Conclusie
Meduxrespectievelijk
PFZW.
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en achtergronden
Pw). De deelneming in PFZW is voor werkgevers en werknemers in de sector Zorg en Welzijn verplicht gesteld op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 [3] (hierna:
Wet Bpf 2000).
het verplichtstellingsbesluit) gewijzigd. [5] Voortaan somde het verplichtstellingsbesluit niet langer de verschillende categorieën zorgorganisaties op waarvoor deelneming in PFZW verplicht was, maar categorieën werkgevers (genoemd onder A), waaronder ‘werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg’. Deze categorie werkgevers wordt (onder a.) nader omschreven aan de hand van een opsomming van de aangeboden vormen van zorg die daaronder vallen: [6]
a. werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg:
de sociale partners). Bij brief van 31 juli 2020 hebben zij de Minister van SZW verzocht om het verplichtstellingsbesluit te wijzigen en gedeeltelijk in te trekken. [8] Het verzoek tot gedeeltelijke intrekking bestond onder meer uit het schrappen van de bedrijfsactiviteit ‘uitleen van verpleegartikelen’. In die brief staat hierover op pagina 3 het volgende (citaat zonder voetnoot):
2.3 Verzoek tot gedeeltelijke intrekking verplichtstelling
geenzorggerelateerde bedrijfsactiviteiten.
AWBZ). [9] Met ingang van 1 januari 2013 is de vergoeding van kortdurende levering van hulpmiddelen uit de AWBZ overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (hierna:
Zvw). De activiteiten ten aanzien van de levering van hulpmiddelen in het kader van de Zvw worden sindsdien (ook) door externe commerciële organisaties uitgevoerd.
hulpmiddelenter bevordering van de zelfredzaamheid van de afnemers.
3.Procesverloop
de kantonrechter) de vorderingen afgewezen. [12] Medux is aan te merken als een werkgever die zorg verleende in de zin van de tot 1 januari 2021 geldende versie van het verplichtstellingsbesluit. Medux was verplicht deel te nemen in de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021. De financiële gevolgen voor Medux zijn niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus de kantonrechter.
het hof). Op 6 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een uitvoerig proces-verbaal is opgemaakt. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd bij arrest van 5 maart 2024. [13] Het overwoog daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende:
niet langerals een op zichzelf staande zorggerelateerde activiteit gezien. Dat deze wijziging eerder had kunnen plaatsvinden, doet niet ter zake. (rov. 5.10)
cao-VVT) valt, is daarom niet doorslaggevend. Het is ook niet relevant of Medux zich kan aansluiten bij een werkgeversorganisatie in de zorg. Evenmin is van belang wat is besproken tussen PFZW en sociale partners op of rond 29 oktober 2019. (rov. 5.14-5.18)
uitlenenvan de artikelen, en niet alleen om het verlenen van hulp of zorg in de vorm van uitleen van verpleegartikelen door een (thuis)zorgorganisatie. (5.21-5.24)
4.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1bevat onder meer klachten over de uitleg die het hof geeft aan de begrippen ‘werkgever’ en ‘uitleen van verpleegartikelen’. Het hof had bij die uitleg méér gezichtspunten moeten betrekken.
Onderdeel 2voert klachten aan over de uitleg van de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit in het licht van de cao-VVT. De klachten in
onderdeel 3concentreren zich op de overweging dat geen sprake is van een hoofdzakelijkheidscriterium en het oordeel dat functies van werknemers van Medux dienstbaar zijn aan de uitleen van verpleegartikelen. Met
onderdeel 4richt Medux zich op het oordeel over de gevolgen voor werknemers van het verlenen van terugwerkende kracht aan de aanpassing die dateert uit 2021.
