Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- de e-mails van 24 oktober 2022 en 25 oktober 2022 met aanvullende producties aan de zijde van Upfield;
- de akte houdende wijziging van het verzoek aan de zijde van [verzoeker01] .
2..De feiten
3..Het verzoek
4..Het verweer
5..De beoordeling
Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.’ Zelfs indien zou worden aangenomen dat een terbeschikkingstelling aan een inlener niet langer tijdelijk is, kan de uitzendkracht aan het unierecht geen subjectief recht ontlenen op het ontstaan van een arbeidsverhouding met de inlener (vgl. HvJ EU 17 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:196,
NP/Daimler, overweging 97). Richtlijnconforme interpretatie zoals [verzoeker01] die voorstaat en die volgens [verzoeker01] tot gevolg zou moeten hebben dat hij voor onbepaalde tijd in dienst is van Upfield, is bovendien in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Upfield zou dan immers geconfronteerd worden met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (sinds 2009, toen Upfield nog niet eens in beeld was) met [verzoeker01] , waar zij op grond van de Nederlandse wetgeving niet op bedacht hoefde te zijn. Hierbij weegt de kantonrechter ook mee dat [verzoeker01] met zijn standpunt dat hij sinds 2009 (of enig ander moment) feitelijk in dienst is van Upfield miskent dat een inleenrelatie niet geruisloos kan veranderen in een arbeidsovereenkomst (HR 5 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8186,
ABN Amro/Malhi).
JAR2020/289 (
JH/KG) en HvJ EU 17 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:196 (
NP/Daimler), wel voldoende ‘Europa- en Uitzendrichtlijn-proof’ is. [verzoeker01] verwijst naar auteurs die van mening zijn dat het Nederlandse uitzendregime niet Europa-proof is, omdat de Nederlandse wetgeving niet verhindert dat een uitzendkracht permanent aan dezelfde inlener ter beschikking wordt gesteld. Volgens deze auteurs heeft de Nederlandse rechter voldoende mogelijkheden om door driehoeksrelaties met een permanent karakter heen te prikken en een arbeidsovereenkomst met de inlener aan te nemen. [2] [verzoeker01] heeft verder nog verwezen naar het FNV-rapport ‘Vast in de draaideur’, het rapport van de Commissie regulering van werk (Commissie Borstlap), het MLT-advies van de SER en de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt, waarin (onder andere) uitzendwerk en de tijdelijkheid hiervan aan de orde wordt gesteld.
gebruikvan uitzendovereenkomsten, maar niet van
misbruik. Van een opgezette ontoelaatbare (schijn)constructie of het doelbewust omzeilen van werknemersbescherming is geen sprake. [verzoeker01] heeft verwezen naar de arresten
Campina(HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0421,
NJ1992/7070) en
Taxi Dorenbos(HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:312,
JAR2020/87) en gesteld dat uit deze uitspraken blijkt dat de rechter door schijnconstructies heen kijkt om de werknemer de benodigde dwingendrechtelijke bescherming te geven. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat de vergelijking met de arresten
Campinaen
Taxi Dorenbosniet op, omdat die zaken niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. In die arresten ging het om de toepassing (of beter gezegd de omzeiling) van de ketenregeling (artikel 7:668a BW) waarbij dienstverbanden voor bepaalde tijd telkens aansluitend werden afgewisseld met tewerkstelling(en) als uitzendkracht; de zogenoemde draaideurconstructie. Daarvan is bij [verzoeker01] geen sprake: hij is immers sinds 1999 voor onbepaalde tijd in dienst van [bedrijf01] . Bovendien vervulde het uitzendbureau in het arrest
Taxi Dorenbosgeen enkele inhoudelijke rol als uitzendwerkgever (de werknemer stond slechts op de ‘payroll’), terwijl [bedrijf01] dat in het onderhavige geval wel doet.