Conclusie
advocaat: C.S.G. Janssens
1.Inleiding en samenvatting
tijdelijkvoor een inlener werken.
Tijdelijkheidis dus een kenmerkend aspect van werk dat door een uitzendkracht wordt verricht. Op grond van de in art. 5 lid 5 van de Uitzendrichtlijn opgenomen antimisbruikbepaling moeten lidstaten passende maatregelen nemen met het oog op voorkoming van misbruik, met name voorkoming van achtereenvolgende opdrachten om de bepalingen van de Uitzendrichtlijn te omzeilen. Uitzendarbeid bij dezelfde inlenende onderneming mag voor een uitzendkracht dus geen permanente situatie worden. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) is hiervoor een toetsingskader ontwikkeld. Dit toetsingskader houdt het volgende in. Indien de achtereenvolgende opdrachten van een uitzendkrachten bij dezelfde inlenende onderneming tot gevolg hebben dat de duur van de activiteit bij die onderneming langer is dan wat redelijkerwijs als ‘tijdelijk’ kan worden aangemerkt (rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder met name de specifieke kenmerken van de sector), kan dat een aanwijzing zijn voor misbruik. Het is de taak van de nationale rechter om wanneer in een concreet geval geen objectieve verklaring wordt gegeven voor het gebruik van achtereenvolgende uitzendovereenkomsten, zich ervan te vergewissen dat de toewijzing van achtereenvolgende opdrachten aan een uitzendkracht bij dezelfde inlener niet tot doel heeft de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn, in het bijzonder de tijdelijke aard van uitzendwerk, te omzeilen. Hierbij is ook van belang dat de Uitzendrichtlijn mede tot doel heeft de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen.
Hoofdstuk 3 Procesverloop
Hoofdstuk 4 De problematiek van uitzendwerk
Hoofdstuk 5 Geschiedenis regulering uitzendwerk
Hoofdstuk 6 De Uitzendrichtlijn
Hoofdstuk 7 De Nederlandse implementatie van de Uitzendrichtlijn
Hoofdstuk 8 De arresten
JH/KGen
DaimlerHoofdstuk 9 Bespreking van het cassatiemiddel
Hoofdstuk 10 Verwijzingsprocedure: sanctie na vaststellen misbruik
2.Feiten
baking, cooking and spreading’ in het bijzonder.
3.Procesverloop
(i) de blijfbonus op grond van het sociaal plan ten bedrage van € 6.966,42 (bruto);
(ii) de beëindigingsvergoeding op grond van het sociaal plan van € 149.973,02 (bruto), dan wel, ingeval de kantonrechter oordeelt dat het sociaal plan niet van toepassing is, de transitievergoeding van € 22.509,28 (bruto);
(iii) de gefixeerde schadevergoeding op grond van art. 7:672 lid 11 BW van € 15.969,91 (bruto); en
(iv) de billijke vergoeding van art. 7:681 lid 1 BW ten bedrage van € 31.017,37 (bruto).
gebruikvan uitzendovereenkomsten, maar niet van
misbruik. Van een opgezette ontoelaatbare (schijn)constructie of het doelbewust omzeilen van werknemersbescherming is geen sprake. Alle verzoeken van Werknemer zijn afgewezen (rov. 5.11-5.12).
JH/KG [11] en
Daimler [12] bespreekt (rov. 6.10-6.14). Toepassing van het in deze arresten geformuleerde toetsingskader (zie daarover uitvoerig onder 8.1 e.v.) brengt het hof tot het oordeel dat in deze zaak geen sprake is van misbruik zoals bedoeld in art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn.
4.De problematiek van uitzendwerk
Solutions-beschikking heb ik verschillende onderzoeken en studies naar uitzendwerk en uitzendkrachten besproken. [17]
locked-inis in banen met lage lonen en weinig zekerheid. Bovendien blijken de verschillen sterker als wordt uitgesplitst naar de aard van het werk. De opstapfunctie van uitzendwerk komt relatief sterker naar voren bij administratieve banen en banen in de dienstverlening. [25]
Dosign-uitspraak, zie onder 7.3). En, daartegenover, besparen inleners veel kosten.
Solutions-beschikking constateerde ik ook dat de positie van de uitzendkrachten hoog op de politieke agenda staat, mede vanwege misstanden in de uitzendbranche. [29] Op dit moment, bijna tweeënhalf jaar later, heeft deze aandacht nog niet geleid tot concrete (dat wil zeggen: in werking getreden) wet- en regelgeving. Wel kan gewezen worden op twee wetsvoorstellen.
JH/KGvan het HvJEU.
afzonderlijkeverplichtingen bevat, die een heel verschillende omvang hebben. [41] Ten eerste moeten lidstaten passende maatregelen nemen met het oog op voorkoming van misbruik van de door art. 5 Uitzendrichtlijn toegestane afwijkingen van het beginsel van gelijke behandeling voor wat betreft de essentiële arbeidsvoorwaarden. Daarmee wordt gedoeld op de in art. 5 lid 2 tot en met 4 geboden mogelijkheden om af te wijken van art. 5 lid 1 Uitzendrichtlijn (zie onder 4.19).
