ECLI:NL:RBAMS:2020:5336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/13/665850 / HA ZA 19-478
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor niet volgestorte obligaties en de rol van financiële instellingen in de uitgifte

In deze zaak vorderden eiseressen, bestaande uit ATG Gold LLC, AX Productions LLC en [eiseres 2] B.V., schadevergoeding van verschillende gedaagden, waaronder Airbus SE, Deutsche Bank AG, Clearstream Banking AG en Deutsche Börse AG, naar aanleiding van de uitgifte van obligaties door MBB Clean Energy AG. Eiseres 1 had in 2013/2014 een overeenkomst met [naam betrokkene 1] voor een investering in een Broadway musical, waarbij hij obligaties van MBB zou verstrekken. Deze obligaties bleken echter niet volgestort en waren waardeloos, wat leidde tot een vordering van minimaal € 33 miljoen door eiseressen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat MBB een dekmantel was voor Airbus en dat de gedaagden niet onzorgvuldig hadden gehandeld. De vorderingen van eiseressen werden afgewezen, waarbij de rechtbank concludeerde dat de schade voor eigen rekening van eiseressen blijft, aangezien MBB failliet was en [naam betrokkene 1] onvindbaar was. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/665850 / HA ZA 19-478
Vonnis van 21 oktober 2020
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
3. de vennootschap naar het recht van de staat New York
ATG GOLD LLC,
gevestigd te New York (Verenigde Staten van Amerika),
4. de vennootschap naar het recht van de staat New York
AX PRODUCTIONS LLC,
gevestigd te New York (Verenigde Staten van Amerika),
eiseressen,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar Europees recht
AIRBUS SE,
gevestigd te Amsterdam ,
advocaat mr. J.B.R. Regouw te Amsterdam,
2. de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BANK AG,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
advocaat mr. D.J.F.F.M. Duynstee te Amsterdam,
3. de vennootschap naar Duits recht
CLEARSTREAM BANKING AG,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
advocaat mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
4. de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BÖRSE AG,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
advocaat mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
5. de naamloze vennootschap
INSINGERGILISSEN BANKIERS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. C.W.M. Lieverse te Amsterdam,
gedaagden.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] c.s. en elk afzonderlijk [eiseres 1] , [eiseres 2] , ATG Gold en AX Productions genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk Airbus , Deutsche Bank, Clearstream, Deutsche Börse en IGB worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 20 november 2019,
  • het tussenvonnis van 18 maart 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 september 2020,
  • de brief van mr. Hupkes naar aanleiding van het proces-verbaal en
  • de brief van mr. Welling naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
[eiseres 1] is in 2013/2014 opgelicht door de Amerikaan [naam betrokkene 1] . [naam betrokkene 1] had met [eiseres 1] afgesproken dat hij een bedrag van USD 17,5 miljoen zou investeren in een door ATG Gold te produceren Broadway musical met de naam ‘ [naam musical] ’. Dat bedrag zou [naam betrokkene 1] (via zijn vennootschap TBT) voldoen door overmaking van 14.500 obligaties van het bedrijf MBB. De obligaties bleken niet te zijn volgestort en waren niets waard. MBB is failliet verklaard. [eiseres 1] wil dat haar schade van minimaal € 33 miljoen wordt vergoed door de gedaagde partijen. MBB is volgens haar een dekmantel van Airbus voor het uitvoeren van illegale financiële operaties.
2.2.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat voorstelbaar is dat de informatie die [eiseres 1] heeft verzameld vragen oproept richting Airbus . Er zijn echter onvoldoende concrete omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat MBB een dekmantel vormt voor het kanaliseren van steekpenningen door Airbus .
2.3.
De stelling van [eiseres 1] dat de andere gedaagde partijen eraan hebben bijgedragen dat “valse obligaties” in het betalingsverkeer terecht zijn gekomen wordt ook niet gevolgd. De rechtbank oordeelt dat geen van deze partijen onzorgvuldig heeft gehandeld. De vorderingen van [eiseressen] c.s. worden afgewezen.

3.De feiten

De MBB obligaties

3.1.
De gedaagde partijen Deutsche Börse, Clearstream, Deutsche Bank en IGB zijn ieder vanuit hun eigen taak en op een andere manier betrokken geweest bij de beursnotering of overboeking van obligaties die zijn uitgegeven door de Duitse vennootschap MBB Clean Energy AG (MBB), een bedrijf dat tot doel had te investeren in groene energie. MBB heeft in het voorjaar van 2013 de Duitse en Oostenrijkse kapitaalmarkt betreden met de uitgifte van obligaties ter waarde van € 300 miljoen (de Tranche I obligaties). Op de obligaties was een jaarlijkse rente van 6,25% van toepassing, welke MBB voor het eerst op 6 mei 2014 verschuldigd werd. Bankhaus Gebr. Martin AG (Bankhaus Martin), een naar Duits recht opgerichte bank, heeft de uitgifte van de obligaties als
issuing and paying agencybegeleid. Na uitgifte van de obligaties is het toondercertificaat daarvan (
global certificateof
Globalurkunde) in bewaring gegeven bij Clearstream, de centrale effectenbewaarinstelling (
central securities depository,(CSD)) van Duitsland. Na goedkeuring door Deutsche Börse zijn de Tranche I obligaties opgenomen in handel op de open markt. Handel was toegestaan vanaf 6 mei 2013.
3.2.
MBB heeft in november 2013 besloten een tweede tranche obligaties uit te geven, bestaande uit 500.000 obligaties met een nominale waarde van € 500 miljoen (de Tranche II obligaties). Anders dan bij de Tranche I obligaties heeft MBB de obligaties van Tranche II aan één wederpartij uitgegeven. Dat blijkt uit een op 16 december 2013 gesloten overeenkomst ‘
Cooperation and Subscription Agreement’ (met amendement) tussen MBB en de naar Duits recht opgerichte vennootschap Berkaz GmbH (Berkaz). Op grond van die overeenkomst zouden alle Tranche II obligaties aan Berkaz worden uitgegeven tegen onmiddellijke betaling door Berkaz aan MBB van een
subscription priceter hoogte van de nominale waarde van de Tranche II obligaties, € 500 miljoen. De obligaties zijn op 19 december 2013 uitgegeven en geboekt op de rekening van Bankhaus Martin bij Clearstream en in het centrale girodepot opgenomen. Ook deze obligaties waren verhandelbaar via de open markt.
3.3.
Op 19/20 december 2013 hebben MBB, Berkaz en TBT Germany AG (TBT) een (tweede) amendement bij de
Cooperation and Subscription Agreementgesloten. Daarin is afgesproken dat de Tranche II obligaties uiterlijk 3 januari 2014 via Clearstream
free of paymentzouden worden geleverd op een effectenrekening aangehouden bij Deutsche Bank Londen. Clearstream heeft daartoe op 24 december 2013 de opdracht ontvangen van Bankhaus Martin en de obligaties overgeschreven op rekening van TBT bij Deutsche Bank Londen. Volledige betaling van de
subscription pricediende volgens voornoemd amendement vóór 16 januari 2014 voldaan te zijn, bij gebreke waarvan MBB het recht verkreeg om via een daartoe strekkende instructie aan Bankhaus Martin de obligaties terug te roepen. Bij opvolgende amendementen van 6 en 31 januari 2014 en 21 februari 2014 werd betaling van de
subscription pricesteeds verder uitgesteld, uiteindelijk tot 31 maart 2014. Berkaz en TBT hebben niet aan hun stortingsplicht voldaan.
