ECLI:NL:HR:2017:2774

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
16/02884
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van financieel adviseur bij aankoop lidmaatschapsrecht woonvereniging en de rol van eigen schuld in schadeprocedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Quarz Vermogensstrategieën B.V. en een verweerster die lidmaatschapsrechten van een woonvereniging had aangeschaft. De verweerster had in 2008, in het kader van haar studie, een adviesgesprek gevoerd met Quarz, waarbij zij vragen stelde over de risico's van een faillissement van de betrokken onderneming. Na het faillissement van de onderneming vorderde de verweerster schadevergoeding van Quarz, stellende dat deze haar zorgplicht als financieel adviseur had geschonden. De rechtbank had de vordering toegewezen, en het gerechtshof bekrachtigde dit vonnis. Quarz stelde in cassatie dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het beroep op eigen schuld al in de hoofdprocedure kon worden behandeld, terwijl dit volgens haar pas in de schadestaatprocedure aan de orde zou moeten komen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had beslist over de eigen schuld, voor zover dit losstond van de concrete schadeposten. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van Quarz en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

27 oktober 2017
Eerste Kamer
16/02884
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
QUARZ VERMOGENSTRATEGIEËN B.V.,
gevestigd te Venlo,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Quarz en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/16/350682 / HA ZA 13-613 van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2013 en 30 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.158.965 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Quarz beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatie-dagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het principale beroep.
De advocaat van Quarz heeft bij brief van 15 september 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. In de kern gaat het in deze zaak om het volgende.
(i) [verweerster] heeft in 2008 gezocht naar woonruimte in verband met haar studie in Utrecht. In dat verband heeft zij, samen met haar vader, een bijeenkomst bezocht waarin toelichting werd gegeven op een concept van Koopstudio Nederland B.V (hierna: Koopstudio). Hierbij was ook een vertegenwoordiger van Quarz aanwezig. Koopstudio had Quarz ingeschakeld om financieel advies te geven aan (potentiële) kopers van studio’s.
(ii) In september 2008 heeft [verweerster] een adviesgesprek gevoerd met Quarz, in aanwezigheid van haar ouders en een medewerker van Koopstudio. Bij deze gelegenheid heeft de vader van [verweerster] Quarz gevraagd naar de gevolgen van een faillissement van Koopstudio.
(iii) [verweerster] heeft vervolgens een aantal overeenkomsten gesloten met Koopstudio en aan Koopstudio gelieerde ondernemingen. Ingevolge deze overeenkomsten verkreeg [verweerster] lidmaatschapsrechten van een woonvereniging die recht gaven op gebruik van een ‘koopstudio’ in een woonhuis toebehorend aan die woonvereniging, tegen betaling van een inleggeld van € 172.495,--, te vermeerderen met overdrachtsbelasting. Voorts behelsden zij regelingen voor (tijdelijke) bijdragen van Koopstudio of aan haar gelieerde ondernemingen in de financiële lasten van [verweerster] en een terugkoopgarantie. Quarz heeft vervolgens bemiddeld tussen Rabobank en [verweerster] bij de totstandkoming van een geldlening tegen zekerheidsstellingen.
(iv) In de periode 2009-2011 zijn Koopstudio en de aan haar gelieerde ondernemingen failliet verklaard.
3.2
Voor zover in cassatie van belang, heeft [verweerster] in dit geding een verklaring voor recht gevorderd dat Quarz, op grond van onrechtmatige daad of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen, aansprakelijk is jegens [verweerster], met verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen.
3.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Met betrekking tot het beroep van Quarz op eigen schuld van [verweerster] heeft het hof het volgende overwogen:
“4.11 Naar het oordeel van het hof staat geen rechtsregel eraan in de weg dat, ingeval schadevergoeding bij staat wordt gevorderd (en toegewezen), al in de hoofdprocedure over een beroep op eigen schuld wordt beslist voor zover dit los staat van de concrete schadeposten. Dat is bij de door de rechtbank beoordeelde omstandigheden het geval. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat [verweerster] ervan mocht uitgaan dat Quarz haar zorgplicht als financieel adviseur naleefde. Zoals hiervoor is overwogen, mocht [verweerster] aannemen dat Quarz het door Koopstudio aangeboden product goed kende en de financiële aspecten ervan overzag. Zij mocht dus ook verwachten dat Quarz haar op de voor Quarz kenbare risico’s zoals hiervoor besproken zou wijzen, nu zij daar uitdrukkelijk naar had gevraagd. Met haar antwoord heeft Quarz de betekenis van deze risico’s aan [verweerster] onvoldoende duidelijk gemaakt. Aan [verweerster] en haar ouders kan niet worden verweten dat zij dat niet hebben onderkend. Zij mochten van de deskundigheid van Quarz in dit kader uitgaan. Evenals de rechtbank ziet het hof in zoverre dan ook geen reden om de schade wegens aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden over hen te verdelen.
4.12
Voor zover Quarz erover klaagt dat de rechtbank over dit beroep al heeft beslist, terwijl zij in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk had aangegeven dat haar verweren op dit punt niet volledig en uitputtend waren, dat zij zich het recht voorbehield om haar verweren in een eventuele schadestaat-procedure te herhalen, nader uiteen te zetten en/of aan te vullen, en dat zij verzocht om zo nodig nog de gelegenheid te krijgen om haar verweren over de omvang van de schadevergoeding in een afzonderlijke conclusie nader toe te lichten, kan haar dat niet baten. In hoger beroep heeft zij immers de gelegenheid gehad om haar verweer aan te vullen. Daarvan heeft zij ook gebruik gemaakt (…). Voor zover zij op dit punt nog meer had kunnen en willen aanvoeren, is het haar eigen keuze dat zij dat niet heeft gedaan. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat voormelde beslissingen onverlet laten dat er in de schadestaatprocedure nog alle ruimte is om verweren te voeren ten aanzien van het causale verband en eventuele eigen schuld in relatie tot concrete schadeposten. Een beroep op de schadebeperkingsplicht, zoals Quarz heeft aangekondigd, kan daarbij ook nog aan de orde komen. (…).”
3.4.1
De onderdelen 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4 van het middel bestrijden het oordeel van het hof dat al in de hoofdprocedure over het beroep van Quarz op eigen schuld kon worden beslist. Volgens de onderdelen had het hof het debat over eigen schuld in zijn geheel naar de schadestaatprocedure moeten verwijzen. Aangevoerd wordt onder meer dat in de hoofdprocedure niet over de afzonderlijke schadeposten is gedebatteerd.
3.4.2
De onderdelen falen op grond van het volgende.
3.4.3
Op grond van art. 612 Rv begroot de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, in beginsel de schade in zijn vonnis voor zover hem dit mogelijk is, ook als slechts schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd, maar voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. Dit uitgangspunt brengt mee dat de rechter, voor zover hem dat mogelijk is in het licht van het debat van partijen en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, al in de hoofdprocedure kan beslissen over punten die partijen verdeeld houden, ook als het geschilpunten betreft die op zichzelf genomen in de schadestaatprocedure nog (verder) aan de orde kunnen worden gesteld, zoals vragen van causaal verband en eigen schuld. (Vgl. HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229, rov. 3.5.4).
3.4.4
Het hof heeft geoordeeld dat het in de hoofdprocedure over het beroep op eigen schuld kon beslissen voor zover dit losstaat van de concrete schadeposten. Een eventueel eigenschuldverweer met betrekking tot concrete schadeposten kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen, aldus het hof (rov. 4.12, slot). Dit oordeel geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4.3 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Anders dan de onderdelen veronderstellen, was een (afgerond) partijdebat over de afzonderlijke schadeposten voor het door het hof gegeven oordeel niet noodzakelijk.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep leidt tot vernietiging van het arrest van het hof, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Quarz in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
27 oktober 2017.