JH/KG, passende maatregelen nemen “
met het oog op voorkoming van misbruik door met name achtereenvolgende opdrachten om de bepalingen van de Uitzendrichtlijn in haar geheelte omzeilen”. [42] Het HvJEU overwoog in dit verband ook dat de Uitzendrichtlijn (tevens) tot doel heeft dat de lidstaten ervoor zorgen dat de uitzendarbeid bij dezelfde inlenende onderneming voor een uitzendkracht geen permanente situatie wordt. [43] In het
Daimler-arrest is het voorgaande min of meer herhaald. [44]
JH/KGen
Daimlerhebben in de arbeidsrechtelijke literatuur geleid tot een discussie over de tweede, bredere strekking van art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn: in hoeverre en op welke wijze zal de rechtspraak van het HvJEU door de Nederlandse wetgever moeten worden opgepakt? [45] Volgens Jansen is de huidige wetgeving niet
Europa-proof, omdat in het Nederlandse recht het tijdelijke karakter van uitzendwerk niet gewaarborgd is. [46] Zwemmer schrijft dat de uitspraak van de kantonrechter in de hier voorliggende zaak eens te meer duidelijk maakt dat de Nederlandse wetgever werk moet gaan maken van het in lijn brengen van de Nederlandse wet- en regelgeving met de Uitzendrichtlijn. [47] Dekker komt tot een soortgelijke constatering en merkt op dat de casus van de hier voorliggende zaak het gebrek in de Nederlandse wetgeving illustreert. [48]
JH/KGen
Daimler, een toetsingskader geformuleerd voor nationale rechters om te beoordelen of in een concreet geval sprake is van misbruik van de Uitzendrichtlijn zoals bedoeld in art. 5 lid 5 van de Uitzendrichtlijn. Het hof is in de bestreden beschikking ook uitgegaan van dit toetsingskader (zie rov. 6.13 en 6.14 van de bestreden beschikking). In cassatie gaat het voornamelijk over de vraag of het hof dit toetsingskader juist heeft toegepast.
JH/KGen
Daimlerbesproken, in het bijzonder het toetsingskader voor nationale rechters dat daarin is geformuleerd, alsook het commentaar in de literatuur op deze arresten. Daarna wordt het cassatiemiddel behandeld (hoofdstuk 9). Tot slot ga ik in hoofdstuk 10 in op de mogelijke (nationaalrechtelijke) sancties op misbruik van de Uitzendrichtlijn. Dat kan van belang zijn als het cassatiemiddel slaagt en de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigt en er een verwijzingsprocedure volgt.
“tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, in diens onderneming verrichten van aldaar gebruikelijke arbeid”(art. 1 lid 1 onder b Wet TBA). [60]
zes maandenaan een onderneming ter beschikking stellen.
Flexibilisering en Uitzendwezen
marktmechanismes beperken de lengte van de uitzendingen: door de inbouw van de bureaukosten en BTW in het uitzendtarief zijn de loonkosten van een uitzendkracht hoger dan die van een "eigen" werknemer. Tegen dit kostennadeel staat weliswaar een voordeel voor de inlener in de sfeer van wegvallen van wervings- en administratiekosten, pensioen- premies e.d. Behalve werving en selectie zijn de andere kosten structureel, waardoor op een gegeven moment een break-even-point aanbreekt:
naarmate de inlening langer duurt wordt het aantrekkelijker om te besluiten de uitzendrelatie om te zetten in een arbeidsrelatie tussen inlener en uitzendkracht;
- in een aantal cao's staan reeds afspraken over het percentage van het arbeidsvolume dat maximaal ingevuld mag worden door inzet van flexibele arbeidskrachten, waaronder de uitzendkrachten;
Enige positieverbetering mag verwacht worden, wanneer de uitzendkracht langere tijd voor een werkgever gewerkt heeft en het break-evenpoint voor die laatste bereikt wordt: in dat geval zal omzetting van een uitzendrelatie in een arbeidsovereenkomst bij de inlener verwacht mogen worden. (…)”
flexicurity’. Duidelijk is dat dit begrip een inherente spanning heeft: zekerheid of bescherming van werknemers gaat niet altijd samen met het vergroten van de concurrentiekracht van bedrijven door flexibele arbeidscontracten. [90]
tijdelijkvoor een inlener werkt. Deze tijdelijkheid komt ook op andere plekken in de Uitzendrichtlijn tot uitdrukking, bijvoorbeeld in de definitie van uitzendbureau (art. 3 lid 1, onder b: ‘tijdelijk te werken’) en die van inlener (art. 3 lid 1, onder d: ‘tijdelijk werkt’) maar ook in de omschrijving van het toepassingsgebied van de richtlijn: de richtlijn is van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau die ter beschikking worden gesteld van inlenende ondernemingen om onder toezicht en leiding van genoemde ondernemingen
tijdelijkte werken (art. 1 lid 1). [91]
Beginsel van gelijke behandeling’), dat bepaalt, als hoofdregel, dat voor uitzendkrachten, voor de duur van hun opdracht bij een inlenende onderneming, ten minste dezelfde essentiële voorwaarden gelden als voor de werknemer die in dienst is van de inlenende onderneming en die dezelfde functie bekleedt. De leden 2 tot en met 4 bevatten de mogelijkheden om hiervan af te wijken.
Toegang tot werk, collectieve voorzieningen en beroepsopleiding’) de bescherming van uitzendkrachten tot doel. Daartoe voorziet art. 6 in een recht op informatie van uitzendkrachten over vacatures, opdat zij dezelfde kansen op een vaste baan hebben als de overige werknemers van die onderneming (lid 1), toegang van de uitzendkracht tot collectieve voorzieningen als bedrijfskantine, kinderopvang- en vervoersfaciliteiten (lid 4), en de toegang tot beroepsopleidingen in de inlenende onderneming (lid 5).