3.4.
De obligaties zijn onder beide tranches tegen dezelfde voorwaarden uitgegeven en daardoor uitwisselbaar. Vanaf 31 januari 2014 hadden beide tranches hetzelfde ISIN (
International Securities Identification Number) en was het niet langer mogelijk om bij levering van de door MBB uitgegeven obligaties een onderscheid aan te brengen tussen de obligaties van Tranche I en Tranche II.
[eiseres 1] en [naam betrokkene 1]
3.5.
[eiseres 1] is aandeelhouder en bestuurder van [eiseres 2] . [eiseres 2] participeert voor 50% in AX Productions, die op haar beurt participeert in ATG Gold. De overige 50% van de aandelen in AX Productions worden gehouden door AX Holdings Inc., een vennootschap van de broer van [eiseres 1] . ATG Gold richt zich op het produceren van een Broadway musical met de naam ‘ [naam musical] ’ (de musical). [eiseres 1] is via [eiseres 2] verantwoordelijk voor de financiering van de musical.
3.6.
In augustus 2013 komt [eiseres 1] in contact met de Amerikaan [naam betrokkene 1] ( [naam betrokkene 1] ). [naam betrokkene 1] presenteert zich als een vermogend man en wil in de musical investeren. Op 28 januari 2014 komen ATG Gold en [naam betrokkene 1] overeen dat [naam betrokkene 1] een bedrag van USD 17.150.000 (dat later wordt uitgebreid tot USD 17.650.000) aan ATG Gold zal voldoen, waarbij de laatste termijn verschuldigd werd op 28 februari 2014. Betaling bleef evenwel uit en op 25 april 2014 is [naam betrokkene 1] , handelend voor zichzelf en namens TBT, met [eiseres 2] een
pledge agreementovereengekomen. In deze overeenkomst hebben partijen afgesproken dat TBT zekerheid zal stellen in de vorm van MBB obligaties ter waarde van € 14.250.000. Als TBT of [naam betrokkene 1] het overeengekomen bedrag niet uiterlijk op 1 juli 2014 betaalt, wordt [eiseres 2] eigenaar (
entitled bondholder) van de obligaties. Op 25 april 2014 sluiten [naam betrokkene 1] , TBT, [eiseres 2] en ATG Gold een
settlement and transfer agreement, waarin wordt afgesproken dat TBT de obligaties van haar rekening bij Deutsche Bank Londen zal overboeken naar een rekening van [eiseres 2] bij IGB.
3.7.
De MBB obligaties zijn op 16 april en 5 mei 2014 bijgeschreven op de effectenrekening van [eiseres 2] bij IGB.
Problemen met de MBB obligaties
3.8.
MBB diende op 6 mei 2014 een eerste rentebetaling te doen op de obligaties. Op 5 mei en 23 mei 2014 plaatst MBB een bericht op haar website waarin zij de obligatiehouders informeert dat zij wegens technische redenen niet aan haar renteverplichtingen kan voldoen en dat het verschuldigde bedrag op een
escrowrekening zal worden geplaatst. In reactie hierop wordt de handel in MBB obligaties op de open markt op 5 mei 2014 geschorst en eind juni 2014 heeft Clearstream de uitstaande obligaties in haar systeem geblokkeerd. Rond 1 juli 2014 heeft Clearstream haar klanten geïnformeerd over de blokkering van de MBB obligaties.
3.9.
Op 20 juli 2014 heeft [eiseres 1] MBB een e-mail gestuurd met de sommatie om de rente te betalen. [naam 1] (
chief executive officervan MBB) antwoordt dat de obligaties uit de boeken van Clearstream zullen worden verwijderd omdat deze ongeldig zijn.
3.10.
Op 22 juni 2015 doet MBB in Duitsland voorlopig aangifte van faillissement (te vergelijken met surseance van betaling). Op 16 augustus 2017 wordt het voorlopig faillissement omgezet naar een definitief faillissement. De door [eiseres 1] ingediende vordering wordt door de curator niet erkend omdat tegenover de levering van de obligaties aan Berkaz geen betaling door Berkaz/TBT heeft plaatsgevonden.
Het vervolg
3.11.
Op 16 februari 2017 doet de rechtbank Overijssel uitspraak in de strafzaak tegen [naam betrokkene 1] . [naam betrokkene 1] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, onder meer vanwege oplichting, bestaande uit het dekken van betalingen door het leveren van de MBB obligaties aan meerdere personen en entiteiten, waaronder [eiseres 2] .
3.12.
Bij brieven van 9, 10, 11 en 17 januari 2019 stellen [eiseres 1] en [eiseres 2] Clearstream, IGB, Deutsche Bank en Deutsche Börse aansprakelijk en maken zij aanspraak op vergoeding van de door hen geleden schade, die voorlopig wordt begroot op € 33 miljoen. Ook Airbus wordt aansprakelijk gesteld.
3.13.
Geen van de gedaagde partijen heeft aan de sommatie voldaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiseressen] c.s. vordert, na wijziging van eis en samengevat,
I. een verklaring voor recht dat Airbus , Deutsche Bank, Clearstream en Deutsche Börse gezamenlijk althans afzonderlijk onrechtmatig hebben gehandeld en deswege gehouden zijn de schade van eiseressen te vergoeden;
II. een verklaring voor recht dat IGB toerekenbaar tekort is geschoten jegens eiseressen en deswege gehouden is de door eiseressen geleden schade te vergoeden;
III. gedaagden hoofdelijk, althans ieder afzonderlijk, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen om de schade aan eiseressen te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
4.2.
Zeer kort samengevat verwijt [eiseressen] c.s. gedaagden het volgende. TBT/ [naam betrokkene 1] heeft de schuld aan [eiseressen] c.s. voldaan door de MBB obligaties te gebruiken als betaalmiddel. Het was de intentie van [eiseres 2] om de obligaties op de beurs te verkopen. De obligaties bleken echter valse betaalmiddelen te zijn. De in deze procedure betrokken financiële instellingen wisten (Clearstream, Deutsche Börse, Deutsche Bank) of hadden moeten weten (IGB) dat sprake was van niet-volgestorte en dus ongeldige obligaties. Door ondanks die wetenschap de obligaties in roulatie te brengen en eraan mee te werken dat in de obligaties werd gehandeld, hebben Clearstream, Deutsche Börse en Deutsche Bank het risico genomen dat de obligaties bij derden te goeder trouw zoals [eiseressen] c.s. terecht zouden komen. IGB heeft eraan meegewerkt dat de obligaties door [eiseressen] c.s. werden ontvangen. Met hun handelen hebben zij de op hen rustende zorgplichten geschonden. Het verwijt dat [eiseressen] c.s. aan Airbus maakt, is van een andere orde. [eiseressen] c.s. stelt dat MBB een dekmantel is van Airbus voor het uitvoeren van illegale financiële operaties, te weten het kanaliseren van steekpenningen buiten het Airbus -concern en/of het genereren van geldmiddelen voor illegale financiële operaties.
4.3.
Gedaagden voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Nietigheid van de dagvaarding?