werkgevergerelateerde werkingssfeerbepaling houdt in dat (alle) werknemers van een onderneming (of onderdeel daarvan) met specifieke bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer vallen. Bij een dergelijke bepaling is niet relevant welke werkzaamheden de individuele werknemers verrichten. In dat geval bevat een verplichtstellingsbesluit meestal een hoofdzakelijkheidscriterium. [18] Dit houdt in dat een onderneming onder de werkingssfeer valt indien de onderneming ‘in hoofdzaak’ de in het verplichtstellingsbesluit genoemde bedrijfsactiviteiten verricht. De verplichtstelling is van toepassing als een bepaalde drempel van bedrijfsactiviteiten wordt overschreden. [19] Bij een aan de
werknemersgerelateerde werkingssfeerbepaling zijn de door de werknemers te verrichten werkzaamheden bepalend voor de vraag of het bedrijfstakpensioenfonds op hen verplicht van toepassing is. [20]
subonderdeel 1.1, onder a en b, klaagt Medux – in essentie – dat het hof zich ten onrechte ertoe heeft beperkt het begrip ‘uitleen van verpleegartikelen’ uit te leggen in het licht van de vóór 2013 onder de AWBZ gebruikte begrippen ‘verpleegartikelen’ en ‘hulpmiddelen’. Voor de uitleg van dat begrip is volgens Medux eveneens relevant dat vanaf 2013 in de Wet langdurige zorg (hierna:
Wlz), de Zvw en de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna:
Wmo) het begrip ‘verpleegartikelen’ niet meer voorkomt. Het hof diende, zo nodig ambtshalve, het begrip ‘hulpmiddelen’ onder de Wmo te betrekken bij zijn beoordeling van de door Medux verdedigde uitleg dat de door haar uitgeleende artikelen geen verpleegartikelen maar hulpmiddelen zijn ter bevordering van de zelfredzaamheid van de afnemers.
Maar dat dit in 2013 als gevolg van de wijziging van de AWBZ/Zvw anders werd en vanaf dat moment (ook) externe commerciële partijen verpleegartikelen gingen uitlenen, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat die externe commerciële partijen buiten de werkingssfeer van het dan geldende verplichtstellingsbesluit vallen. In 2013 is er niet voor gekozen om het verplichtstellingsbesluit op dit punt te wijzigen, zodat zowel (thuis)zorgorganisaties als externe commerciële partijen die verpleegartikelen uitleenden onder de omschrijving vielen.Als betrokken partijen hier toen een wijziging in hadden willen brengen, dan had de tekst van het verplichtstellingsbesluit op dat punt aangepast moeten worden. Het feit dat dit in 2021 expliciet wel is gedaan, onderschrijft dat standpunt. Pas vanaf 2021 is tot uitdrukking gebracht dat uitsluitend zorggerelateerde activiteiten onder het verplichtstellingsbesluit zouden moeten vallen. Toen is in de toelichting op de nieuwe tekst van het besluit vermeld dat de dienst, zoals Medux die verricht, niet langer als een op zichzelf staande zorggerelateerde activiteit werd gezien. Dit betekent dat het uitlenen van verpleegartikelen ook door niet-zorginstellingen tot op dat moment wel als zodanig werd gezien. Dat is ook in lijn met het gegeven dat er op 8 april 2020 acht werkgevers waren die uitsluitend op basis van deze activiteit (uitleen van verpleegartikelen) verplicht waren aangesloten bij PFZW (zie ook r.o. 4.6 hierboven). Dit kunnen geen (thuis)zorgorganisaties zijn geweest, want die verrichten ook andere activiteiten op grond waarvan zij verplicht zijn aangesloten bij PFZW. Ook dit gegeven onderschrijft dus de uitleg dat externe commerciële organisaties die verpleegartikelen uitlenen tot 2021 onder het verplichtstellingsbesluit vielen.
Dat de aanpassing van de tekst van het verplichtstellingsbesluit op dit punt ook al eerder had kunnen en, in de visie van Medux, had moeten gebeuren zoals na de wijziging van de AWBZ in 2013, kan niet tot een andere conclusie leiden.
Het hof verwijst daarvoor naar de overwegingen van de kantonrechter op dit punt (onder 5.8. tot en met 5.11. van het bestreden vonnis) en sluit zich daarbij aan.
kortdurende uitleenhulpmiddelen zoals krukken, hooglaagbedden, toiletstoel etc”. In de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2010 (Stcrt. 2009, 19256) worden bij gebruik van verpleegartikelen ook toilet- en douchestoelen genoemd, evenals badplanken en tilliften. PFZW heeft verder verwezen naar de behandeling van de begrotingsstaten van het ministerie van VWS 2012 en 2013 (Kamerstukken II 2011-12, 33000-XVI, 14, vraag 506 en Kamerstukken II 2012-13, 33400-XVI, 12, vraag 490). Hierin is opgenomen: “
Medische hulpmiddelen worden zowel in de zorgdomeinen van cure als care als in de intra- als extramurale omgeving gebruikt. Vandaar dat er in de AWBZ, Zvw en Wmo medische hulpmiddelen worden verstrekt. Bij de AWBZ, die door zorgkantoren wordt uitgevoerd, gaat het om het kortdurend gebruik van verpleegartikelen bij een somatische aandoening (bijvoorbeeld krukken)”.
