Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De bewezenverklaring en de bewijsvoering
“1.
hij op 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van in totaal ongeveer 13.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dit geld, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van heroïne, voor te bereiden en/of te bevorderen
- voorwerpen, stoffen en gelden en voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hij op 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8000 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
“Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat op 22 juli 2021 om 21:25 uur er aan de verbalisanten een melding werd uitgegeven betreffende de [a-straat 1] te [plaats] . Op dat adres zouden zich personen in een kelder bevinden. Die personen zouden steeds in en uit lopen met tassen. Voorts zou er een persoon op wacht staan en zou er mogelijk worden gedeald. De verbalisanten begaven zich vervolgens naar het gemelde adres. Om 21:35 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. In de daaropvolgende 14 minuten heeft de politie zicht gehad op de deur van de kelderbox van [a-straat 1] . In die periode heeft de politie niemand in of uit de deur zien lopen. Omstreeks 21:49 uur werd voor de politie de kelderbox door een man geopend. Na opening van de deur bleek dat het licht uit was. Er werd een drietal personen aangetroffen, onder wie de verdachte. De drie personen wilden gelijk naar buiten lopen.
3.Het eerste middelEerste deelklacht
en zijn mededaderswist
endan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit
voorwerp/geld
c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was
/warenuit enig
(eigen)misdrijf;”.
“voorts is het hof van oordeel dat de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen, in combinatie met de hiervoor genoemde feiten van algemene bekendheid, de conclusie wettigen dat de verdachte het in de kelderbox aangetroffen geldbedrag door de handel in heroïne en daarmee uit eigen misdrijf heeft verkregen (feit 1)” –eigenlijk geen ruimte laten voor de mogelijkheid van een kennelijke verschrijving of misslag. Het hof laat er in deze passage immers geen twijfel over bestaan dat het van oordeel is dat het aangetroffen geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is. Ook de overige inhoud van de bewijsoverweging duidt hierop. Ik licht dat als volgt toe.
“onmiddellijk of middellijk”afkomstig was uit enig misdrijf. Wanneer het geld afkomstig is uit het door het hof veronderstelde eigen misdrijf van de verdachte (de handel in heroïne), is er een onmiddellijke relatie tussen het misdrijf en het geld en had het woord ‘middellijk’ in de bewezenverklaring moeten worden doorgehaald. Dat ook hier sprake lijkt te zijn van een minder secuur strepen in de tenlastelegging, leid ik af uit de omstandigheid dat in de bewijsoverweging met geen woord wordt gerept over handelingen die gericht zijn geweest op het verhullen van de criminele herkomst, waardoor sprake zou zijn geweest van een middellijk uit misdrijf afkomstig geldbedrag.
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dit geld onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijfen dat in de bewezenverklaring ten onrechte het woord “eigen” is doorgehaald en het woord “middellijk” niet is doorgehaald.
Tweede deelklacht
4.Het tweede middel
“
BeslagHet hof zal het op de beslaglijst vermelde onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 1.045,00 – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – verbeurd verklaren, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en het is bestemd tot het begaan van de misdrijven.
[…]
BESLISSING[…]
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 1.045,-.”
“
Beslag17. Cliënt heeft een verklaring afgelegd over het geld dat bij hem is aangetroffen. Cliënt heeft een verklaring afgelegd over het geld dat hij op zak had. Enig bewijs dat dit geld bestemd is tot het begaan van enig misdrijf zie ik niet. Ik verzoek u te beslissen dat het geld wordt geretourneerd aan cliënt”.
“Het klopt dat bij mij € 1.045,- aan contant geld is aangetroffen. Ik had dit geld bij mij omdat ik kleren ging kopen voor het offerfeest dat twee dagen daarna was. Dat geld had ik gekregen deels door mijn uitkering en deels van mijn zus.”
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
[…]
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd.”