5.1.
Clearstream en Deutsche Börse hebben primair aangevoerd dat de dagvaarding nietig is omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 111 lid 2 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens deze partijen ontbreekt zowel de feitelijke als de juridische grondslag van de vorderingen, of zijn deze dusdanig onbegrijpelijk dat het voor hen niet mogelijk is om de gronden van het petitum uit de dagvaarding te destilleren.
5.2.
Artikel 111 Rv bepaalt in lid 2 sub d dat de dagvaarding de eis en de gronden daarvan vermeldt. Het niet voldoen aan dit voorschrift brengt, zo staat in artikel 120 lid 1 Rv, nietigheid van de dagvaarding met zich.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat [eiseressen] c.s. een verklaring voor recht vordert dat gedaagden Clearstream en Deutsche Börse onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. In het lichaam van de dagvaarding heeft [eiseressen] c.s. aan die vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat Clearstream ongeldige stukken in omloop heeft gebracht en dat zij wist dat sprake was van handel in niet volgestorte obligaties. Deutsche Börse heeft de handel in onbetaalde obligaties gefaciliteerd. Derden te goeder trouw, zoals [eiseres 1] , hebben daaraan verwachtingen ontleend. [eiseressen] c.s. stelt dat zij door het handelen van deze partijen schade heeft geleden. Hiermee is aan het in artikel 111 lid 2 sub d Rv gestelde vereiste voldaan en is geen sprake van een gebrek in de dagvaarding dat tot nietigheid kan leiden. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen.
Toepasselijk recht
5.4.
In de verhouding tussen [eiseressen] c.s. en Deutsche Bank, Clearstream en Deutsche Börse spelen internationale aspecten een rol, waarmee de vraag aan de orde komt welk recht van toepassing is op de vorderingen die [eiseressen] c.s. jegens deze partijen heeft ingesteld.
5.5.
De grondslag van de vorderingen is gelegen in een gestelde onrechtmatige daad. De vraag naar het toepasselijk recht moet in dat geval worden beantwoord aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). De hoofdregel is dat het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht is van het land waar de schade zich voordoet (artikel 4 lid 1 Rome II).
5.6.
Het gaat in dit geding om zuiver financiële schade (vermogensschade). [eiseressen] c.s. stelt dat de schade zich voordoet in Nederland, omdat de schade is ontstaan door bijschrijving van de obligaties in de effectenportefeuille van [eiseres 2] , een in Nederland gevestigd bedrijf, welke portefeuille wordt gehouden bij een in Nederland gevestigde bank, IGB.
5.7.
Bij de beantwoording van de vraag welk recht van toepassing is, kan aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die is ontwikkeld door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) ter bepaling van de rechtsmacht (zie het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1054). In de zaak Kolassa (Hof van Justitie 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37) heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker – uit hoofde van het intreden van de schade – op grond van (thans) artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, bevoegd zijn om van een dergelijke vordering kennis te nemen, onder meer wanneer de beweerde schade zich rechtstreeks voordoet op een bankrekening van de verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank. In de arresten Universal Music (Hof van Justitie 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449) en Löber (Hof van Justitie 12 september 2018, ECLI:EU:C:2018:701) heeft het Hof van Justitie het toepassingsgebied van de in het arrest Kolassa ontwikkelde regel nader geduid en omlijnd. In deze arresten wordt benadrukt dat de enkele aanwezigheid van een bankrekening niet voldoende is voor de bevoegdheid van een gerecht, maar dat daarvoor bijkomende omstandigheden nodig zijn.
5.8.
Als bijkomende omstandigheden heeft [eiseressen] c.s., zo begrijpt de rechtbank, aangevoerd dat de aard van de verplichting waar het om gaat de betaling van een geldschuld is. Dat is een zogenaamde brengschuld als bedoeld in de artikelen 6:115 en 6:116 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De plek waar de betaling plaatsvindt, is bij de schuldeiser, [eiseres 2] , een Nederlandse vennootschap. Bovendien woonde de partij die moest betalen, [naam betrokkene 1] , tijdens de betaling via de obligaties in Nederland. Ook [eiseres 1] woont en woonde in Nederland.
5.9.
Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt dus dat het intreden van schade op een in Nederland aangehouden beleggingsrekening in geval van zuivere vermogensschade op zichzelf geen voldoende aanknopingspunt is voor toepassing van Nederlandse recht. Dat betaling van een geldschuld moet worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser – de in Nederland gevestigde vennootschap [eiseres 2] – is in dit verband dan ook niet een bijkomende omstandigheid. Daarmee blijft als bijkomende omstandigheid over dat [naam betrokkene 1] ten tijde van de betaling in Nederland verbleef en dat [eiseres 1] in Nederland woont. Deze twee omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor het oordeel dat de schade zich in Nederland voordoet, reeds omdat sprake is van een kennelijk nauwere band met een ander rechtstelsel.
5.10.
Het voorgaande brengt mee dat in het hier aan de orde zijnde geval op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Rome II feitelijk niet goed vastgesteld kan worden waar de schade zich voordoet. Dat standpunt is ook ingenomen door Deutsche Bank, Clearstream en Deutsche Börse. Zij hebben aangevoerd dat het derde lid van artikel 4 van Rome II meebrengt dat Engels respectievelijk Duits recht van toepassing is. Lid 3 van artikel 4 bepaalt dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, het recht van dat andere land van toepassing is.
5.11.
Wat betreft de vorderingen van [eiseressen] c.s. jegens Deutsche Bank zijn de volgende omstandigheden van belang. De obligaties stonden enige tijd op de Engelse rekening van TBT bij Deutsche Bank. TBT heeft met Deutsche bank een
Custody Agreementgesloten, waarop Engels recht van toepassing is. De verplichtingen die voor Deutsche Bank uit de overeenkomst voortvloeiden, dienen daarom beoordeeld te worden naar Engels recht. Al met al is dan ook sprake van een kennelijk nauwere band met Engels recht. Dat betekent dat het door [eiseressen] c.s. gestelde onrechtmatig handelen (of nalaten) van Deutsche bank beoordeeld dient te worden aan de hand van Engels recht.
5.12.
Voor de vorderingen van [eiseressen] c.s. jegens Clearstream en Deutsche Börse geldt dat deze een kennelijk nauwe(re) band hebben met Duitsland, zodat in die relatie Duits recht van toepassing is. Het toondercertificaat is immers bij de Duitse effectenbewaarinstelling Clearstream gedeponeerd ter opname in het Duitse girale systeem. De voorwaarden die daarop van toepassing zijn, worden beheerst door Duits recht. De opname van de obligaties op de open markt werd beheerst door de algemene voorwaarden van Deutsche Börse, waarop eveneens Duits recht van toepassing is. De zorgplichten die op Clearstream en Deutsche Börse rusten ter zake de inbewaringneming en administratie van effecten en het beheer van de effectenmarkt volgen ook (primair) uit Duitse wetgeving.
5.13.
In de verhouding met IGB spelen geen relevante internationale aspecten. De vorderingen zien op de relatie tussen [eiseres 2] en IGB, Nederlandse partijen die een overeenkomst hebben gesloten waarop Nederlands recht van toepassing is. Op de vorderingen jegens IGB is dan ook Nederlands recht van toepassing.
