In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opvang van de minderjarige zoon van de moeder en de vader, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022, waarin werd bepaald dat de minderjarige niet bij leden van de Scientology kerk mocht worden opgevangen. De moeder verzocht het hof om deze bepaling te schrappen en om te bepalen dat beide ouders geen toestemming van elkaar nodig hebben voor het inschakelen van opvang.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun zoon, die zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. De rechtbank had eerder een ouderschapsplan vastgesteld, waarin afspraken waren gemaakt over de zorgregeling en de opvang van de minderjarige. De moeder was van mening dat de bepaling over de opvang bij de Scientology kerk niet meer relevant was en dat zij ook familieleden die lid zijn van deze kerk moest kunnen inschakelen voor opvang.
Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van de vader om de invloed van de Scientology kerk op de minderjarige te beperken, zwaarder weegt dan de wens van de moeder om familieleden van de moeder, die lid zijn van de Scientology kerk, in te schakelen voor opvang. Het hof heeft daarom de eerdere afspraak bevestigd dat de minderjarige niet zal worden opgevangen door leden van de Scientology kerk, inclusief familieleden. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.