderschapsplan van 2 oktober/24 november 2017 onderdeel van uitmaakt -:
  • bepaald dat [de minderjarige] bij de vader zal zijn van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] bij de moeder ophaalt en ook weer bij de moeder terugbrengt;
  • bepaald dat een vakantie- en feestdagenregeling geldt zoals opgenomen in het aan de beschikking gehechte en namens beide ouders door hun advocaten ondertekende schema en dat een regeling voor de zomervakantie geldt inhoudende dat [de minderjarige] in de even jaren de eerste drie weken bij de vader en de tweede drie weken bij dc moeder verblijft, en in de oneven jaren andersom.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer af anders verzochte is
afgewezen.
4.2
Voorts is in het lichaam van de bestreden beschikking – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat de ouders ter zitting met elkaar hebben afgesproken dat de passage over de opvang van [de minderjarige] onder het kopje ‘opvang’ uit het ouderschapsplan wordt gehaald. Daarbij zijn zij overeengekomen dat de moeder [de minderjarige] niet zal onderbrengen bij leden van de Scientology kerk of hem daar mee naartoe zal nemen, indien zij geen opvang heeft. Voor de vakanties is afgesproken dat het uitgangspunt is dat de ouders waar [de minderjarige] gedurende de vakantie verblijft, zelf voor [de minderjarige] zorgt en dat daar bij uitzondering van kan worden afgeweken en in dat geval voor opvang binnen de familie (en niet binnen de Scientology kerk) wordt gezorgd. Deze afspraken lenen zich niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat er vanuit dat beide ouders deze afspraken zullen nakomen.”
4.3
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van haar verzoek om de bepaling rond de opvang te schrappen. Zij verzoekt het hof, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing op het verzoek rond de opvang en het gestelde rond de ter zitting bereikte overeenstemming te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de afspraak in het tussen partijen gesloten ouderschapsplan over het inschakelen van de vervangende opvang wordt geschrapt c.q. vervallen wordt verklaard, dan wel te bepalen dat beide ouders geen toestemming van de andere ouder nodig hebben voor het inschakelen van opvang en dat de andere ouder niet de eerste keus hoeft te zijn.
4.4
De moeder heeft aan het einde van de zitting bij het hof mondeling aanvullend verzocht uitleg te geven aan de overeenkomst van partijen. Van de zijde van de vader is daartegen bezwaar gemaakt.
4.5
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In art. 1:253a lid 1 van het Burgerlijk wetboek (BW) wordt bepaald dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In lid 2, aanhef en onder a van voornoemd wetsartikel wordt bepaald dat de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
De rechtbank heeft naar aanleiding van het verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderschapsplan en het debat ter zitting het ouderschapsplan gewijzigd met betrekking tot de reguliere zorgregeling en heeft het door partijen opgestelde schema voor de vakantieregeling aan de beschikking gehecht.
5.3
Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg hebben partijen een afspraak gemaakt over de opvang van [de minderjarige] (het hof begrijpt: als dat niet door een van de ouders/de moeder kan worden gedaan). Het hof zal de verzoeken van de moeder in hoger beroep beoordelen met inachtneming van de door partijen gemaakte afspraken.
5.4
Ten aanzien van het verzoek in hoger beroep van de moeder te bepalen dat de afspraak in het tussen partijen gesloten ouderschapsplan over het inschakelen van de vervangende opvang wordt geschrapt c.q. vervallen wordt verklaard, dan wel te bepalen dat beide ouders geen toestemming van de andere ouder nodig hebben voor het inschakelen van opvang en dat de andere ouder niet de eerste keus hoeft te zijn, is tijdens de zitting bij de rechtbank overeenstemming bereikt. In plaats daarvan zijn andersluidende afspraken gemaakt over de opvang van [de minderjarige] . Beide partijen hebben blijkens de processtukken en het gestelde ter zitting bij de rechtbank geen bezwaar tegen de afspraak dat [de minderjarige] niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan. Gesteld noch gebleken is dat rond de totstandkoming van die overeenkomst sprake is van wilsgebreken en evenmin van gewijzigde omstandigheden. Nu partijen dus zijn overeengekomen die passage in het ouderschapsplan over de opvang van [de minderjarige] te schrappen, en daartegen door geen van partijen een grief is gericht, gaat het hof er vanuit dat deze passage niet meer geldt. De moeder heeft daarom geen belang bij haar verzoek in hoger beroep dat op het voorgaande betrekking heeft, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5.5
Partijen verschillen blijkens de processtukken en het ter zitting gevoerde debat echter wel van mening over de vraag of de opvang van [de minderjarige] ook kan worden verzorgd door familieleden die tevens lid zijn van de Scientology kerk. Hierover is, blijkens de beschikking van de rechtbank en het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, door partijen geen expliciete afspraak gemaakt.
5.6
Het hof begrijpt de moeder aldus dat zij aanvullend verzoekt dat ook familieleden die lid zijn van Scientology kerk de opvang van [de minderjarige] mogen verzorgen. De vader betwist dit gemotiveerd.
5.7
Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. De wenselijkheid van opvang door familieleden die tevens lid zijn van de Scientology kerk is tijdens de zitting bij de rechtbank niet aan de orde geweest. Uit het debat ter zitting in hoger beroep is evenwel gebleken dat juist deze vraag partijen verdeeld houdt. Het hof acht dit aanvullende verzoek niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu dit voor beide partijen al langer een duidelijk twistpunt was en beide partijen ter zitting in hoger beroep hun standpunt hierover uitgebreid naar voren hebben gebracht. Het is in het belang van [de minderjarige] en ook van partijen dat hierover duidelijkheid komt. Het hof zal daarom vanwege proceseconomische redenen een oordeel geven.
5.8
Het hof is van oordeel dat het belang van de moeder en van [de minderjarige] om contact te hebben met
familieleden van de moeder prevaleert boven het bezwaar van de vader tegen de Scientology kerk. Het bezoeken van deze familieleden van de moeder met [de minderjarige] valt onder dat contact. Echter gaat het belang van de moeder en van [de minderjarige] niet zover dat dit tevens inhoudt dat [de minderjarige] door familieleden zou moeten worden opgevangen als de moeder afwezig is. De vader heeft gemotiveerd betoogd dat de Scientology kerk grote – door hem ongewenste – invloed zou uitoefenen op [de minderjarige] . Dat, zoals de vader stelt, deze invloed sterk is en het niet gemakkelijk is zich daaraan te onttrekken, is door de moeder onvoldoende betwist. Dat de vader deze invloed wil beperken acht het hof niet onredelijk en in het belang van [de minderjarige] . Dit is ook in lijn met hetgeen partijen in het ouderschapsplan onder ‘geloofsovertuiging’ zijn overeengekomen. Hieruit volgt dat het hof, in aanvulling op de door partijen gemaakte afspraak dat [de minderjarige] niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan, zal bepalen dat [de minderjarige] ook niet zal worden opgevangen door familieleden die lid zijn van de Scientology kerk.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bepaalt - in aanvulling op de door partijen gemaakte afspraak dat [de minderjarige] niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan - dat [de minderjarige] niet door familieleden die lid zijn van de Scientology kerk zal worden opgevangen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, A.R.J. Mulder en M.A.J. Burgers - Thomassen, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier en is op 28 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.