5.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiseressen] c.s. verzocht om een nadere conclusie te mogen nemen indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat een ander rechtstelsel van toepassing is dan het Nederlandse. Dat verzoek wordt afgewezen. Al in de conclusie van antwoord hebben Deutsche Bank, Clearstream en Deutsche Börse betoogd dat een ander rechtstelsel van toepassing was. [eiseressen] c.s. heeft dan ook voldoende gelegenheid gehad om op die stellingname te reageren zodat noch met het oog op hoor en wederhoor noch in verband met een goede instructie van de zaak de noodzaak bestaat om een nadere conclusie toe te staan.
Clearstream en Deutsche Börse
5.15.
[eiseressen] c.s. verwijt Clearstream dat zij ongeldige stukken in omloop heeft gebracht, die om die reden kwetsbaar zijn en niet leiden tot een vordering op MBB in of buiten faillissement. In de tweede plaats heeft Clearstream onrechtmatig gehandeld omdat zij wist dat de obligaties van Tranche II onbetaald waren. In die wetenschap heeft Clearstream de obligaties geleverd aan [eiseres 2] . Dat had Clearstream niet moeten doen, omdat [eiseres 2] , ATG Gold en AX Productions naar aanleiding van deze levering financiële verplichtingen zijn aangegaan. Toen de obligaties waardeloos bleken te zijn moesten deze verplichtingen worden afgekocht waardoor schade is ontstaan. Een clearinginstelling speelt een centrale rol bij de afwikkeling van het effectenverkeer en dient zich te onthouden van het afwikkelen van leveringen van obligaties indien deze niet volgestort zijn, omdat de partijen die deze stukken geleverd krijgen erop vertrouwen dat de effecten een reële waarde vertegenwoordigen. De kern van het verwijt aan Deutsche Börse is dat zij door de obligaties aan de beurs te noteren de handel en daarmee de levering aan [eiseres 2] van ongeldige en onbetaalde obligaties heeft gefaciliteerd, terwijl derden te goeder trouw die zich hebben laten beleveren er op grond van de beursnotering vanuit mochten gaan dat deze obligaties geldig en volgestort waren en een waarde hadden die overeenkwam met de beurskoers.
5.16.
Clearstream en Deutsche Börse hebben aangevoerd dat onder Duits recht de vorderingen verjaard zijn. Zij voeren aan dat er een verjaringstermijn geldt van drie jaar, die is aangevangen in 2014 of in ieder geval in 2015. De beweerdelijke vorderingen van [eiseressen] c.s. jegens Clearstream en Deutsche Börse ontstonden in 2014. In dat jaar werd [eiseres 2] eigenaar van de obligaties, bleef MBB in gebreke de rentebetalingen te voldoen en maakte MBB bekend dat de obligaties ongeldig waren. In dat jaar zou bovendien de beweerdelijke schade voor het eerst zijn ingetreden door middel van de waardedaling dan wel niet-verhandelbaarheid van de obligaties. Uit de stellingen van [eiseressen] c.s. volgt voorts dat zij vanaf medio 2014 bekend was met zowel de omstandigheden die aanleiding gaven tot het instellen van de onderhavige vorderingen als met de identiteit van Clearstream en Deutsche Börse als beweerdelijke schuldenaren. De verjaringstermijn is drie jaar later verstreken, zodat de vorderingen op 1 januari 2018, althans uiterlijk op 1 januari 2019, zijn verjaard, aldus Clearstream en Deutsche Börse.
5.17.
Op grond van § 195 van het
Bürgerliches Gesetzbuch(BGB) geldt een verjaringstermijn van drie jaar. Over de aanvang van de verjaringstermijn bepaalt § 199 eerste lid BGB het volgende:
(1) Die regelmäßige Verjährungsfrist beginnt, soweit nicht ein andererVerjährungsbeginn bestimmt ist, mit dem Schluss des Jahres, in dem1.der Anspruch entstanden ist und2.der Gläubiger von den Anspruch begründenden Umständen und der Persondes Schuldners Kenntnis erlangt oder ohne grobe Fahrlässigkeit erlangen müsste.
5.18.
De termijn begint dus te lopen aan het einde van het jaar waarin de vordering ontstond en de schuldeiser wetenschap verkreeg, of wetenschap zou hebben gehad indien geen sprake zou zijn geweest van grove nalatigheid, van de omstandigheden die aanleiding gaven tot het indienen van de vordering en de identiteit van de schuldenaar. Dat betekent dat de verjaringstermijn in ieder geval op 1 januari 2019 verstreek. Clearstream is aansprakelijk gesteld bij brief van 9 januari 2019 en Deutsche Börse op 17 januari 2019. De vorderingen jegens deze partijen zijn dan ook verjaard.
5.19.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat ook als geen beroep zou zijn gedaan op verjaring, de vorderingen jegens Clearstream en Deutsche Börse niet zouden zijn toegewezen. De door [eiseressen] c.s. gemaakte vergelijking van de door haar ontvangen niet volgestorte obligaties met vals geld gaat niet op. De obligaties die [eiseres 2] heeft ontvangen, waren immers weldegelijk afkomstig van de uitgevende instelling MBB. Voor hun geldigheid is niet vereist dat ze ook zijn volgestort. Daarvoor is voldoende dat de
Globalurkundewaarin de obligatie is neergelegd geldig is. Dat dat het geval was, is niet betwist. Een beursnotering staat los van het daadwerkelijk uitgeven van de obligatie, zodat Deutsche Börse niet behoefde vast te stellen of de genoteerde obligaties waren volgestort.
Clearstream trad hier op als CSD en was uit dien hoofde alleen verplicht de obligaties te bewaren en op instructie van de rechthebbende over te boeken, waarbij het niet haar taak was na te gaan of tegenover die overboeking een betaling stond. Dat betekent dat haar ook niet kan worden verweten dat [eiseressen] c.s. obligaties heeft ontvangen die onbetaald waren.
Airbus
5.20.
[eiseressen] c.s. maakt Airbus het verwijt dat MBB diende als dekmantel van Airbus voor het uitvoeren van illegale financiële operaties, te weten het kanaliseren van steekpenningen buiten het Airbus -concern en/of het genereren van geldmiddelen voor illegale financiële operaties. Airbus creëerde met MBB een op afstand staand kanaal voor het ontvangen van steekpenningen (Tranche I obligaties) en het genereren van middelen voor uitgaande betalingen (Tranche II obligaties). Ter onderbouwing verwijst [eiseressen] c.s. naar verklaringen van (deels anonieme) informanten. Zo is (anoniem) verklaard: ‘
MBB is bankrupt and never had any funds… was just a show to cover illegal things taken place around Airbus ’. [naam getuige 1] (
managing directorvan Berkaz) heeft in twee persoonlijke ontmoetingen met [eiseres 1] verklaard over MBB als
cover upvan Airbus . Zo heeft hij onder meer verklaard: “
They are part of Airbus . Indirectly they are, but officially not”. En over de huisvesting van MBB: “
You walk out of the office of [naam 1] and you have all the managers of Airbus”. [eiseressen] c.s. wijst er verder op dat Airbus in een procedure die Airbus tegen haar heeft aangespannen in eerste instantie het standpunt heeft ingenomen dat zij niets te maken heeft of heeft gehad met MBB, terwijl later bleek dat MBB huurder is geweest van kantoorruimte op het Airbus -complex. Airbus heeft, zo stelt [eiseressen] c.s., onware verklaringen afgelegd over haar relatie met MBB.