Heroverweging van verbodsbepalingen en beperkingen’), dat in lid 1 bepaalt dat beperkingen van en een verbod op de inzet van uitzendkrachten uitsluitend kunnen worden gerechtvaardigd met redenen van algemeen belang, die met name verband houden met de bescherming van de uitzendkrachten, de eisen ten aanzien van de gezondheid en veiligheid op het werk of de noodzaak de goede werking van de arbeidsmarkt te garanderen en misbruik te voorkomen. De overige leden van dit artikel zien op de verplichting van lidstaten om de beperkingen en verboden die reeds bestonden op het moment van de totstandkoming van de Uitzendrichtlijn te heroverwegen.
Artikel 10
7.De Nederlandse implementatie van de Uitzendrichtlijn
Dosign-arrest dat de implementatie van art. 5 lid 1 Uitzendrichtlijn in de Waadi te beperkt is geweest. [94] Terzijde merk ik op dat Verhulp in zijn
NJ-noot onder
Dosignschrijft dat ook financiële voorzieningen en voordelen in een sociaal plan dat bij de inlener geldt, als ‘essentiële arbeidsvoorwaarden’ kunnen worden aangemerkt. Eerder had Jansen dat al betoogd. [95]
JH/KGen
Daimlerverandering in.
JH/KGwas een Italiaanse zaak. JH, een uitzendkracht, was gedurende 33 maanden onafgebroken te werk gesteld bij inlener KG op basis van acht opeenvolgende uitzendovereenkomsten en zeventien verlengingen daarvan. JH verzocht bij de Italiaanse rechter te verklaren dat tussen hem en inlener KG een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd was ontstaan. Volgens JH is de Italiaanse nationale wetgeving in strijd met art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn, omdat de Italiaanse wetgeving niet voorziet in enige beperking van opeenvolgende opdrachten bij dezelfde inlener. Wel kent Italië een maximale termijn van uitzending van 36 maanden, en is uitzendwerk in Italië slechts toegestaan voor bepaalde soorten beroepen en activiteiten. Tegen deze achtergrond stelde de Italiaanse rechter een aantal prejudiciële vragen.
of om het gebruik van deze vorm van arbeid van bepaalde duur afhankelijk te stellen van de vermelding van redenen van technische aard of redenen die verband houden met vereisten van de productie, de organisatie of vervanging van personeelsleden” (punt 42). Het hof voegt hieraan toe dat art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn – net als de andere bepalingen van de Uitzendrichtlijn – evenmin voorziet in specifieke maatregelen die de lidstaten daartoe moeten vaststellen (punt 39-46).
eersteplaats wijst het HvJEU op de dubbele doelstelling van de Uitzendrichtlijn (zie ook onder 6.5 hiervoor): de Uitzendrichtlijn beoogt de door ondernemingen nagestreefde doelstelling van flexibiliteit te verzoenen met de doelstelling van zekerheid die beantwoordt aan de bescherming van werknemer (punt 50). De Uitzendrichtlijn heeft ook tot doel de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen (punt 51). Het beginsel van gelijke behandeling voor wat betreft de essentiële arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten maakt deel uit van deze doelstelling (punt 52).
tweedepunt, namelijk dat het begrip “essentiële arbeidsvoorwaarden” volgens de definitie in de Uitzendrichtlijn (art. 3 lid 1 sub f) betrekking heeft op: arbeidstijd, overuren, pauzes, rusttijden, nachtarbeid, vakantie en feestdagen en bezoldiging (punt 53).
derdepunt waarop het Hof wijst is dat art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn twee afzonderlijke verplichtingen oplegt aan de lidstaten:
misbruik van de Uitzendrichtlijn in zijn geheelte voorkomen.
vierdeplaats het volgende:
geen permanente situatie wordt(punt 60). De arbeidsverhouding met een inlenende onderneming is
naar haar aard tijdelijk(punt 61). Vaste arbeidsverhoudingen zijn de algemene vorm van arbeidsverhouding, en uitzendkrachten moeten worden ingelicht over de vacatures in de inlenende onderneming opdat zij dezelfde kansen op een vaste baan hebben als de overige werknemers van die onderneming (punt 62).
de arbeidsverhouding van een uitzendkracht met de inlenende onderneming. In het arrest
Daimleris expliciet benoemd dat het dus niet gaat om de tijdelijkheid van het uitzendwerk als zodanig (zie hierna onder 8.25). De Nederlandse uitdrukking dat uitzendwerk bedoeld is voor ‘piek en ziek’, volgt dus niet uit het unierecht. [99]
vijfde) merkt het HvJEU op dat art. 5 lid 5, eerste volzin, Uitzendrichtlijn de lidstaten in duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen verplicht om passende maatregelen te nemen ter voorkoming van misbruik dat bestaat in het achtereenvolgens ter beschikking stellen van uitzendopdrachten met het doel de bepalingen van de richtlijn te omzeilen. Hieruit volgt dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat geen maatregelen neemt om het tijdelijke karakter van uitzendarbeid te waarborgen (punt 63).
Indien de achtereenvolgende opdrachten van een uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming tot gevolg hebben dat de duur van de activiteit bij die onderneming langer is dan wat redelijkerwijs als “tijdelijk” kan worden aangemerkt,
zou dat een aanwijzing kunnen zijn voor misbruik van achtereenvolgende opdrachtenin de zin van artikel 5, lid 5, eerste volzin, van richtlijn 2008/104.
