Conclusie
[eiseressen]respectievelijk
Deutsche Banken
Quintet.
1.Inleiding
pledge agreementvan 25 april 2014. De obligaties bleken echter niets waard te zijn, omdat de uitgifteprijs ervan niet was voldaan.
2.Feiten
issuing and paying agencybegeleid.
global certificateof
Globalurkunde) in bewaring gegeven bij Clearstream, de centrale effectenbewaarinstelling (
central securities depository, (CSD)) van Duitsland.
Cooperation and Subscription Agreement’ (met amendement) tussen MBB en de naar Duits recht opgerichte vennootschap Berkaz GmbH (Berkaz). Op grond van die overeenkomst zouden alle Tranche II obligaties aan Berkaz worden uitgegeven tegen onmiddellijke betaling door Berkaz aan MBB van een
subscription priceter hoogte van de nominale waarde van de Tranche II obligaties, € 500 miljoen. De obligaties zijn op 19 december 2013 uitgegeven en geboekt op de rekening van Bankhaus Martin bij Clearstream en in het centrale girodepot opgenomen. Ook deze obligaties waren verhandelbaar via de open markt.
Cooperation and Subscription Agreementgesloten. Daarin is afgesproken dat de Tranche II obligaties uiterlijk 3 januari 2014 via Clearstream
free of paymentzouden worden geleverd op een effectenrekening aangehouden bij Deutsche Bank Londen. Clearstream heeft daartoe op 24 december 2013 de opdracht ontvangen van Bankhaus Martin en de obligaties overgeschreven op rekening van TBT bij Deutsche Bank Londen. Volledige betaling van de
subscription pricediende volgens voornoemd amendement vóór 16 januari 2014 te hebben plaatsgevonden, bij gebreke waarvan MBB het recht verkreeg om via een daartoe strekkende instructie aan Bankhaus Martin de obligaties terug te roepen. Bij opvolgende amendementen van 6 en 31 januari 2014 en 21 februari 2014 werd betaling van de
subscription pricesteeds verder uitgesteld, uiteindelijk tot 31 maart 2014. Berkaz en TBT hebben de uitgifteprijs niet voldaan.
International Securities Identification Number) en was het, althans voor derden beleggers, niet langer mogelijk om bij levering van de door MBB uitgegeven obligaties een onderscheid aan te brengen tussen de obligaties van Tranche I en Tranche II.
pledge agreementgesloten. In deze overeenkomst is vermeld dat TBT zekerheid zal stellen voor een bedrag van € 14.250.000,-- door middel van MBB-obligaties waaraan per stuk een nominale waarde van € 1.000,-- wordt toegekend. Als TBT of [betrokkene 1] het overeengekomen bedrag niet uiterlijk op 1 juli 2014 betaalt, wordt Hilverwood eigenaar (
entitled bondholder) van de obligaties. Eveneens van 25 april 2014 dateert een door [betrokkene 1] , TBT, Hilverwood en ATG Gold gesloten
settlement and transfer agreement. De handtekeningen van [betrokkene 1] op beide overeenkomsten tonen een opvallende gelijkenis.
escrowrekening zal worden geplaatst. In reactie hierop wordt de handel in MBB-obligaties op de open markt op 5 mei 2014 geschorst en eind juni 2014 heeft Clearstream de uitstaande obligaties in haar systeem geblokkeerd. Rond 1 juli 2014 heeft Clearstream haar klanten geïnformeerd over de blokkering van de MBB-obligaties.
chief executive officervan MBB, verder: [betrokkene 2] ) antwoordt dat de obligaties uit de boeken van Clearstream zullen worden verwijderd omdat deze ongeldig zijn.