5.21.
Airbus betwist dat MBB een ‘vehikel’ van Airbus is. MBB was een geheel zelfstandige onderneming, zonder enige organisatorische band met het Airbus concern. De enige rechtsverhouding tussen Airbus en MBB betrof de tijdelijke verhuur van kantoorruimte in een leegstaand gedeelte van Airbus ’ complex in Ottobrunn, Duitsland.
5.22.
Aan [eiseressen] c.s. kan worden toegegeven dat de informatie die zij heeft verzameld vragen zou kunnen oproepen. De Duitse onderneming Messerschmitt-Bölkow-Blohm GmbH (MBB GmbH) is een van de rechtsvoorgangers van Airbus . Dit is een andere vennootschap dan MBB, maar MBB presenteerde zichzelf – onder meer via haar website en de obligatie-prospectus – alsof er een link bestond met MBB GmbH en – dus – met Airbus . Verschillende betrokkenen hebben – kennelijk – tegenover [eiseres 1] deze link bevestigd en dan bleek vervolgens ook dat MBB kantoorruimte hield op het terrein van Airbus . Bezien tegen de achtergrond van de grootschalige oplichting met obligaties waarvan [eiseressen] c.s. slachtoffer is geworden, valt ook nog wel te begrijpen dat [eiseressen] c.s. de conclusies trekt die zij getrokken heeft. De rechtbank ziet in hetgeen [eiseressen] c.s. heeft aangevoerd evenwel onvoldoende concrete aanwijzingen voor het bestaan van een band tussen Airbus en MBB zoals door [eiseressen] c.s. gesteld. Hetgeen zij daarover naar voren heeft gebracht biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat Airbus enig verwijt kan worden gemaakt van de schade die [eiseressen] c.s. stelt te hebben geleden.
5.23.
Bij dat oordeel is van belang dat hetgeen [eiseressen] c.s. heeft aangevoerd geen concrete aanwijzingen bevat voor de gestelde band tussen Airbus en MBB. Zou, zoals [eiseressen] c.s. stelt, in deze procedure vastgesteld kunnen worden dat MBB kantoor hield op de gang waar het bestuur van Airbus kantoor hield, dan nog volgt daaruit geen betrokkenheid van Airbus bij illegale activiteiten van MBB. Dat geldt evenzeer voor de gestelde omstandigheid dat [eiseres 1] ten behoeve van een overleg met MBB werd opgehaald door een chauffeur die verklaarde voor Airbus te werken en ook wel eens gasten voor MBB van het vliegveld ophaalde. Er zijn in elk geval geen concrete feiten gesteld of concrete aanwijzingen gebleken waaruit kan volgen dat Airbus de obligaties gebruikte om steekpenningen te ontvangen en/of op afstand nader te besteden steekpenningen te genereren. De verklaringen waar [eiseressen] c.s. naar verwijst, zijn niet onderbouwd met concrete waarnemingen en vinden ook overigens geen steun in de feiten. Van enige band tussen Airbus en [naam betrokkene 1] /TBT is evenmin gebleken.
5.24.
De door [eiseressen] c.s. genoemde omstandigheden dat
- bij een van de gesprekken met MBB een advocaat aanwezig was die personen verdedigt die terecht staan wegens affaires rond Airbus ;
  • [naam betrokkene 2] , die door de curator van MBB wordt omschreven als de drijvende kracht, bij (rechtsvoorgangers van) Airbus heeft gewerkt;
  • [eiseres 1] ernstig is bedreigd in haar woning een paar dagen na een overleg met (advocaten van) Deutsche Bank;
  • personen bij wie zij navraag doet angstig zijn en weigeren antwoord te geven op vragen, en
  • dat Airbus verwikkeld is geweest in diverse corruptie-aangelegenheden maken het voorgaande niet anders. Al deze omstandigheden geven kennelijk voeding aan de vermoedens van [eiseressen] c.s. dat Airbus betrokken is bij illegale activiteiten rondom de obligatie uitgifte, maar deze vermoedens kunnen bij gebrek aan concrete onderbouwing niet leiden tot het door [eiseressen] c.s. gewenste resultaat.
5.25.
[eiseressen] c.s. heeft een bewijsaanbod gedaan. [naam getuige 1] en zijn advocaat Spiekermann zouden als getuige kunnen verklaren over de stelling dat MBB een instrument is dat door Airbus wordt gebruikt. Ook [naam getuige 2] zou als getuige kunnen worden gehoord nu hij een formele rol heeft vervuld bij vele bij de fraude betrokken partijen. Dit bewijsaanbod heeft, zo volgt uit het voorgaande, evenwel geen betrekking op voldoende onderbouwde stellingen en is overigens ook onvoldoende gespecificeerd. Van [naam getuige 1] en Spiekerman zijn reeds schriftelijke (vastleggingen van) verklaringen overgelegd, waarop in de processtukken een beroep is gedaan. Gelet op de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn lag het op de weg van [eiseressen] c.s. om nader te vermelden in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Het bewijsaanbod ten aanzien van [naam getuige 2] is bovendien onvoldoende specifiek. Daarom wordt het bewijsaanbod gepasseerd. De conclusie is dat de vorderingen jegens Airbus worden afgewezen.
Deutsche Bank
5.26.
De Customer Due Dillegence is naar Engels recht geregeld in The Money Laundering, Terrorist Financing and Transfer of Funds (Information on the Payer) Regulations 2017.
Een bank is volgens Regulation 27 onder andere verplicht tot een dergelijk onderzoek bij het aangaan van een zakelijke relatie. Volgens Regulation 28 houdt die verplichting in:
( a) identify the customer unless the identity of that customer is known to, and has been verified by, the relevant person;
( b) verify the customer’s identity unless the customer’s identity has already been verified by the relevant person; and
( c) assess, and where appropriate obtain information on, the purpose and intended nature of the business relationship or occasional transaction.
Verder wordt naar Engels recht aangenomen dat op de bank een zorgplicht kan rusten. Deze is in de uitspraak
Barclays Bank plc v Quincecare Ltd [1992] 4 All ER 363als volgt verwoord:
“The law should not impose too burdensome an obligation on bankers, which hampers the effective transacting of banking business unnecessarily. On the other hand, the law should guard against the facilitation of fraud, and exact a reasonable standard of care in order to combat fraud and to protect bank customers and innocent third parties. To hold that a bank is only liable when it has displayed a lack of probity would be much too restrictive an approach. On the other hand, to impose liability whenever speculation might suggest dishonesty would impose wholly impractical standards on bankers. In my judgment the sensible compromise, which strikes a fair balance between competing considerations, is simply to say that a banker must refrain from executing an order if and for as long as the banker is 'put on inquiry' in the sense that he has reasonable grounds (although not necessarily proof) for believing that the order is an attempt to misappropriate the funds of the company “
5.27.
