Conclusie
€ 250,00 per maand, voor twee dagen per week.
De kwalificatie van de huurovereenkomst
[kapsalon]en een 06-nummer zichtbaar was, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te leiden.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
[kapsalon]met een 06-nummer op de buitenkant weegt daar onvoldoende tegen op;
verboden voor onbevoegden(de aanwezigheid daarvan is door Huurder onvoldoende betwist);
klacht 1is in rov. 4.14 miskend dat
nietpas sprake is van een publiek toegankelijk lokaal in de zin van art. 7:290 BW als het publiek zich hier ook daadwerkelijk vervoegt of het dit in verhouding tot de overige bedrijfsactiviteiten in relevante mate doet of als de omzet van externe klanten die van interne klanten overtreft. Althans is hier sprake van ontoereikende motivering.
Klacht 2bevat een rechts- en motiveringsklacht over het oordeel dat het feit dat Verhuurder oogluikend heeft toegestaan dat Huurder ook klanten van buiten bediende, niet betekent dat de bedoeling van partijen ten tijde van de aanvang van de huur (stilzwijgend) is gewijzigd. Volgens
klacht 3is het oordeel in rov. 4.12 dat Huurder bij de aanvang van de huurovereenkomst geen kosten hoefde te maken voor de inrichting van de kapsalon omdat Verhuurder deze zelf heeft gefinancierd, onbegrijpelijk, omdat Huurder wel degelijk heeft betaald voor de kapsaloninrichting die is overgenomen.
Klacht 4richt twee motiveringsklachten tegen het oordeel in rov. 4.12 dat de korting van 10% op de gebruikelijke tarieven geen indicatie vormt voor publieke toegankelijkheid. Volgens
klacht 5is het hof ongemotiveerd voorbijgegaan aan een aantal essentiële stellingen van Huurder.
Klachten 6 en 7bevatten rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel in rov. 4.15 dat de feitelijke situatie niet aansluit bij het standpunt van Huurder omdat de locatie door een beperkt publiek wordt bezocht en bij de receptie een bordje aanwezig was met “
verboden voor onbevoegden”.
Klacht 8is een veegklacht.
voor het publiek toegankelijk lokaal. De parlementaire geschiedenis werpt weinig verhelderend licht op dit vereiste [7] ; er heeft zich een rijke casuïstische (feiten)rechtspraak over ontwikkeld [8] . Hieruit valt af te leiden dat het uitgangspunt is dat het om een ruimte moet gaan waar iedereen vrij in en uit kan lopen [9] . Het ‘publiek’ kan een enigszins beperkt publiek zijn, bijvoorbeeld de patiënten, bezoekers en medewerkers van een ziekenhuis [10] . Daarentegen is een verkooppunt dat slechts toegankelijk is voor een
selectegroep personen niet ‘publiek toegankelijk’ [11] , zoals een ruimte waarin alleen leden van een club worden toegelaten [12] . Een vorm van (algemene) toegangscontrole of het heffen van entreegelden sluit dan weer niet direct uit dat de ruimte ‘publiek toegankelijk’ is [13] . Ook is niet vereist dat het publiek zich ook daadwerkelijk tot het verkooppunt in het lokaal wendt. Voldoende is dat een verkooppunt voor het publiek aanwezig is en dat het algemene publiek zich hiertoe
kanrichten [14] .
Haviltex-maatstaf: het gaat erom wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs mochten en moesten afleiden [16] . Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in dit kader beslissend wat partijen, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde,
bij het sluiten van de huurovereenkomstomtrent het gebruik van het gehuurde voor ogen heeft gestaan [17] . Is dat de huur van een 290-bedrijfsruimte of iets anders? Vaak bevat een huurovereenkomst een bestemmingsclausule (vergelijk ook art. 7:214 BW [18] ), maar als deze ontbreekt en verder ook geen aanknopingspunten in de gemaakte afspraken te vinden zijn over wat partijen bij aanvang voor ogen heeft gestaan over het gebruik van het gehuurde, dan kan een grotere rol toekomen aan het feitelijk gebruik van het gehuurde [19] .