Wanneer ten slotte in een concreet geval geen objectieve verklaring wordt gegeven voor het feit dat de betrokken inlenende onderneming gebruikmaakt van achtereenvolgende uitzendovereenkomsten, staat het aan de nationale rechter om in de context van de nationale regeling en rekening houdend met de omstandigheden van elk geval te onderzoeken of een van de bepalingen van richtlijn 2008/104 wordt omzeild, temeer wanneer het dezelfde uitzendkracht is die op basis van de betrokken reeks overeenkomsten bij de inlenende onderneming wordt tewerkgesteld.”
geen objectieve verklaringwordt gegeven voor het gebruik van opvolgende uitzendovereenkomsten, moet de nationale rechter in de context van het nationale recht en rekening houdend met de omstandigheden van elk geval, onderzoeken of een van de bepalingen van de Uitzendrichtlijn wordt omzeild, temeer – dus kennelijk niet uitsluitend – wanneer het dezelfde uitzendkracht is die op basis van de betrokken reeks overeenkomsten bij de inlenende onderneming wordt tewerkgesteld.
tijdelijkheid van de relatie tussen inlener en uitzendkracht; niet van het uitzendwerk zelf – te waarborgen, maar dat de richtlijn zich er wel tegen verzet dat een lidstaat in het geheel geen maatregelen neemt. De rechter moet beoordelen of in een concreet geval sprake is van misbruik van de uitzendovereenkomst, doordat daarmee het tijdelijke karakter van uitzendwerk wordt omzeild. Ook het enkele feit van achtereenvolgende opdrachten aan dezelfde uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming kan misbruik opleveren (zie 8.18).
Daimlerging het om de vraag of een lange tijdsduur van een uitzendovereenkomst, bij een gebrek aan een nationale wet die in dit verband beperkingen oplegt, misbruik in de zin van art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn kan opleveren.
maar van de wijze waarop een werknemer bij die onderneming ter beschikking wordt gesteld(punt 31). Ook de context van de bepaling biedt steun voor deze uitleg. Daaruit volgt dat de Uniewetgever de inzet van uitzendarbeid niet heeft willen beperken door uitzendkrachten uitsluitend toe te staan om een tijdelijke functie te vervullen (punt 32-36). Deze uitleg doet geen afbreuk aan de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn, mede gelet op het feit dat de Uitzendrichtlijn ook tot doel heeft de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen (punt 37):
Indien de toepasselijke regeling van een lidstaat niet een dergelijke tijdsduur vaststelt, staat het aan de nationale rechters om deze in elk concreet geval te bepalen aan de hand van alle relevante omstandigheden,
waaronder met name de specifieke kenmerken van de sector(…) en om, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 46 van zijn conclusie,
zich ervan te vergewissen dat de toewijzing van achtereenvolgende opdrachten aan een uitzendkracht niet tot doel heeft de doelstellingen van richtlijn 2008/104 en in het bijzonder de tijdelijke aard van uitzendarbeid te omzeilen.
Wanneer ten slotte in een concreet geval geen objectieve verklaring wordt gegeven voor het feit dat de betrokken inlenende onderneming gebruikmaakt van achtereenvolgende uitzendovereenkomsten, staat het aan de nationale rechter om in de context van de nationale regeling en rekening houdend met de omstandigheden van elk geval te onderzoeken of een van de bepalingen van richtlijn 2008/104 wordt omzeild, te meer wanneer het dezelfde uitzendkracht is die op basis van de betrokken reeks overeenkomsten bij de inlenende onderneming wordt tewerkgesteld(…).”
zich ervan te vergewissendat achtereenvolgende opdrachten aan dezelfde uitzendkracht niet tot doel hebben om de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn, in het bijzonder de tijdelijke aard van uitzendarbeid, te omzeilen.
en geen objectieve verklaring wordt gegeven voor het feit dat de betrokken inlenende onderneming gebruikmaakt van achtereenvolgende uitzendovereenkomsten, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan” (punt 63).
KGbelet niet dat in deze context rekening wordt gehouden met „redenen van technische aard of redenen die verband houden met vereisten van de productie, de organisatie of vervanging van personeelsleden”, aangezien het Hof in het arrest
KGlouter van oordeel was dat „vermelding” daarvan niet noodzakelijk was; er is niet gesteld dat zij zouden zijn uitgesloten van een objectieve verklaring.
van het type verklaringdat een nationale rechter kan aanmerken als een objectieve rechtvaardiging voor de achtereenvolgende inzet van uitzendkrachten. Uit de geciteerde passage blijkt dat volgens de A-G eerst moet worden gekeken of de betreffende functies bij wijze van plaatsvervanging zijn vervuld en, als dat niet het geval is, gedetailleerd moet worden beoordeeld of de inlenende onderneming kan verklaren waarom de functies slechts tijdelijk kunnen worden vervuld (in het voorbeeld: omdat er nog geen financiering is voor een permanente invulling). Voor wat betreft de verwijzing door de A-G naar “
redenen van technische aard of redenen die verband houden met vereisten van de productie, de organisatie of vervanging van personeelsleden”, zij opgemerkt dat de bedoelde redenen door het Hof in het arrest
JH/KGzijn genoemd ter onderbouwing van het antwoord dat lidstaten niet verplicht zijn om het aantal achtereenvolgende opdrachten van dezelfde werknemer bij dezelfde inlenende onderneming te beperken (zie onder 8.3).