[eiseressen] c.s. stelt dat Deutsche Bank onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij maakt Deutsche Bank het verwijt dat zij nalatig is geweest een deugdelijk
customer due diligenceonderzoek uit te voeren. Deutsche Bank had [naam betrokkene 1] /TBT moeten weigeren als klant. TBT was immers technisch failliet en als Deutsche Bank [naam betrokkene 1] had nagetrokken dan was haar niet ontgaan dat hij voortvluchtig was, een strafblad had en dat hij zich in de jaren 2009-2011 in België bezig hield met financieel-economische criminaliteit. Daarnaast verwijt [eiseressen] c.s. Deutsche Bank dat deze obligaties heeft geleverd aan [eiseres 2] als derde te goeder trouw, terwijl zij wist dat deze niet waren volgestort. Deutsche Bank heeft daardoor in strijd met haar zorgplicht gehandeld toen zij meewerkte aan de overboeking van de obligaties naar de rekening die [eiseres 2] aanhield bij IGB, aldus [eiseressen] c.s..
5.28.
Volgens [eiseressen] c.s. was [naam betrokkene 1] al klant bij Deutsche Bank in Wenen. Ter onderbouwing verwijst zij naar een e-mail van Bankhaus Martin aan MBB van 15 april 2014 , waarin (voor zover relevant) staat:

[naam betrokkene 1] ist wohl Kunde der Deutschen Bank Wien.
5.29.
Deutsche Bank betwist dat [naam betrokkene 1] (in privé) op enig moment klant is geweest bij haar vestiging in Wenen, of bij een van haar andere vestigingen.
5.30.
Vastgesteld wordt dat de opmerking van Bankhaus Martin in bovengenoemde e‑mail - als daar al meer dan een vermoeden uit zou kunnen worden afgeleid dat [naam betrokkene 1] klant was van Deutsche Bank in Wenen - geen steun vindt in de overige stukken. Nu de stelling dat [naam betrokkene 1] klant was van Deutsche Bank wordt betwist en verder niet is onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Dat betekent dat Deutsche Bank niet gehouden was [naam betrokkene 1] na te trekken.
5.31.
Wat betreft TBT heeft Deutsche Bank uiteengezet welke informatie zij heeft verkregen ter voldoening aan de
know your customervereisten. Gesteld noch gebleken is dat Deutsche Bank meer of andere informatie had moeten opvragen dan zij heeft gedaan. Daarbij ging het ook ‘slechts’ om opening van een
custody account, met geen ander doel dan effecten te bewaren en af te wikkelen. Deutsche Bank heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij aan de opening van een
custody accountdoorgaans als voorwaarde een vermogen van € 500.000 stelt, maar dat daarvan in individuele gevallen kan worden afgeweken. Dat is in dit geval gebeurd, omdat de verwachting was dat het lage vermogen zou aangroeien. Het lage vermogen is dus niet onopgemerkt gebleven. Dat [naam betrokkene 1] op het moment van tekenen van de
custody agreementniet bevoegd zou zijn TBT te vertegenwoordigen, zoals [eiseressen] c.s. tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, is onvoldoende onderbouwd. Deutsche Bank heeft dat betwist en [eiseressen] c.s. heeft slechts verwezen naar notulen van een vergadering van TBT van 4 december 2013, waar [naam betrokkene 1] wordt aangeduid als
Chairman of the Supervisory Board. Daaruit volgt niet dat [naam betrokkene 1] op 18 oktober 2013 (op welke datum de
custody agreementwerd getekend) niet bevoegd was TBT te vertegenwoordigen.
Gezien deze omstandigheden kan worden gezegd dat Deutsche Bank aan haar
know your customerverplichtingen naar Engels recht heeft voldaan.
Het – achteraf bezien – afwijkende gedrag van MBB, die de obligaties zonder dat daar een betaling tegenover stond heeft overgemaakt op de rekening van TBT, was voor Deutsche Bank niet te voorzien. Dat [naam betrokkene 1] middels TBT anderen zou oplichten door die obligaties door te leveren evenmin.
5.32.
Op 18 oktober 2013 is de
custody agreementtussen Deutsche Bank en TBT getekend. Op 24 december 2013 zijn de obligaties bijgeschreven op de
custody accountbij Deutsche Bank. Voor zover [eiseressen] c.s. stelt dat uit deze feitelijke gang van zaken volgt dat Deutsche Bank wist dat de te leveren obligaties lege hulzen betroffen wordt zij daarin niet gevolgd. In de eerste plaats is niet onderbouwd dat Deutsche Bank bij het bijschrijven van obligaties op de custody account op de hoogte kon zijn en ook behoorde te zijn van het al dan niet volgestort zijn van die obligaties. Verder valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom het vreemd zou zijn dat een rekening wordt geopend voordat de overeenkomst over levering van de obligaties is getekend. In de derde plaats is die levering niet pas overeengekomen op 6 januari 2014, maar al eerder, op 16 december 2013 (en dus
voorbijschrijving van de obligaties op de
custody accountbij Deutsche Bank).
5.33.
[eiseressen] c.s. heeft zich verder nog beroepen op de door Deutsche Bank afgegeven verklaring van 6 februari 2014 Deze verklaring luidt – voor zover in dit geding van belang- als volgt.
“At the date of this statement, TBT Germany AG (…) holds a custody account with Deutsche Bank (…) As at the date of this letter, TBT Germany has on account Euro 450 Million of a German Corporate Bond, named: MBB Clean energy (…)
This letter speaks only of the date it is provided and does not constitute a representation by DB that the statement contained herein will be updated by any time. This letter is not intended to provide, and must not be taken as, the basis of any opinion on the payment obligations or financial condition of TBT Germany.
Anders dan [eiseressen] c.s. heeft gesteld, kan uit deze verklaring niet worden opgemaakt dat Deutsche Bank op dat moment wist dat de obligaties niet waren volgestort. Het tegendeel is het geval: de verklaring behelst niet meer dan de verklaring dat op een bepaalde datum voor een bepaald bedrag aan obligaties op de rekening van TBT bij Deutsche bank stond, maar de verklaring is nadrukkelijk beperkt tot de dag dat deze is afgegeven en bevat het voorbehoud dat daaruit niets kan worden afgeleid met betrekking tot betalingsverplichtingen van TBT of haar vermogenspositie.
5.34.
Aan de ter zitting door [eiseressen] c.s. ingenomen stelling dat de obligaties ten onrechte zijn bijgeschreven op een gewone beleggingsrekening van TBT in plaats van de
custody accountwordt eveneens voorbij gegaan, omdat die stelling (die is betwist door Deutsche Bank) op geen enkele wijze is onderbouwd.
5.35.
In de
custody agreementheeft Deutsche Bank zich verplicht tot het bewaren van de door TBT gedeponeerde effecten, het verrichten van diensten die daarmee verband houden en het afwikkelen van door TBT verrichte effectentransacties. Deutsche Bank heeft eventuele risico’s met betrekking tot de effecten contractueel uitgesloten en onderzoeksplichten beperkt. De in dit verband belangrijkste bepalingen luiden als volgt:

13.7 DB (Deutsche Bank, rechtbank
) does not have any obligation to supervise or monitorthe issuer of any Securities. (…) The Client shall at all times be responsible for the selection, acquisition and disposal of any Property. (…) The decision as to whether or not the Client completes any such transaction (and the terms thereof) is one that can only be taken by such Client. DB will not be responsible for providing or obtaining on behalf of the Client, and will not provide or obtain on behalf of the Client, any legal, regulatory, accounting, actuarial, taxation or other specialist advice in any jurisdiction in connection with any transaction contemplated by this Agreement. (…)
17.6 (…)
no DB Person shall have any liability (whether direct or indirect, in contract, tort or otherwise) to the Client, any other member of the Client Group or any of its or their respective Client Representatives for or in connection with any act, default, delay, omission or insolvency of any Clearing System, securities registration body or securities registrar (or similar person). (…) no DB Person shall be liable to the Client, any other member of the Client Group or any of its or their respective Client Representatives for any Loss arising from or in connection with:(…)e. The collection, depositing or crediting to the Custody Account of any invalid, stolen, fraudulent or forged Securities or any entry in any Client Account which may be made in connection with such collection, depositing, crediting or entry; (…)
5.36.