is per 1 januari 2013 (alleen) de uitleen van verpleegartikelen uit de AWBZ overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet.” (procesinleiding p. 3 boven het midden) en gelden hulpmiddelen onder de Zvw “
in 2014-2021 als ‘verpleegartikelen
’ voor de zorg in de zin van de werkingssfeerbepaling van het geldende verplichtstellingsbesluit” (subonderdeel 1.4, laatste zin).
rov. 5.20overweegt het hof dat Medux in haar dagvaarding heeft gesteld dat hoog-laagbedden kwalificeren als verpleegartikelen onder de AWBZ en dat Medux haar afnemers voorziet van deze artikelen. Daar leidt het hof uit af dat Medux verpleegartikelen levert in de zin van verplichtstellingsbesluit. Ik citeer de dagvaarding (cursivering in origineel):
verpleegartikelenzoals hoog/laag bedden met toebehoren, bedverhogers en patiëntenliften. […]
subonderdeel 1.1, onder been motiveringsklacht. De lezing van de gedingstukken door het hof zou onbegrijpelijk zijn. Medux zou vóór en ná 2013 alleen hulpmiddelen leveren.
ookzijn aan te merken als ‘verpleegartikel’ in de zin van het verplichtstellingsbesluit.
subonderdeel 1.2keert Medux zich tegen
rov. 5.8 en 5.9van het bestreden arrest. Deze overwegingen luiden als volgt:
Het klopt dat tot 22 december 2006 de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit beperkt was tot specifiek genoemde zorgorganisaties en dat er toen geen wijziging werd beoogd met de op dat moment geldende situatie.Zowel voor als na deze wijziging in december 2006 vond uitleen van verpleegartikelen uitsluitend plaats door thuiszorgorganisaties op grond van de AWBZ. Maar dat dit in 2013 als gevolg van de wijziging van de AWBZ/Zvw anders werd en vanaf dat moment (ook) externe commerciële partijen verpleegartikelen gingen uitlenen, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat die externe commerciële partijen buiten de werkingssfeer van het dan geldende verplichtstellingsbesluit vallen. In 2013 is er niet voor gekozen om het verplichtstellingsbesluit op dit punt te wijzigen, zodat zowel (thuis)zorgorganisaties als externe commerciële partijen die verpleegartikelen uitleenden onder de omschrijving vielen. Als betrokken partijen hier toen een wijziging in hadden willen brengen, dan had de tekst van het verplichtstellingsbesluit op dat punt aangepast moeten worden. Het feit dat dit in 2021 expliciet wel is gedaan, onderschrijft dat standpunt. Pas vanaf 2021 is tot uitdrukking gebracht dat uitsluitend zorggerelateerde activiteiten onder het verplichtstellingsbesluit zouden moeten vallen. Toen is in de toelichting op de nieuwe tekst van het besluit vermeld dat de dienst, zoals Medux die verricht, niet langer als een op zichzelf staande zorggerelateerde activiteit werd gezien. Dit betekent dat het uitlenen van verpleegartikelen ook door niet-zorginstellingen tot op dat moment wel als zodanig werd gezien. Dat is ook in lijn met het gegeven dat er op 8 april 2020 acht werkgevers waren die uitsluitend op basis van deze activiteit (uitleen van verpleegartikelen) verplicht waren aangesloten bij PFZW (zie ook r.o. 4.6 hierboven). Dit kunnen geen (thuis)zorgorganisaties zijn geweest, want die verrichten ook andere activiteiten op grond waarvan zij verplicht zijn aangesloten bij PFZW. Ook dit gegeven onderschrijft dus de uitleg dat externe commerciële organisaties die verpleegartikelen uitlenen tot 2021 onder het verplichtstellingsbesluit vielen. Dat de aanpassing van de tekst van het verplichtstellingsbesluit op dit punt ook al eerder had kunnen en, in de visie van Medux, had moeten gebeuren zoals na de wijziging van de AWBZ in 2013, kan niet tot een andere conclusie leiden.”
subonderdeel 1.3neemt Medux de zojuist geciteerde rov. 5.10 onder vuur en met name de daarin gegeven uitleg van het begrip ‘uitleen van verpleegartikelen’ uit het verplichtstellingbesluit zoals dat vanaf december 2006 gold. Medux klaagt dat het oordeel van het hof onjuist is omdat het hof niet (mede) beslissende betekenis mocht toekennen aan de door de sociale partners bij brief van 31 juli 2020 opgestelde toelichting bij de voorgestelde wijziging. Het besluit uit 2006 zelf had duidelijk moeten maken wie onder de verplichtstelling vielen. Medux betoogt voorts dat het hof ten onrechte aan de eigen interpretatie van PFZW gewicht heeft toegekend, gezien de verwijzing naar rov. 4.6.
