ECLI:NL:PHR:2025:600
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals vastgelegd in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft op 14 december 2021 bedreigende uitspraken gedaan tegenover een reclasseringsmedewerker, die deze informatie vervolgens aan de politie heeft doorgegeven. Het gerechtshof Den Haag bevestigde de veroordeling van de politierechter, maar de verdachte stelde dat het opzet op de bedreiging niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat voor een veroordeling niet vereist is dat de bedreiging direct aan de bedreigde is geuit, maar dat de bedreigde uiteindelijk wel op de hoogte moet zijn geraakt van de bedreiging. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt opgemerkt dat er sinds het instellen van het cassatieberoep reeds twee jaren zijn verstreken, wat een inbreuk vormt op het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De Hoge Raad constateert dat de motivering van het hof voldoende is om het opzet van de verdachte te onderbouwen, en dat de bedreiging als zodanig kan worden aangemerkt, ongeacht de indirecte wijze waarop deze is overgebracht.