3.Procesverloop
Eerste aanleg
Deutsche Bank (grieven 4 tot en met 9 en 20 tot en met 30)
pledge agreementen
settlement and transfer agreementvan 25 april 2014. Die afspraken houden in dat Hilverwood per die datum de betalingsverplichting van [betrokkene 1] jegens ATG heeft overgenomen en in ruil daarvoor de eigendom van de MBB obligaties heeft verkregen (zie 2, onder vi [hiervoor weergegeven onder 2.11]). Daarmee heeft Hilverwood op 25 april 2014 jegens met name TBT en [betrokkene 1] de MBB obligaties geaccepteerd als betaalmiddel. Als de MBB obligaties waardeloos of gebrekkig waren wegens het onbetaald zijn daarvan, waren ze dat al op 25 april 2014, dat wil zeggen vóór de overboeking die [eiseressen] nu aan Deutsche Bank verwijten. Het is dus niet zo dat de MBB obligaties pas waardeloos voor [eiseressen] zijn geworden door de aan Deutsche Bank verweten overboeking, en dat pas door die overboeking de schade van [eiseressen] is ontstaan.
pledge agreementen
settlement and transferagreement op 25 april 2014, had kunnen waarschuwen de MBB obligaties niet als betaalmiddel te accepteren, valt niet in te zien. Een waarschuwing na 25 april 2014 zou geen zin hebben gehad, omdat [eiseressen] de MBB obligaties toen al hadden geaccepteerd als betaalmiddel. Daarnaast heeft Deutsche Bank terecht aangevoerd dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor de gedachte en [eiseressen] ook op geen enkele manier geloofwaardig hebben gemaakt dat [betrokkene 1] of TBT (als rechthebbende) beschikte over zulke andere effecten. Het hele punt van de afspraken van 25 april 2014 was nu juist dat [betrokkene 1] niet over de middelen beschikte om aan zijn betalingsverplichting jegens ATG te voldoen. Het was: de MBB obligaties of helemaal niets. Anders is ook volstrekt onbegrijpelijk waarom [eiseressen] toen zij op 5 mei 2014 de MBB obligaties ontvingen en deze nog diezelfde dag niet meer liquide bleken (zie 2 onder viii [hiervoor weergegeven onder 2.13]) dan niet aanstonds [betrokkene 1] hebben aangesproken hen andere effecten te geven. Het hof gaat er daarom van uit dat zonder de aan Deutsche Bank verweten overboeking van ‘waardeloze’ want onbetaalde MBB obligaties [eiseressen] net zo goed onbetaald waren gebleven. Hun schade is dus niet ontstaan door de aan Deutsche Bank verweten overboeking.
custodian bankgeen onderzoeksplicht zou rusten naar de onderliggende transacties van de overboekingen die haar opgedragen worden, zoals zij heeft betoogd, gaat er aan voorbij dat in dit concrete geval Deutsche Bank wist dat kort tevoren de MBB-obligaties nog niet betaald waren, dat om precies die reden MBB zelfs al een terugroepactie had geïnitieerd, en dat [betrokkene 2] , de CEO van MBB, haar eerder nog had geïnformeerd dat de obligaties niet mochten worden bezwaard of overgedragen voordat de uitgifteprijs was voldaan. Onder die omstandigheden kan Deutsche Bank zich niet beroepen op haar beperkte rol als
custodian banken de instructie van haar rekeninghouder [betrokkene 1] , en had het op haar weg gelegen om aan die instructie geen uitvoering te geven dan na verkregen zekerheid van MBB dat de uitgifteprijs inmiddels was voldaan en geen bezwaren bestonden tegen de overboeking naar Hilverwood. Op zijn minst had Deutsche Bank IGB moeten informeren dat voor de aan IGB overgeboekte MBB-obligaties de uitgifteprijs (mogelijk) nog niet was voldaan.
Insinger Gillisen Bankiers (grieven 31 tot en met 33)
execution onlyovereenkomst met [eiseressen] en dat op IGB niet een verderstrekkende zorgplicht rustte. Tegen dit oordeel hebben [eiseressen] hun grieven 31 tot en met 33 gericht.
4.Bespreking van het cassatiemiddel in het principale beroep
nadienaangaan van verplichtingen met derden. [8]
(…) [eiseressen] wijst er nogmaals op dat zij verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gevorderd, zodat zij slechts aannemelijk hoeft te maken dat zij schade heeft geleden. Met het schaderapport van [A] heeft [eiseressen] naar haar mening meer dan aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het verzuim van Deutsche Bank te melden dat zij waardeloze obligatiestukken ging overboeken.”