aanvullendargument gebruikt: “
[…] Het feit dat dit in 2021 expliciet wel is gedaan, onderschrijft dat standpunt. […]”. Dat geldt ook voor het gegeven dat op 8 april 2020 acht werkgevers uitsluitend op basis van de activiteit ‘uitleen van verpleegartikelen’ waren aangesloten: “
[…] Ook dit gegeven onderschrijft dus […].” Het uitlegoordeel van het hof steunt op het eerste deel van rov. 5.10. Medux heeft bij haar klachten dus geen belang. In zijn algemeenheid is het overigens niet onjuist om (de toelichting bij) een latere versie van een verplichtstellingsbesluit te betrekken bij de uitleg van een eerdere versie daarvan. [37]
tweede alinea subonderdeel 1.3) dat het hof in zijn uitlegoordeel ten onrechte niet heeft betrokken dat Medux tot 2013 hulpmiddelen aan thuiszorgorganisaties leverde als onderaannemer en met die activiteiten niet onder de verplichtstelling van PFZW viel. Omdat de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit in 2013 niet wijzigde, mocht Medux ervan uitgaan dat zij niet onder de verplichtstelling is gaan vallen, ondanks het feit dat Medux rechtstreeks aan de zorgsector hulpmiddelen ging leveren. Het oordeel in
rov. 5.23zou daarom onjuist zijn.
Grief 5: de uitleg van het begrip verpleegartikelen
Gelet op het aangevoerde onder 1.1, 1.2 en/of 1.3 is het hof ten onrecht tot de slotsom gekomen […].”). In het licht van mijn bespreking van de voorgaande subonderdelen, treft de klacht geen doel.
subonderdeel 2.a.richt Medux zich op
rov. 5.11, 5.14 t/m 5.17, 5.30 en 5.37. Deze overwegingen luiden, voor zover relevant, als volgt:
Grief 2 en grief 10: de uitleg van het begrip werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg in het tot 1 januari 2021 geldende verplichtstellingsbesluit
Maar de werkingssfeer van een cao en de verplichtstelling hoeven niet identiek te zijn. Anders dan Medux betoogt, is het gegeven dat zij niet onder de cao-VVT valt dus niet doorslaggevend.
als de uitkomst van die toets is dat is voldaan aan het representativiteitsvereiste, is het idee achter een verplichtstelling juist dat deze ook geldt voor ongeorganiseerden.
Dat Medux niet kan worden vertegenwoordigd door sociale partners betrokken bij de totstandkoming en wijziging van het verplichtstellingsbesluit maakt niet dat zij niet verplicht kan worden zich aan te sluiten bij PFZW.Het hof ziet geen aanleiding om de voorgestelde prejudiciële vraag te stellen.”
avv) van cao’s. [39] Anders dan bij de aanvraag voor een avv, moet de aanvraag van het ‘georganiseerde bedrijfsleven’ voor een verplichtstelling afkomstig zijn van werkgevers- en werknemersorganisaties tezamen, dus van de sociale partners. De representativiteit van deze organisaties wordt beoordeeld om zeker te stellen dat het besluit wordt gedragen door een ‘groot deel van de bedrijfstak’. De aanvraagprocedure is nader uitgewerkt in de Beleidsregels toetsingskader Wet Bpf 2000 [40] en de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet Bpf 2000. [41]
mogelijkheidvan lidmaatschap bij een werkgeversorganisatie is in het kader van representativiteit van belang. Ik citeer Asser/Lutjens: [43]
Anders gezegd: een werkgeversorganisatie kan niet representatief zijn voor werkgevers die, gelet op de statuten van de werkgeversorganisatie, geen lid kunnen worden van die organisatie.”
bepalend of beslissend gewichtheeft toegekend aan het feit dat Medux niet kwalificeerde als werkgever onder de cao-VVT. In art. 1.1 van die cao worden als werkgever gedefinieerd: verpleeg- en/of verzorgingshuis, thuiszorgorganisatie of een combinatie daarvan. [48] Het zou voor de hand liggen de werkingssfeer van de cao en het verplichtstellingsbesluit hetzelfde te doen luiden, als bestemd voor werkgevers in de bedrijfstak ‘intramurale en/of extramurale zorg’. In het kader van de rechtszekerheid zou dit ook wenselijk zijn, aldus het middel.