Daimleraan de orde of art. 10 lid 1 Uitzendrichtlijn zo moet worden uitgelegd, dat bij gebreke van een nationaalrechtelijke bepaling waarbij sancties worden gesteld op de niet-naleving van deze richtlijn door uitzendbureaus of inlenende ondernemingen, uitzendkrachten aan het Unierecht een subjectief recht kunnen ontlenen op het ontstaan van een arbeidsverhouding met de inlenende onderneming. De verwijzende rechter had deze vraag gesteld omdat de Duitse wetgever tot 31 maart 2017 geen sanctie had verbonden aan de situatie waarin de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht niet meer als tijdelijk kan worden beschouwd (punt 87 en 88).
bij de toepassing van de ter uitvoering van de verplichtingen van een richtlijn vastgestelde nationale bepalingen het gehele nationale recht in beschouwing moet nemen en dit zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van deze richtlijn moet uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met dit doel(…).
staat het in casu aan de verwijzende rechter om vast te stellen of de in punt 19 van het onderhavige arrest bedoelde overgangsbepaling, rekening houdend met het gehele nationale recht, in overeenstemming met de vereisten van richtlijn 2008/104 kan worden uitgelegd, dat wil zeggen in die zin dat deze overgangsbepaling de verzoeker in het hoofdgeding niet het recht ontneemt om zich te beroepen op de totale duur van zijn terbeschikkingstelling aan de inlenende onderneming teneinde in voorkomend geval vast te stellen dat die terbeschikkingstelling niet langer tijdelijk van aard is.
vereist het beginsel van voorrang van het Unierecht dat de nationale rechter die in het kader van zijn bevoegdheid tot taak heeft de bepalingen van dit recht toe te passen, verplicht is de volle werking van deze bepalingen te verzekeren en daarbij op eigen gezag zo nodig elke, zelfs latere, strijdige bepaling van het nationale recht buiten toepassing te laten, zonder dat hij de voorafgaande opheffing hiervan via de wetgeving of enige andere constitutionele procedure hoeft te vragen of af te wachten(…).
Een nationale rechter mag derhalve niet op grond van een bepaling van een richtlijn, zelfs al is deze duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk, een hiermee strijdige bepaling van zijn nationale recht buiten toepassing laten indien aldus een extra verplichting wordt opgelegd aan een particulier(…)”
JH/KGen
Daimlerhebben geleid tot veel reacties in de literatuur. Maar, zoals hiervoor al is opgemerkt, gaan veel van die reacties vooral over de vraag of het Nederlandse uitzendregime wel ‘
Europa proof’ is (zie onder 4.25-4.26). Die discussie lijkt te zijn beslecht door de aankondiging van de minister van SZW dat een maximale, wettelijke uitzendtermijn voorbereid gaat worden, omdat Nederland niet voldoet aan de verplichtingen uit de Uitzendrichtlijn met betrekking tot het waarborgen van het tijdelijke karakter van uitzenden (zie onder 4.27). Om deze reden zal hierna alleen worden ingegaan op de reacties in de literatuur op het toetsingskader voor nationale rechters dat door het HvJEU is geformuleerd.
JH/KG(maar nog voordat
Daimlerwas gewezen) dat het HvJEU een duidelijk taak weggelegd ziet voor nationale rechters. Volgens haar is het echter niet meteen helder op welke manier rechters deze taak kunnen vervullen. [105] Later, nadat ook het arrest
Daimler, was gewezen, signaleert zij nog steeds onduidelijkheden. [106] Zo is volgens haar onduidelijk en dus onvoorspelbaar wat precies moet worden voorgesteld bij een objectieve verklaring: kan bijvoorbeeld het feit dat het uitzendbureau geen andere geschikte uitzendkracht kon uitlenen een objectieve verklaring zijn voor een langdurige terbeschikkingstelling? Bovendien is volgens haar nog onduidelijk of er meer nodig is om misbruik vast te stellen, bijvoorbeeld dat een bepaalde intentie bewezen moet worden bij het uitzendbureau en/of de inlener om de wettelijke regels te omzeilen.
Daimler, dat het feit dat Nederland de duur van een inlening niet aan banden heeft gelegd, de rechter niet ontslaat van de plicht te onderzoeken of de norm voor tijdelijkheid wel is nageleefd. Volgens hem helpt het HvJEU ons niet veel verder in hoe de rechter dit moet doen, aangezien het HvJEU een nogal algemeen geformuleerde tweetrapsraket heeft ontwikkeld. [107] Zwanenburg merkt op dat de misbruiktoets nog niet is uitgekristalliseerd. [108]
Daimlerarrest zelfs vermeld is dat de rechter ‘zich ervan moet vergewissen’ dat geen sprake is van misbruik van de Uitzendrichtlijn (zie hiervoor onder 8.30). Dat betekent dat de rechter moet nagaan of
zekeris dat geen sprake is van misbruik. Dat geldt ook als er wel een maximumtermijn in de wet is opgenomen, zo volgt ook uit
JH/KG.
tijdelijkheid, wordt omzeild, bijvoorbeeld doordat op basis van achtereenvolgende opdrachten dezelfde uitzendkracht telkens bij dezelfde inlenende onderneming te werk wordt gesteld. Verder is duidelijk dat de Uitzendrichtlijn ook tot doel heeft om de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen. Hiermee heeft de nationale rechter m.i. voldoende houvast.