De zorgplicht van Deutsche Bank richting haar cliënte TBT is dus beperkt. Als het gaat om obligaties die in het buitenland zijn uitgegeven en gedeponeerd – zoals in deze zaak het geval is – is de
custodian bankin beginsel niet verplicht meer te doen dan haar cliënt de informatie door te geven die zij van de
sub-custodianheeft gekregen. De
custodian bankhoeft niet te controleren of de bedragen die zij heeft ontvangen overeenstemmen met bedragen die eerder voor de obligaties zijn betaald. Nu de rol van een
custodian banktegenover haar eigen cliënt al beperkt is, valt niet in te zien dat zij tegenover derden een verderstrekkende zorgplicht zou hebben.
5.37.
Op 28 april 2014 ontving Deutsche Bank de opdracht van TBT op grond waarvan zij de obligaties heeft overgeboekt naar de effectenrekening van [eiseres 2] bij IGB. Dat was volgens [eiseressen] c.s. onrechtmatig jegens haar, aangezien Deutsche Bank wist dat de obligaties niet waren volgestort en niet zouden worden volgestort. Deutsche Bank zou vanaf 11 april 2014, het moment dat MBB, Berkaz en Bankhaus Martin om teruglevering van de obligaties verzochten, gehouden zijn de obligaties niet als vals betaalmiddel te leveren aan derden te goeder trouw zoals [eiseres 2] , aldus [eiseressen] c.s..
5.38.
Voorafgaand aan de overboeking van de obligaties op de effectenrekening van [eiseres 2] bij IGB heeft zich het volgende afgespeeld. Op 10 maart 2014 ontving Deutsche Bank een brief, getekend door MBB ( [naam 1] ), Berkaz ( [naam getuige 1] ) en TBT ( [naam betrokkene 1] ), waarin zij bevestigen dat sprake is van een joint venture tussen deze drie entiteiten. In deze brief staat onder meer:

Mr. [naam betrokkene 1] has full bond power to execute transactions with the bonds. (…) The financial obligation to MBB for the private placement with TBT/Berkaz is 50 million Euro on or before June 1st 2014. The 50 million Euro is a down payment from TBT to MBB. The remaining amount of 400 million Euro is to be paid to MBB latest December 31st 2015.
5.39.
Op 11 april 2014 schrijft [naam getuige 1] aan MBB dat hij gebruikmaakt van zijn recht de MBB obligaties terug te roepen aangezien de obligaties niet betaald zijn. In een e-mail van dezelfde datum schrijft [naam 1] aan Deutsche Bank dat hij Bankhaus Martin opdracht heeft gegeven de teruglevering van de obligaties te bewerkstelligen omdat deze niet zijn betaald. Deutsche Bank reageert hierop met het bericht dat voor overdracht van de obligaties een opdracht van de rekeninghouder, TBT, vereist is. Ook Bankhaus Martin verzoekt in deze periode Deutsche Bank de obligaties terug te leveren.
5.40.
Op 16 april 2014 schrijft [naam 1] aan Deutsche Bank dat er geen overeenkomst bestaat op grond waarvan TBT de obligaties van MBB kan overdragen of kan bezwaren. Hierop heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen Deutsche Bank en Bankhaus Martin waarin Deutsche Bank nogmaals aangeeft dat zij niet zonder opdracht van TBT de obligaties terug kan leveren. Deutsche Bank heeft vervolgens contact opgenomen met [naam betrokkene 1] die, volgens Deutsche Bank, heeft aangegeven dat TBT de betaling zou voldoen.
5.41.
Op 28 april 2014 stuurt [naam 1] een e-mail aan Deutsche Bank, [naam betrokkene 1] en Bankhaus Martin waarin hij schrijft: ‘
has today delivered a corporate payorder covering the interest for the first year and payable until 2nd of May.’ Op dezelfde dag vindt overschrijving plaats van de obligaties naar de effectenrekening van [eiseres 2] bij IGB (zie hiervoor 5.37).
5.42.
Bij de beoordeling van de vraag of Deutsche Bank een zorgplicht jegens [eiseressen] c.s. heeft geschonden door overmaking van de obligaties op de effectenrekening van [eiseres 2] stelt de rechtbank voorop dat handel in niet-volgestorte obligaties in het algemeen mogelijk is. Het is aan de uitgevende instelling (MBB) om afspraken over betaling te maken met de partij die de obligaties ontvangt (Berkaz/TBT). De uitgevende instelling draagt in geval van een levering
free of paymenthet risico dat de obligaties worden geleverd aan derden. De obligatiehouders (de derden) hebben een vordering op de uitgevende instelling. Het verwijt dat [eiseressen] c.s. aan Deutsche Bank maakt is dat Deutsche Bank wist dat sprake was van een tekortschieten van Berkaz/TBT om de
subscription pricete voldoen. Die wetenschap maakte, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van [eiseressen] c.s., dat Deutsche Bank de obligaties niet naar de effectenrekening van [eiseres 2] had mogen overmaken.
5.43.
Uit de hiervoor 5.38 tot 5.41 weergegeven gang van zaken volgt dat op het moment van overschrijven op 28 april 2014 naar de effectenrekening van [eiseres 2] Deutsche Bank over informatie beschikte dat (I) de eerste betaling van € 50 miljoen niet vóór 1 juni 2014 hoefde plaats te vinden en dat (II) MBB had bevestigd dat [naam betrokkene 1] een zakelijke overschrijving had gedaan om de rente voor het eerste jaar te dekken. Bovendien heeft Deutsche Bank zelf contact opgenomen met [naam betrokkene 1] , die aangaf voor betaling zorg te dragen.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat Deutsche Bank wist dat Berkaz/TBT tekortschoot tegenover MBB en heeft Deutsche Bank de redelijkerwijs noodzakelijke inlichtingen ingewonnen, zodat zij naar Engels recht heeft voldaan aan haar zorgplicht alvorens de obligaties op 28 april 2014 werden overgeschreven naar de effectenrekening bij IGB.
5.44.
Dat betekent dat de vorderingen jegens Deutsche Bank worden afgewezen.
Insingergilissen Bankiers
5.45.
De kern van het verwijt dat [eiseressen] c.s. IGB maakt, is dat zij [eiseres 2] niet heeft behoed voor het laten leveren van niet volgestorte obligaties door een deugdelijk controleproces. In het
bank to bankcontact met Deutsche Bank, dat heeft plaatsgevonden omdat sprake was van een onderhandse levering, had IGB moeten vragen of TBT/ [naam betrokkene 1] houder dan wel eigenaar was van de obligaties en/of TBT/ [naam betrokkene 1] aan zijn verplichtingen tegenover MBB had voldaan. Door dat na te laten heeft IGB gehandeld in strijd met haar contractuele zorgplicht jegens [eiseres 2] , aldus [eiseressen] c.s..