doorslaggevendebetekenis toekomt (procesinleiding, p. 7, bovenaan), gaat zij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Ook een (objectief kenbare) toelichting is bij uitleg aan de hand van de cao-norm (niet meer dan) een gezichtspunt.
tweede alinea van subonderdeel 2.a.(procesinleiding p. 7) bevat, naast een herhaling van het reeds besproken betoog dat de werkingssfeer van de cao-VVT doorslaggevend is, de klacht dat het hof in rov. 5.17 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het verplichtstellingsbesluit juist ook geldt voor ongeorganiseerden. Het hof heeft kennelijk en ten onrechte Medux gerekend tot het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak, terwijl Medux niet wordt toegelaten tot een werkgeversorganisatie in de zorg. Het hof is daarom uitgegaan van een verkeerde opvatting van het begrip ‘ongeorganiseerden’, aldus de klacht.
eerste alinea van subonderdeel 2.b.staat een herhaling van de klacht dat het hof ten onrechte niet heeft betrokken en
rechtens bepalendebetekenis heeft toegekend aan (aspecten van) de cao-VVT. In de
tweede alineastaat dat het hof
aldushet begrip ‘werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg’ rechtens onjuist heeft uitlegt door niet af te stemmen op en aan te sluiten bij de cao-VVT. Omdat deze klachten een herhaling vormen van een deel van subonderdeel 2.a. behoeven zij geen bespreking. Zij falen op de gronden die zojuist werden genoemd in 4.40 van deze conclusie.
rov. 5.13. Deze overweging luidt, in zijn context, als volgt:
Grief 2 en grief 10: de uitleg van het begrip werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg in het tot 1 januari 2021 geldende verplichtstellingsbesluit
Dit laat immers onverlet dat de organisatie van Medux zich bezig houdt met de uitleen van verpleegartikelen en daarmee binnen het zorgdomein valt als omvat door het destijds geldende verplichtstellingsbesluit. Zonder nadere toelichting van Medux, die ontbreekt, moet worden aangenomen dat bovenstaande functies in het teken staan van of ondersteunend zijn aan het uitvoeren van de bedrijfsactiviteit van het uitlenen van verpleegartikelen.Dat de betreffende werknemers geen daadwerkelijke “zorgfunctie” hebben doet daarmee, in lijn met wat ook hiervoor is overwogen, dus niet ter zake.
In het verplichtstellingsbesluit is ook geen sprake van een hoofdzakelijkheidscriterium.”
eerste klachtvan dit onderdeel luidt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld en tot uitgangspunt heeft genomen dat er geen sprake is van een hoofdzakelijkheidscriterium in het verplichtstellingsbesluit van 2006, zodat voor de uitleg van de werkingssfeerbepaling rechtens niet relevant is dat het overgrote deel van de medewerkers van Medux een functie verricht die niet als zorgverlening kan worden gekwalificeerd.
zonder nadere toelichting van Medux” de vermelde functies alle dienstbaar zijn aan de in de werkingssfeerbepalingen bedoelde bedrijfsactiviteiten.
Grief 6: de reikwijdte van de verplichtstelling
overige klachtengaan allemaal ervan uit dat er een hoofdzakelijkheidscriterium zou zijn. Dat is hier niet zo, dus stuiten deze klachten daarop af.
rov. 5.27 en 5.28. De klacht faalt om dezelfde redenen als subonderdeel 1.1.
de aanwezigheid van een eigen pensioenregeling kan […] rechtvaardigen om te oordelen dat de onderneming niet onder de verplichte werkingssfeer van een bedrijfspensioenfonds valt zelfs waar de eigen regeling minder is”, is dat tardief.
voortbouwklachtdie in onderdeel 4 (in een aparte, niet ingesprongen alinea) lijkt te zijn opgenomen, kan niet slagen gelet op mijn bespreking van de voorgaande onderdelen. Die klacht luidt dat gegrondbevinding van (één of meer van) ‘deze onderdelen’ betekent dat evenmin in stand kunnen blijven hetgeen het hof op de bestreden oordelen voortbouwend heeft geoordeeld en in het dictum heeft beslist. Ten overvloede wijs ik erop dat ook indien de overwegingen waarop wordt voortgebouwd zouden worden geraakt door een slagende cassatieklacht, er ook dan geen belang bestaat bij deze voortbouwklacht.