9.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 2.1) wordt geklaagd dat het hof miskent dat wanneer sprake is van een buitengewoon lange duur van de terbeschikkingstelling, reeds hieruit volgt dát de inlening niet meer tijdelijk is, maar permanent is geworden en dat daarom sprake is van misbruik van de Uitzendrichtlijn, in het bijzonder het tijdelijke karakter van uitzendarbeid. Subsidiair (
onderdeel 2.2) wordt geklaagd dat het hof miskent dat bij een zo langdurige terbeschikkingstelling als hier aan de orde, in beginsel moet worden aangenomen dat sprake is van misbruik, behoudens bijzondere omstandigheden die een objectieve verklaring vormen voor het zó langdurig in (moeten) lenen van deze uitzendkracht. Tertiair (
onderdeel 2.3) klaagt dat het hof miskent dat bij een langdurige terbeschikkingstelling een striktere misbruiktoets moet worden aangelegd, in die zin dat bij een langere terbeschikkingstelling minder snel sprake is van een (voldoende) objectieve verklaring. Geklaagd wordt dat de duur, de objectieve verklaring en de overige omstandigheden communicerende vaten zijn en dat het hof had moeten nagaan of Upfield tegenover het zwaarwegende belang van Werknemer bij een vast contract, nog een voldoende (zwaarwegende) objectieve verklaring had die deze zeer lange terbeschikkingstelling van bijna dertien jaar nog steeds kan rechtvaardigen.
(b) Werknemer heeft gedurende de terbeschikkingstelling uitsluitend ‘flexwerk’ gedaan;
Daimlervolgt dat indien de nationale wet geen maximumduur kent van terbeschikkingstelling, de nationale rechter zich ervan dient te vergewissen of geen sprake is van omzeiling van de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn, in het bijzonder van de tijdelijke aard van uitzendarbeid. De nationale rechter dient in dit geval na te gaan of achtereenvolgende opdrachten van een uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming tot gevolg hebben dat de duur van de activiteit bij die onderneming langer is dan wat – gelet op alle relevante omstandigheden, waaronder met name de specifieke kenmerken van de sector, en in de context van de nationale regeling – redelijkerwijs als ‘tijdelijk’ kan worden aangemerkt. Als de nationale rechter vaststelt dat sprake is van een duur die redelijkerwijs niet als ‘tijdelijk’ kan worden aangemerkt, dan kan dat een aanwijzing vormen dat sprake is van misbruik van de Uitzendrichtlijn. Ook dient de nationale rechter na te gaan of in een concreet geval een objectieve verklaring wordt gegeven voor het feit dat de desbetreffende inlener gebruikmaakt van achtereenvolgende uitzendovereenkomsten (zie onder 8.21-8.38). [114]
Daimlervolgt immers dat zowel de beoordeling van de duur van de terbeschikkingstelling als de gegeven verklaring afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Specifieke (sub-)regels zijn in dit verband dus niet te geven. [116]
(b) Werknemer heeft gedurende de terbeschikkingstelling uitsluitend ‘flexwerk’ gedaan;
inde procedure met een verklaring is gekomen. Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof onjuist is, omdat het ontbreken van zo’n objectieve verklaring gedurende de terbeschikkingstelling zich achteraf niet laat repareren. Ook wordt geklaagd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat het hof in zijn motivering over de objectieve verklaring niet ingaat op de stelling van Werknemer dat Upfield voor de procedure nooit een verklaring heeft gegeven, zodat moet worden aangenomen dat sprake is van misbruik. [117]
3.2 Pogingen om bij Upfield in dienst te treden
JH/KGdat de Uitzendrichtlijn beoogt de door de ondernemingen nagestreefde doelstelling van flexibiliteit te verzoenen met de doelstelling van zekerheid die beantwoordt aan de bescherming van de werknemers. [119] Daarbij benadrukt het HvJEU in zowel
JH/KGals
Daimlerdat voorkomen moet worden dat uitzendwerk bij dezelfde inlenende onderneming een permanente situatie wordt voor een uitzendkracht. [120]
Daimler-arrest, waarin is overwogen dat de Uitzendrichtlijn ook tot doel heeft de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen, en dat een tijdelijke werknemer ter beschikking kan worden gesteld aan een inlenende onderneming teneinde tijdelijk een functie te vervullen die permanent bestaat en die hij in de toekomst mogelijk in vaste dienst zou kunnen vervullen (zie onder 8.24). Het permanent bestaan van een functie staat dus los van (de rechtvaardiging van) het permanent invullen van die functie door dezelfde uitzendkracht; die omstandigheid vormt in het licht van de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn juist aanleiding om de uitzendkracht in vaste dienst te nemen.
Sciotto-arrest, [122] waarnaar in het onderdeel wordt verwezen, in dit kader geen rol. [123] Dit arrest heeft betrekking op de uitleg van het begrip ‘objectieve verklaring’ in het kader van de richtlijn aangaande tijdelijke contracten (Richtlijn 1999/70/EG). Meer specifiek gaat het om art. 5 bij de raamovereenkomst die bij deze richtlijn hoort. Daarin is bepaald dat de lidstaten maatregelen moeten nemen ter voorkoming van misbruik als gevolg van gebruik van opvolgende arbeidsovereenkomsten. Art. 5 van deze raamovereenkomst bepaalt welke maatregelen moeten worden genomen, indien er geen wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan. De lidstaten dienen dan minimaal één van de drie volgende maatregelen te nemen: (i) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd rechtvaardigen, (ii) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, (iii) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten mogen worden vernieuwd. In het
Sciotto-arrest heeft het Hof overwogen dat het begrip ‘objectieve redenen’ ziet op “
precieze en concrete omstandigheden welke een bepaalde activiteit kenmerken en dus rechtvaardigen dat in die bijzondere context gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor dergelijke overeenkomsten zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (…)”(punt 39).
JH/KGnoch in
Daimlerheeft het Hof voor wat betreft de invulling van het begrip objectieve verklaring aansluiting gezocht bij
Sciotto. In beide arresten geeft het HvJEU een eigen invulling aan de objectieve verklaring in de zin van art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn. In
JH/KGis expliciet opgemerkt dat de ‘les die getrokken moet worden’ uit het
Sciotto-arrest niet in het geval zoals dat voorlag in het arrest
JH/KGmoet worden toegepast. De reden daarvoor is dat art. 5 lid 5, eerste volzin van de Uitzendrichtlijn niet voorziet in specifieke verplichtingen voor de lidstaten ter voorkoming van misbruik (zoals art. 5 van de raamovereenkomst die dus wel noemt) (punt 45).
onderdeel 3.1.4geen bespreking.
onderdeel 3.1.6dat het hof niet motiveert waarom de genoemde omstandigheid bijdraagt aan de conclusie dat Upfield geen misbruik maakt van Werknemer, terwijl zij hem bijna dertien jaar inleent als uitzendkracht.
JH/KGen
Daimler, is bedoeld om te beoordelen of sprake is van omzeiling van de doelen van de Uitzendrichtlijn, in het bijzonder de tijdelijke aard van uitzendarbeid. [124] Lidstaten moeten in het bijzonder ervoor zorgen dat uitzendarbeid bij dezelfde inlenende onderneming, voor een uitzendkracht geen permanente situatie wordt. [125] De nationale rechter moet op basis van alle omstandigheden van het geval beoordelen of de duur van een terbeschikkingstelling bij een inlenende onderneming langer is dan wat redelijkerwijs als tijdelijk kan worden aangemerkt. Ook heeft het HvJEU overwogen dat wanneer in een concreet geval geen objectieve verklaring wordt gegeven voor het gebruikmaken van (achtereenvolgende) uitzendovereenkomsten, “
de nationale rechter dient te onderzoeken of sprake is van omzeiling van de doelen van de Uitzendrichtlijn, te meer wanneer het dezelfde uitzendkracht is die op basis van de betrokken reeks overeenkomsten bij de inlenende onderneming tewerk wordt gesteld”. [126]
onderdeel 3.1.7op tegen oordeel van het hof dat het feit dat Upfield aan Werknemer (vanwege zijn opleidingsniveau geen vast contract maar) een jaarcontract heeft aangeboden, meebrengt dat van een permanente inlening ‘in zoverre geen sprake is’ en dus ook niet van misbruik in de zin van art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn.
uitzendcontract voor onbepaalde tijd,het aanbieden van een
jaarcontract zou kunnen bijdragen aan het oordeel dat van een permanente situatie geen sprake kan zijn. [128] Hierbij is bovendien nog te wijzen op de overweging van het HvJEU in het arrest
Daimler, dat de Uitzendrichtlijn ook tot doel heeft de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen (zie onder 8.24). Het aanbieden van een jaarcontract is uiteraard niet gelijk te stellen met ‘het bevorderen van toegang tot een vaste baan bij de inlenende onderneming’.
Daimleroverwogen dat, gesteld dat de achtereenvolgende opdrachten van een uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming tot gevolg hebben dat de duur van de activiteit bij die onderneming langer is dan wat
– gelet op alle relevante omstandigheden, waaronder met name de specifieke kenmerken van de sector– redelijkerwijs als ‘tijdelijk’ kan worden aangemerkt, dat een aanwijzing zou kunnen zijn voor misbruik van achtereenvolgende opdrachten in de zin van de Uitzendrichtlijn (zie onder 8.27). Tegen deze achtergrond kon het hof niet onbesproken laten de stelling van Werknemer, dat Upfield niet heeft gesteld dat dertien jaar een gebruikelijke termijn is in de sector. Althans, had het hof moeten toelichten hoe het dit aspect heeft meegewogen bij zijn oordeel.
10.Verwijzingsprocedure: sanctie na vaststellen misbruik
Het Nederlandse rechtstelsel geeft de uitzendkracht, net als iedere werknemer, toegang tot de civiele rechter, waardoor de uitzendkracht voldoende mogelijkheden heeft om zijn recht te halen.”
Daimleris aan de orde gekomen of art. 10 lid 1 Uitzendrichtlijn zo moet worden uitgelegd, dat bij gebreke van een nationaalrechtelijke bepaling waarbij sancties worden gesteld op de niet-naleving van de Uitzendrichtlijn door uitzendbureaus of inlenende ondernemingen, uitzendkrachten aan het Unierecht een subjectief recht kunnen ontlenen op het ontstaan van een arbeidsverhouding met de inlenende onderneming (punt 87 van het arrest, zie ook onder 8.35).
Daimlerexpliciet is benoemd, dat de nationale rechter het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het Unierecht dient uit te leggen, rekening houdend met de bewoordingen en het doel van (in dit geval) de Uitzendrichtlijn. Wanneer de nationale regelgeving niet in overeenstemming met de vereisten van (in dit geval) de Uitzendrichtlijn, vereist het beginsel van voorrang van het Unierecht dat de nationale rechter die de bepalingen van dit recht toepast, verplicht is de volle werking van deze bepalingen te verzekeren en daarbij zo nodig strijdige bepaling van het nationale recht buiten toepassing te laten (
Daimlerpunten 76-81; zie onder 8.37-8.38).