5.46.
IGB doet primair een beroep op de klachtplicht van artikel 6:89 BW. [eiseressen] c.s. heeft dat bestreden. De rechtbank ziet af van bespreking van de klachtplicht, omdat ook ervan uitgaand dat een beroep op de klachtplicht faalt de vordering van [eiseressen] c.s. niet toewijsbaar is op de hierna te bespreken gronden.
5.47.
[eiseres 2] heeft begin april 2014 de effectenrekening bij IGB geopend met het doel daarop de obligaties van TBT te ontvangen. De eerste, mondelinge afspraken met TBT/ [naam betrokkene 1] over betaling middels de obligaties waren toen al gemaakt. De overeenkomst die [eiseres 2] met IGB heeft gesloten is beperkt tot het enkel uitvoeren van (effecten)orders en is vormgegeven als
execution onlydienstverlening.Bij
execution onlybeslist de cliënt volledig zelfstandig over zijn beleggingsbeslissingen. De betrokkenheid van de beleggingsonderneming is in beginsel beperkt tot het uitvoeren van de orders die de cliënt op eigen initiatief aangaat. Daarnaast zal de beleggingsonderneming de beleggingen bewaren, rente en dividend innen en regelmatig rapporteren over de stand van de portefeuille. Omdat de belegger volledig zelfstandig beslist over zijn beleggingen, is de verantwoordelijkheid van de beleggingsonderneming bij deze vorm van dienstverlening beperkt. De beleggingsonderneming hoeft zich niet te verdiepen in de doelstelling en risicobereidheid van de cliënt of in de vraag of zijn beleggingen geschikt voor hem zijn. Dat volgt ook uit de overeenkomst:

De Execution Only dienstverlening houdt in dat wij u niet adviseren over (een) voorgenomen transactie(s). Ook nemen wij zelf niet het initiatief tot een transactie. Uit dien hoofde is het uw eigen verantwoordelijkheid om te besluiten een order aan ons op te geven. Indien een order niet past bij uw kennis en ervaring, dan zijn wij daarvoor niet aansprakelijk.
5.48.
[eiseres 2] heeft de effectenrekening bij IGB enkel gebruikt voor het ontvangen, administreren en bewaren van de obligaties. Zij heeft de obligaties verkregen door middel van een
over the countertransactie. Dat is een onderhandse transactie, die niet op de beursvloer wordt gesloten maar door middel van een overeenkomst buiten de beurs om. Dat hiervoor, zoals [eiseressen] c.s. stelt,
bank tot bankcontact nodig is met de bank van de partij van wie de overboeking afkomstig is (in dit geval Deutsche Bank), is niet gebleken. [eiseressen] c.s. heeft wel gesteld dat dat het geval is, maar zij heeft haar stelling, die wordt betwist door IGB en Deutsche Bank, niet onderbouwd. Niet kan worden aangenomen dat IGB, op wie uit hoofde van de
execution onlydienstverlening een beperkte zorgplicht rustte, terwijl het ging om een eenvoudige overboeking, die geautomatiseerd wordt afgewikkeld, desondanks gehouden was onderzoek te doen naar de op de effectenrekening bijgeschreven obligaties, door aan Deutsche Bank te vragen of de obligaties – die [eiseressen] c.s. al als betaalmiddel had geaccepteerd – volgestort en geldig waren. IGB heeft uitvoering gegeven aan haar verplichtingen onder de overeenkomst en van schending van een zorgplicht is geen sprake. De vorderingen jegens IGB worden afgewezen.
Conclusie
5.49.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen jegens alle gedaagde partijen worden afgewezen. Dat het hier kon gebeuren dat [eiseres 2] obligaties ontving die wel een beursnotering hadden, maar niet betaald waren, is in de eerste plaats te wijten aan het handelen van MBB als uitgevende instelling die de obligaties zonder betaling of zekerheid dat betaling zou volgen op de rekening van TBT heeft overgemaakt. In de tweede plaats is dat te wijten aan [naam betrokkene 1] , die [eiseressen] c.s. heeft opgelicht doordat hij de onbetaalde obligaties heeft geleverd en daarbij ten onrechte de indruk heeft gewekt dat de obligaties een waarde vertegenwoordigden en als betaling van de toegezegde investering konden gelden. Mogelijk zou [eiseressen] c.s. om deze reden een vordering op MBB en [naam betrokkene 1] hebben, maar MBB is failliet en [naam betrokkene 1] is vooralsnog onvindbaar, terwijl het zeer de vraag is of hij enig verhaal biedt. Daarnaast zijn mogelijk ook vraagtekens te plaatsen bij de handelwijze van Berkaz en Bankhaus Martin, maar zij zijn geen partij in deze procedure. Hoezeer dat ook onbevredigend is, leidt dat – in ieder geval in deze procedure – tot het gevolg dat de schade voor eigen rekening van [eiseressen] c.s. zal blijven.
Proceskosten
5.50.
[eiseressen] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deutsche Bank heeft verzocht een hogere kostenveroordeling uit te spreken dan gebruikelijk, die recht doet aan de gekozen processtrategie en proceshouding van [eiseressen] c.s.. Clearstream en Deutsche Börse hebben de rechtbank verzocht [eiseressen] c.s. te veroordelen tot vergoeding van de daadwerkelijk door hen gemaakte proceskosten aangezien [eiseressen] c.s. misbruik zou maken van procesbevoegdheid.
5.51.
Van misbruik van procesrecht is pas sprake indien het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Van een dergelijke, evident ongegronde vordering is volgens de Hoge Raad pas sprake indien de vordering berust op feiten en omstandigheden waarvan de eiser de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.52.
Een vordering tot vergoeding van daadwerkelijke proceskosten is dan ook slechts in uitzonderlijke, evidente gevallen toewijsbaar en aan de onderbouwing van de vordering moeten hoge eisen worden gesteld. In dat licht schiet de onderbouwing van Clearstream en Deutsche Börse tekort. Zij stellen wel dat [eiseressen] c.s. evident kansloze vorderingen hebben ingesteld, maar onderbouwen dat verder niet. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
5.53.
In verband met het geldelijke belang van de zaak worden de proceskosten berekend volgens tarief VIII. Aangezien een uitgebreidere behandeltijd is uitgetrokken voor de mondelinge behandeling wordt daarvoor 2 punten toegekend. Dit betekent dat de kosten aan de zijde van Airbus worden begroot op:
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 15.598,00
5.54.
De kosten aan de zijde van Deutsche Bank worden begroot op:
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 15.598,00
5.55.
De kosten aan de zijde van Clearstream en Deutsche Börse worden begroot op:
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 15.598,00
5.56.
De kosten aan de zijde van IGB worden begroot op:
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 15.598,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseressen] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van
I. Airbus tot op heden begroot op € 15.598,00, en voor de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
II. Deutsche Bank tot op heden begroot op € 15.598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en voor de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
III. Clearstream en Deutsche Börse tot op heden begroot op € 15.598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en voor de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
IV. IGB tot op heden begroot op € 15.598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en voor de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. M. Singeling en mr. J.T. Kruis en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: