ECLI:NL:HR:1996:ZC2163

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 1996
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
8782
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Martens
  • A. Roelvink
  • J. Mijnssen
  • H. Heemskerk
  • J. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht bedrijfsruimte en de kwalificatie van een drukkerij als toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van een bedrijfsruimte die door [verweerder] wordt gehuurd van [verzoeker] voor de uitoefening van een drukkersbedrijf. De huurprijs bedraagt ƒ 800 per maand en de huurovereenkomst is opgezegd door [verzoeker] met een ontruimingstermijn tot 1 november 1994. [verweerder] heeft in cassatie verzocht om de termijn voor ontruiming te verlengen tot 1 november 1995, onder verwijzing naar de Huurwet. De Kantonrechter heeft de termijn verlengd, maar de Rechtbank heeft deze beslissing vernietigd en [verweerder] niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of de gehuurde ruimte kan worden gekwalificeerd als een voor het publiek toegankelijk lokaal in de zin van art. 7A:1624 BW. De Hoge Raad oordeelt dat het niet vereist is dat er een als zodanig kenbare inrichting aanwezig is om klanten te ontvangen, maar dat het voldoende is dat er een verkooppunt voor het publiek aanwezig is. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [verzoeker] en bevestigt de beslissing van de Rechtbank dat de Huurwet van toepassing is. Tevens wordt [verzoeker] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

4 oktober 1996
Eerste Kamer
Rek.nr. 8782 (R95/155HR)
CS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Jhr Mr J.L.R.A. Huydecoper,
t e g e n
[verweerder], handelende onder de naam
DRUKKERIJ "[A]",
wonende te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr P.W. Malherbe.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 28 december 1994 ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam ingekomen verzoekschrift heeft thans verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar met verzoek:
primair: hem niet ontvankelijk te verklaren om reden dat de door hem van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - gehuurde bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te Amsterdam dient te worden beschouwd als bedrijfsruimte in de zin van art. 7A:1624 BW en de Huurwet te dezer zake mitsdien niet van toepassing is;
subsidiair: de termijn, waarin de verplichting van [verweerder] om na het einde van de huur voormelde onroerende zaak te ontruimen, te schorsen en te verlengen tot een jaar, derhalve tot 1 november 1995.
[verzoeker] heeft het verzoek bestreden en zijnerzijds verzocht [verweerder] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek .
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 4 april 1995 de termijn voor ontruiming van de litigieuze bedrijfsruimte tot 1 november 1995 verlengd.
Tegen deze beschikking heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij beschikking van 11 oktober 1995 heeft de Rechtbank voormelde beschikking van de Kantonrechter vernietigd, en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op grond van art. 28d Huurwet.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3 Beoordeling van het middel3.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
[verweerder] huurt sedert 3 april 1982 van [verzoeker] de bedrijfsruimte gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam. De huurprijs bedroeg laatstelijk ƒ 800, -- per maand. De bedrijfsruimte is bestemd om te worden gebruikt als drukkerij in de ruimste zin des woords. [verweerder] voert in de bedrijfsruimte een drukkersbedrijf onder de naam: "Drukkerij [A]".
[verzoeker] heeft op 16 augustus 1994 de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 oktober 1994 . Daarbij is ontruiming aangezegd tegen 1 november 1994.
Het inleidend verzoekschrift strekte ertoe op de voet van art. 28
dHuurwet te bepalen dat de termijn voor ontruiming van de bedrijfsruimte zal worden verlengd tot een jaar, derhalve tot 1 november 1995. [verweerder] heeft primair verzocht hem in dat verzoek niet ontvankelijk te verklaren. Daartoe heeft hij gesteld dat de door hem gehuurde ruimte moet worden beschouwd als bedrijfsruimte in de zin van art. 7A:1624, BW zodat de Huurwet ingevolge art. 1 lid 1, aanhef en onder c, van deze wet niet van toepassing is.
3.2 De Kantonrechter heeft laatstgenoemde stelling verworpen en geoordeeld dat de Huurwet van toepassing is. Zij heeft de termijn voor ontruiming van het gehuurde verlengd tot 1 november 1995. De Rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door [verweerder] gehuurde ruimte moet worden gekwalificeerd als bedrijfsruimte in de zin van art. 7A:1624 lid 2; zij heeft [verweerder] alsnog niet ontvankelijk verklaard in zijn op art. 28
dHuurwet gegronde verzoek.
De Rechtbank heeft zulks hierop gegrond dat in de drukkerij van [verweerder] in ieder geval een "plek" is ingeruimd waar hij klanten te woord kan staan. Daaraan heeft de Rechtbank toegevoegd: "Dat dit contact niet in een aparte daartoe ingerichte ruimte maar in de drukkerij zelf plaatsvindt, doet daaraan niet af".
Het middel is gericht tegen de beslissing van de Rechtbank en de gronden waarop zij berust.
3.3 Het middel gaat uit van de opvatting dat in een geval als het onderhavige voor de kwalificatie als bedrijfsruimte in de zin van art. 7A:1624 lid 2 niet beslissend is of de verhuurde ruimte de mogelijkheid biedt om klanten te ontvangen dan wel contact met klanten te onderhouden, maar dat beslissend is of de onderneming van dien aard is dat het publiek zich daadwerkelijk en in relevante mate bij de onderneming vervoegt voor de rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening.
Wil sprake zijn van "een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening" in de zin van art. 7A:1624 lid 2, dan is niet vereist dat in het gehuurde een als zodanig kenbare inrichting aanwezig is om klanten te ontvangen, maar is voldoende dat een verkooppunt voor het publiek aanwezig is (HR 6 februari 1987, NJ 1987, 979) . Tekst, geschiedenis, noch strekking van de bepaling wettigen om daarenboven te vergen dat het publiek zich ook daadwerkelijk bij dat verkooppunt vervoegt, laat staan de met de rechtszekerheid onverenigbare voorwaarde te stellen dat zulks "in ook in verhouding tot de overige bedrijfsactiviteiten relevante mate" doet. Het stellen van eerstvermelde eis zou aan een beginnend ondernemer gedurende een zekere aanloopperiode de door de bepalingen omtrent de huur van bedrijfsruimte voorziene bijzondere bescherming onthouden. Om misbruik te keren is voldoende te aanvaarden dat, indien overigens aan de eisen van voormelde bepaling is voldaan, eerst dan niet van de aanwezigheid van een verkooppunt in voormelde zin sprake is, wanneer komt vast te staan dat elke bedoeling van de ondernemer het aan het publiek mogelijk te maken hem in het gehuurde op te zoeken ontbreekt. In de in 3.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank ligt voldoende duidelijk besloten dat naar haar oordeel in dit geval van dit laatste geen sprake is. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4 . Beslissing
De Hoge Raad: verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 470, - - aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Mijnssen, Heemskerk en Herrmann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op
4 oktober 1996.