JH/KGen
Daimlervoor Nederland opgemerkt dat de Nederlandse rechter over onvoldoende instrumenten beschikt om een schending te sanctioneren en daarmee te voorkomen dat de bepalingen uit de Uitzendrichtlijn worden omzeild. [139]
ABN AMRO/ [...] [140] ,
Taxi Dorenbos [141] en
Campina [142] , wordt geconcludeerd dat een arbeidsovereenkomst met de inlener als sanctie (i) wel tot de mogelijkheden behoort [143] , (ii) problematisch is [144] of (iii) niet mogelijk [145] is.
ABN AMRO/ [...]ging het om de vraag of tussen een uitzendkracht ( [...] ) en inlener (ABN AMRO) een arbeidsovereenkomst was ontstaan, terwijl [...] een uitzendovereenkomst had met De Gast. Zowel in eerste aanleg (kantonrechter) als in hoger beroep (rechtbank) was deze vordering toegewezen. Het oordeel van de rechtbank hield in cassatie geen stand. De Hoge Raad overwoog (onderstreping toegevoegd):
Uitgangspunt is hier dat [...] met zijn werkzaamheden bij de bank is begonnen krachtens zijn arbeidsovereenkomst met De Gast en de door de Rechtbank als inleenovereenkomst aangemerkte overeenkomst tussen De Gast en de bank met betrekking tot [...].
Tegen die achtergrondkan hetgeen de Rechtbank (…), heeft overwogen over de gezagsverhouding en instructiebevoegdheid van de bank jegens [...] , niet bijdragen tot het oordeel dat een arbeidsovereenkomst tussen de bank en [...] is totstandgekomen.
De omstandigheden die de Rechtbank in dat verband vermeldt, zijn immers evenzeer verenigbaar met het voortduren van de bestaande inleenverhouding. In een dergelijke situatie verzet de rechtszekerheid zich tegen een geruisloze vervanging van de tussen [...] en de bank bestaande verhouding van ingeleende werknemer tot inlener in een arbeidsovereenkomst, waarvan voor geen van de partijen duidelijk zou zijn op welk tijdstip zij zich zou hebben voltrokken.Ook de andere door de Rechtbank vermelde omstandigheden - dat [...] 's werk andersoortig was dan het schoonmaakwerk waarvoor de bank gewoonlijk werknemers van De Gast inleende, dat de bank hem bij afwezigheid niet liet vervangen door een (andere) werknemer van De Gast en dat de hoogte van zijn loon overeenkwam met de CAO voor het bankbedrijf - rechtvaardigen niet het oordeel dat [...] en de bank zich jegens elkaar verbonden hebben, de laatste omstandigheid te minder nu die overeenstemming alleen het loon, niet de secundaire arbeidsvoorwaarden gold.”
altijdtegen zou verzetten dat een arbeidsovereenkomst tussen uitzendkracht en inlener wordt aangenomen. Dat geldt temeer wanneer zou worden vastgesteld dat sprake is van misbruik van een uitzendovereenkomst; in
ABN AMRO/ [...]was misbruik niet aan de orde en was de rechtbank louter op grond van de feitelijke uitvoering en inhoud die partijen aan hun arbeidsverhouding hadden gegeven, tot het oordeel gekomen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO en [...] . De uitstralende werking van deze uitspraak is in die zin dus beperkt.
ABN AMRO/ [...]voor de voorliggende verzoeken worden gerelativeerd.
Campina(1991) bevat een sterk op de individuele omstandigheden van het geval toegespitste beoordeling. [148] Deze zaak ging over de zogenoemde draaideurconstructie, op grond waarvan werknemers afwisselend als werknemer en als uitzendkracht werkzaam waren voor een onderneming, met als gevolg dat deze werknemers geen of slechts in beperkte mate ontslagbescherming genoten. Deze ‘constructie’ was niet in strijd met de letterlijke tekst van de wet, maar toepassing van de constructie zou naar het oordeel van de Hoge Raad niet leiden tot het beoogde doel van de wet. Zie rov. 3.4 van het arrest:
[...](1996) dat of sprake is van een draaideurconstructie moet worden beoordeeld aan de hand van de situatie zoals deze uit de objectieve omstandigheden blijkt, en dat niet van belang is in hoeverre de werkgever de subjectieve bedoeling had de wettelijke bepalingen te ontgaan. [149] In het arrest
Frico Domo(eveneens 1996) werd hier nog aan toegevoegd dat het voor de vraag of sprake was van een ontoelaatbare draaideurconstructie, aankomt op de situatie zoals die volgt uit de objectieve omstandigheden, waarbij ook niet uitgesloten is dat zich bijzondere, de handelwijze van de werkgever rechtvaardigende objectieve omstandigheden voordoen. [150] Wederom laat dit zien dat de beoordeling of sprake is van misbruik, sterk afhangt van de feiten en omstandigheden in het concrete geval. [151]
Taxi Dorenbosworden gezien. In deze zaak, waarin het ging om de vraag of, in mijn woorden, sprake was van een oneigenlijk gebruik van een payrollconstructie, [154] liet de Hoge Raad het oordeel van het hof dat daarvan inderdaad sprake was, in stand: [155]
dat voor een businessmodel dat aan de door de regelgever vormgegeven werknemersbescherming afbreuk doet zonder met het nastreven van andere doelen eigen werkelijke waarde toe te voegen, geen plek is”. [156]