in onderling verband beschouwdtot zijn oordeel komt dat hier niet is voldaan aan het vereiste van openbare toegankelijkheid. Klacht 1 richt zich alleen en geïsoleerd op het omzetpunt 10) uit die 17 punten. Het met de rest samenhangende aspect 10) is niet onjuist of onbegrijpelijk als het vanuit het juiste perspectief wordt bezien als één van de 17 gewogen elementen. Dan kan het omzet-aspect 10) mede een rol spelen, ook gelet op het juiste beoordelingskader. Daar kan de verwijzing naar het arrest
[...]niet aan af doen: de wettelijke maatstaf voor 290-bedrijfsruimte legt de nadruk op wat partijen bij aanvang van de huurovereenkomst overeen zijn gekomen over het gebruik van het gehuurde – in onze zaak de afspraken 1) tot en met 5) uit de opsomming van 3.2, terug te vinden in rov. 4.12 – waarbij in mindere mate gewicht toekomt aan het feitelijk gebruik, zeker als dit afwijkt van wat partijen overeen zijn gekomen. Bovendien geldt een hoge drempel voor het aannemen van een stilzwijgende wijziging van het toepasselijke huurregime en het enkele gedogen door de verhuurder van een ander gebruik is daar op zichzelf onvoldoende voor, zo is in de inleiding uiteengezet. Die elementen heeft het hof op juiste wijze meegewogen in de in rov. 4.14 op punt 10) volgende punten 11) en 12) uit de opsomming, waar klacht 2 tegen is gericht. Aspect 10) moet zodoende gezien worden in het kader van de toets of Verhuurder heeft ingestemd met een gebruik van het gehuurde dat afwijkt van de oorspronkelijke bedoeling (zo ook s.t. Verhuurder 21).
nooitsprake kan zijn van publieke toegankelijkheid
alleen omdatde omzet van externe klanten ondergeschikt is aan die van interne klanten, mist dat feitelijke grondslag – ondanks verwijzing naar het
[...] -arrest; het is niet het enige aspect waarop hof zijn oordeel over publiekelijke toegankelijkheid baseert en dat oordeel zelf heeft verder een feitelijk karakter dat in cassatie niet getoetst kan worden. Klacht 1 is tevergeefs.
nietkan leiden tot het aannemen van publieke toegankelijkheid. Het hof heeft in rov. 4.12-4.15 aan de hand van de bedoelingen van partijen, het gebruik, de feitelijke situatie ter plekke en overige omstandigheden (de in 3.2 samengevatte 17 aspecten) geoordeeld dat dit
in onderlinge samenhangin deze zaak tot het oordeel leidt dat de kapsalon niet openbaar toegankelijk was in de zin van art. 7:290 BW. Voor zover wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat
het enkele gegevendat oogluikend toestaan van dienstverlening aan externe klanten kan leiden tot het van toepassing worden van een ander regime dan partijen vooraf bij aanvang van de huur voor ogen hadden, is dat onjuist. Voor het wijzigen van het toepasselijke regime op een huurovereenkomst is immers meer vereist dan enkel stilzitten of gedogen (‘(het uitblijven van) handelingen en gedragingen’, noemt de klacht dat in de laatste zin) van de Verhuurder, zoals in de inleiding is besproken (in gelijke zin s.t. Verhuurder 8 en 23).
klacht 3onvoldoende gemotiveerd, nu Huurder voorraad en inventaris overnam en daarvoor een afgesproken bedrag betaalde [31] .
inventaris en voorraad’. Uit prod. 1 bij inleidende dagvaarding blijkt dat partijen bij aanvang van de huurovereenkomst ten aanzien van het gebruik van het
materiaalhebben afgesproken dat een ‘verrekening’ zou plaatsvinden. Daarna volgt dat
de waarde van de inventaris en voorraad op 1-12-2010 is vastgesteld op € 3.000,-. Verhuurder heeft niet weersproken dat Huurder de inventaris heeft overgenomen, maar gesteld dat dat voornamelijk zag op de aanwezige voorraad en dat geen kosten zijn gemaakt voor de
inrichtingvan de ruimte. Die bestond uit (afgeschreven) meubilair in de vorm van een paar kappersstoelen en spiegels [32] . Dit is vervolgens door Huurder niet weersproken. In dit kader is het goed te begrijpen dat het hof in rov. 4.12 heeft geoordeeld dat Huurder bij de aanvang van de huurovereenkomst geen kosten hoefde te maken
voor de inrichtingvan de kapsalon omdat Verhuurder deze zelf heeft gefinancierd.
enkelegegeven dat Huurder kosten zou hebben gemaakt door bij de aanvang van de huur de inventaris over te nemen, niet tot een ander eindoordeel. Daar ketst klacht 3 op af.
klanten van buiten”, aan wie hogere prijzen werd gerekend [38] ;
ditgegeven samen met de andere 16 feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en gewogen teneinde tot het niet openbaar toegankelijkheidsoordeel te komen, zodat hier geen sprake is van 290-bedrijfsruimte is. Mocht de uitleg van Huurder moeten worden gevolgd over de 10% korting-afspraak, dan maakt dat enkele gegeven nog niet dat het uiteindelijke oordeel dat geen sprake is van 7:290-bedrijfsruimte ontoereikend is gemotiveerd, zodat de omstandigheden a t/m p tevergeefs zijn voorgesteld. Voor een nieuwe feitelijke afweging is in cassatie geen plaats (in gelijke zin s.t. Verhuurder 30) [53] .
op de gebruikelijke tarieven’, dit gelet op de in klacht 4.I aangedragen omstandigheden ontoereikend is gemotiveerd, omdat deze omstandigheden duiden op een begunstiging van alleen bewoners en medewerkers [54] .
Afgesproken is datbewoners en medewerkersvan [Verhuurder] een korting van 10% op de gebruikelijke tarieven ontvangen’ (onderstreping A-G). Met geen mogelijkheid kan hierin worden gelezen dat het hof zou zijn uitgegaan van een generieke prijsverlaging van 10% voor
alle klanten, ook die van buiten. Klacht 4 treft zodoende evenmin doel.
klanten van buiten’ [55] ;
Stelling 1steunt op een prijslijst waarvan het bestaan door Verhuurder gemotiveerd is betwist [59] zodat niet kan worden gezegd dat het hof Huurder in zijn stellingen hierover had moeten volgen, laat staan dat het bestaan van deze prijslijst had
moetenleiden tot het oordeel dat sprake was van verhuur van een 290-bedrijfsruimte. Kennelijk heeft het hof de juistheid ervan in het midden gelaten, omdat het op grond van de in rov. 4.12 genoemde vijf afspraken (punten 1) tot en met 5) uit 3.2) voldoende was overtuigd dat partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst voor ogen stond dat dienstverlening aan de bewoners van het woonzorgcentrum centraal stond.
Stelling 2is door het hof onder ogen gezien in rov. 4.12 en dit vormt in wezen een herhaling van zetten van klacht 3, die hiervoor verwerpend is besproken.
Stellingen 3 en 4betreffen omstandigheden van na het sluiten van de huurovereenkomst en draaien allemaal in essentie om hetzelfde: Huurder bediende gedurende de looptijd van het huurcontract ook externe klanten. Dit heeft Verhuurder ook erkend, zij het dat dit oogluikend werd toegestaan. Het hof heeft over deze praktijk in rov. 4.14 geoordeeld dat het gedoogbeleid van Verhuurder niet betekent dat de bedoeling van partijen bij de aanvang van de huurovereenkomst anders is geworden en dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat Verhuurder heeft ingestemd met de toepasselijkheid van een ander regime op de huurovereenkomst. De hierop steunende klachten zijn in wezen een herhaling van zetten van klachten 1 en 2, die in mijn ogen falen. Ook klacht 5 is daarmee tevergeefs voorgesteld.
verboden voor onbevoegden’. Dit oordeel is onvoldoende begrijpelijk, nu dit bordje voor externe klanten geen belemmering opleverde om de kapsalon te betreden, waarmee de kapsalon aanzienlijke inkomsten genereerde uit dienstverlening aan die externe klanten [63] . Dit blijkt onder meer uit de in het geding gebrachte verklaringen, foto’s [64] en de door die externe klanten gegenereerde omzet van 40%.