“Het hof gaat er daarom van uit dat zonder de aan Deutsche Bank verweten overboeking van ‘waardeloze’ want onbetaalde MBB obligaties [eiseressen] net zo goed onbetaald waren gebleven. Hun schade is dus niet ontstaan door de aan Deutsche Bank verweten overboeking.” [9]
pledge agreementis van 25 april 2014 – en verplichtingen aangingen om de musical te produceren. Er staat niet dat [eiseressen] ná of door de overboeking op 5 mei 2014 verplichtingen met derden zijn aangegaan. Op specifieke contracten met derden hebben [eiseressen] niet gewezen, hoewel dat voor de hand had gelegen als zij bedoelden te stellen dat zij schade hebben geleden door het sluiten van contracten na 5 mei 2014. Ik wijs in dit verband ook op de context van de tekst bij randnummer 243. In de tekst bij randnummers 239 tot en met 245 gaat het er vooral over dat Deutsche Bank wist dat de obligaties niet volgestort waren, dat Deutsche Bank had moeten ingrijpen om te voorkomen dat het financiële verkeer besmet zou raken, dat Deutsche Bank uit hoofde van
customer due diligence[betrokkene 1] als klant had moeten weigeren, dat dan de schade van Hilverwood zou zijn voorkomen, dat de naam van [betrokkene 1] voorkomt in een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 6 mei 2015 en dat Deutsche Bank ook haar eigen richtlijnen heeft genegeerd. Over het causaal verband wordt in de tekst bij randnummers 239 tot en met 245 maar weinig gesteld. De tekst bij randnummer 243 heeft een wat terloops karakter. Op andere stellingen hebben [eiseressen] in cassatie geen beroep gedaan.
inclusiefhet causaal verband hebben willen bewaren voor de schadestaatprocedure en dat dit verklaart waarom zij in de hoofdprocedure (te) weinig hebben gesteld over het causaal verband. In de pleitaantekeningen [13] van de advocaat van [eiseressen] in eerste aanleg staat bijvoorbeeld het volgende:
Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is, hetgeen niet inhoudt dat aannemelijk moet zijn dat enige schade is geleden.”, [15] ziet op wat de eiser ter verkrijging van een verwijzing naar de schadestaatprocedure moet stellen (en indien nodig, bewijzen) aangaande de door hem geleden of nog te lijden schade. Deze standaardoverweging ziet niet op het voor verwijzing naar de schadestaat ook vereiste causaal verband tussen de onrechtmatige daad/tekortkoming en de schade. De eisende partij zal dus wel moeten stellen (en indien nodig, bewijzen) dat er sprake is van een causaal verband tussen de onrechtmatige daad of tekortkoming van de gedaagde en de schade waarvan zij vergoeding vordert. [16]
pledge agreementen de
settlement and transfer agreementvan 25 april 2014 zijn overgeboekt onbegrijpelijk. Het subonderdeel stelt dat het hof voorbij is gegaan aan de stelling van [eiseressen] dat Deutsche Bank al eerder, vóór de totstandkoming van de
pledge agreementen de
settlement and transfer agreementvan 25 april 2014, nominaal € 250.000 van de obligatielening ten behoeve van [eiseressen] heeft overgeboekt. Het subonderdeel verwijst hiervoor naar randnummer 85 van de inleidende dagvaarding en naar productie 28. Volgens het subonderdeel heeft het hof niet gemotiveerd waarom Deutsche Bank niet (ook) ter gelegenheid van die eerdere overboeking had moeten waarschuwen dat de obligaties niet waren volgestort. Volgens het subonderdeel is voor de beoordeling van de vordering van [eiseressen] niet relevant uit welke hoofde (of titel) de obligaties zijn overgeboekt.
“in april en op 5 mei 2014”obligaties hebben ontvangen. Uit productie 28 blijkt een bijschrijving van 14.250.000 ter zake van obligaties op 5 mei 2014 en een bijschrijving van 250.000 ter zake van obligaties op 16 april 2014. Ik constateer dat de rechtbank in r.o. 3.7 van haar vonnis van 21 oktober 2020 heeft overwogen:
“De MBB obligaties zijn op 16 april en 5 mei 2014 bijgeschreven op de effectenrekening van Hilverwood bij IGB.”Het hof lijkt de bijschrijving op 16 april 2014 niet relevant te hebben gevonden en heeft overwogen:
“Op 5 mei 2014 zijn blijkens een door [eiseressen] overgelegd formulier 14.250.000 MBB obligaties bijgeschreven op de effectenrekening van Hilverwood bij IGB.”
pledge agreementen
settlement and transfer agreementvan 25 april 2014. Deze overweging is niet onbegrijpelijk. [eiseressen] hebben slechts terloops melding gemaakt van de eerdere overboeking van 16 april 2014 en zij hebben voor deze overboeking geen contractuele verklaring geboden, [19] terwijl zij dat voor de (grotere) overboeking van 5 mei 2014 wél hebben geboden: de
pledge agreementen de
settlement and transfer agreementvan 25 april 2014, die in het partijdebat centraal kwamen te staan. Dit betekent dat het hof de overboeking/bijschrijving van 16 april 2014 niet in zijn afwegingen hoefde te betrekken, ook niet op het punt van de vraag of Deutsche Bank [eiseressen] eerder had moeten waarschuwen.
pledge agreementen
settlement and transfer agreementop 25 april 2014, had kunnen waarschuwen de MBB obligaties niet als betaalmiddel te accepteren. [20]
pledge agreementen
settlement and transfer agreement) wist dat de MBB-obligaties naar Hilverwood zouden gaan.
“Anders is ook volstrekt onbegrijpelijk waarom [eiseressen] toen zij op 5 mei 2014 de MBB obligaties ontvingen en deze nog diezelfde dag niet meer liquide bleken (zie 2 onder viii) dan niet aanstonds [betrokkene 1] hebben aangesproken hen andere effecten te geven.”. Volgens het subonderdeel is deze overweging onbegrijpelijk, omdat, zoals [eiseressen] hebben gesteld, (weliswaar) de handel op 5 mei 2014 tijdelijk werd geschorst omdat MBB de couponrente niet uitkeerde, maar MBB tevens verklaarde dat de rentebetaling op een
escrow-accountzou worden bijgeschreven en dat de couponrente alsnog voor eind mei 2014 zou worden uitgekeerd. Ook hebben zij gesteld dat nadien nog handel in de obligatielening heeft plaatsgevonden en dat de waarde van de obligaties verzekerd was.
“Het was: de MBB-obligaties of helemaal niets”). Daarop duidt inderdaad het feit dat [eiseressen] [betrokkene 1] niet om iets anders hebben gevraagd, toen zij op dezelfde dag, te weten op 5 mei 2014, de obligaties ontvingen én vernamen dat deze niet meer liquide waren. De omstandigheid dat de obligaties niet meer liquide waren duidde er immers op dat er in financieel opzicht iets ernstigs aan de hand was. Deze overweging is dus niet onbegrijpelijk.
mogelijkheiddat schade is of zal worden geleden aannemelijk is, hetgeen niet inhoudt dat aannemelijk moet zijn dat er schade is geleden. Het subonderdeel verwijst naar HR 5 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1028,
NJ2024/222, waarin de Hoge Raad heeft overwogen (r.o. 4.4):
“Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is, hetgeen niet inhoudt dat aannemelijk moet zijn dat enige schade is geleden.”
“dat het kwaad dus al was geschied voordat IGB enige bemoeienis met de zaak kreeg”(r.o. 3.5.3).
“gemotiveerde causaliteitsverweer”van IGB. Het hof heeft de stelling van [eiseressen] dat zij, bij tijdige waarschuwing door IGB voor het onbetaald zijn van de uitgifteprijs van de MBB-obligaties, alsnog andere effecten van [betrokkene 1] zouden hebben ontvangen, op begrijpelijke gronden ongeloofwaardig bevonden.
5.Bespreking van het cassatiemiddel in het incidentele beroep
payorderhad gestuurd om de rente voor het eerste jaar te dekken.