ECLI:NL:PHR:2024:52

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
23/00236
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beklag tegen beslag in strafrechtelijk onderzoek naar partner van klaagster

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) over het beslag op voorwerpen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de partner van de klaagster. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, waarop zij cassatie heeft ingesteld. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank heeft verzuimd om de juridische positie van de klaagster en de grondslag van het beslag adequaat vast te stellen. De klaagster had in haar beklag aangevoerd dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, omdat deze niet meer nodig waren voor de waarheidsvinding of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en terugwijzing voor een nieuwe beoordeling van het beklag met betrekking tot de op 8 oktober 2018 in beslag genomen voorwerpen. De zaak illustreert de noodzaak voor de rechtbank om zorgvuldig de juridische positie van de klaagster te overwegen en de juiste maatstaf toe te passen bij de beoordeling van het beklag.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00236 B
Zitting16 januari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de klaagster

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij beschikking van 16 augustus 2022 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van het beslag op een groot aantal voorwerpen ongegrond verklaard. [1]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Dit middel komt met twee deelklachten op tegen de ongegrondverklaring van het beklag.

2.De procedure

2.1
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Tegen de partner van klaagster, [betrokkene 1] is in een strafrechtelijk onderzoek (09Napoles) de verdenking gerezen dat hij in harddrugs zou handelen. In het kader van dit onderzoek heeft er op 8 oktober 2018 een doorzoeking plaatsgevonden in de gezamenlijke woning van [betrokkene 1] en de klaagster, waarbij een groot aantal voorwerpen in beslag is genomen op de voet van art. 94 Sv. [betrokkene 1] is diezelfde dag aangehouden als verdachte van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. [2]
2.3
Tijdens het onderzoek tegen [betrokkene 1] is de verdenking ontstaan dat klaagster zich samen met hem heeft schuldig gemaakt aan witwassen. In het kader van dit witwasonderzoek heeft er op 1 november 2018 (nogmaals) een doorzoeking plaatsgevonden in de gezamenlijke woning van [betrokkene 1] en de klaagster, waarbij (wederom) een groot aantal voorwerpen in beslag is genomen op de voet van art. 94 Sv. [3]
2.4
Op (een deel) van de voorwerpen die op 8 oktober 2018 en 1 november 2018 in beslag zijn genomen is in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] tevens conservatoir beslag gelegd, strekkende tot bewaring van het recht tot verhaal voor een eventueel door de strafrechter op te leggen ontnemingsmaatregel. [4]
2.5
Op 29 maart 2021 is [betrokkene 1] door de Rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor het (als medepleger) uitvoeren van grote hoeveelheden harddrugs naar Groot-Brittannië, het leiding geven aan een criminele organisatie, het voorhanden hebben van wapens en munitie en opzetheling. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het openbaar ministerie heeft aangekondigd tegen [betrokkene 1] een ontnemingsvordering in te gaan dienen van ruim 12 miljoen euro. [5]
2.6
Namens de klaagster is op 13 juni 2022 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing, met last tot teruggave aan klaagster, van het beslag op een aantal voorwerpen die op 8 oktober 2018 [6] en op 1 november 2018 [7] onder haar in beslag zijn genomen.
2.7
Het klaagschrift is op 2 augustus 2022 in openbare raadkamer behandeld.
2.8
Standpunt van partijen
2.9
De rechtbank heeft in haar beschikking hetgeen door partijen is aangevoerd als volgt samengevat:
Beklag(…)
Namens de klaagster is aangevoerd dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen teruggave van de voorwerpen. Niet aannemelijk is dat het beslag moet voortduren voor het aan de dag brengen van de waarheid of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Klaagster wordt door het beslag op de voorwerpen beperkt in het genot over die goederen.
Standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie verzet zich (deels) tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat ten aanzien van de huurovereenkomst betrekking hebbend op de Volvo met kenteken [kenteken] (…) en een Samsung smartphone, kleur rood (…) al een beslissing tot teruggave is gegeven. Ten aanzien van die voorwerpen dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Op de overige voorwerpen ligt inmiddels naast het klassieke beslag ook conservatoir beslag in het kader van een ontnemingsprocedure tegen de partner van klaagster [betrokkene 1] . Het beklag dient voor al deze goederen ongegrond te worden verklaard, omdat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet.
2.1
In aanvulling hierop maak ik melding van het schriftelijk standpunt van het openbaar ministerie van 11 juli 2022 naar aanleiding van het initiële klaagschrift waarin onder meer staat vermeld:
“Voor wat betreft de goederen die op 8 oktober 2018 in beslag zijn genomen, geldt dat - anders dan door klaagster gesteld - deze goederen in beslag zijn genomen onder de partner van klaagster, [betrokkene 1] , op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in onderzoek 09Napoles. In dit onderzoek is [betrokkene 1] op 29 maart 2021 door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor onder meer als leider deelnemen aan een criminele organisatie en de handel in harddrugs. Inmiddels is in dit onderzoek door het OM een ontneming aangekondigd van €12.919.141,85. Op 11 juli 2022 vindt een regiezitting plaats.
Nu uit onderzoek Napoles aanwijzingen zijn gebleken dat klaagster en haar partner een economische eenheid vormen, stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat klaagster voor wat betreft de goederen die op 8 oktober 2018 in beslag zijn genomen ook belanghebbende is.
Op 5 maart 2020 is door de rechter-commissaris in de zaak tegen [betrokkene 1] conservatoir beslag gelegd (als tweede titel ex artikel 94a jo. artikel 103 Sv) op het geldbedrag ter waarde van €6.941,50 en de Volvo met kenteken [kenteken] . Het betreft zowel boetebeslag als voordeelsbeslag, zie ook de aanvraag en machtiging conservatoir beslag (als tweede titel) welke als bijlagen zijn gevoegd. Op de huurovereenkomst en het APK-keuringsbewijs van de Volvo is klassiek beslag blijven rusten.
Voor wat betreft de goederen die op 1 november 2021 in beslag zijn genomen, geldt dat deze onder klaagster in beslag zijn genomen op grond van artikel 94 Sv in het kader van een witwasonderzoek naar haar. Nu klaagster en haar partner een economische eenheid vormen en zodoende de inbeslaggenomen goederen aan hen beiden toebehoren, is er door de rechter-commissaris op 17 maart 2022 conservatoir beslag (ex artikel 103 Sv) en conservatoir beslag als tweede titel (ex artikel 94a jo. artikel 103 Sv) gelegd in het kader van de ontnemingsprocedure tegen de partner van klaagster. Zie ook de aanvragen en machtigingen conservatoir beslag welke als bijlagen zijn gevoegd.” [8]

3.De beschikking

3.1
De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank heeft op 16 augustus 2022 op het beklag beslist en daartoe het volgende overwogen:

Feiten
Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 8 oktober 2018 en op 1 november 2021 onder klaagster in het strafvorderlijk onderzoek tegen haar en tegen de belanghebbende [betrokkene 1] een groot aantal goederen in beslag is genomen.
(…)
BeoordelingDe rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de drie maanden sinds de zaak tot een einde is gekomen en twee jaren na inbeslagneming. Klaagster is daarom ontvankelijk in het beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager -, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
De partner van klaagster, [betrokkene 1] , is veroordeeld ter zake tot een langdurige gevangenisstraf wegens deelname aan een criminele organisatie en - kortgezegd - handel in verdovende middelen. Tegen hem loopt verder nog een ontnemingsprocedure in het kader van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Klaagster is zelf verdachte van witwassen en onder haar zijn op 1 november 2021 een groot aantal goederen inbeslaggenomen op grond van artikel 94 Sv.
Op de onder klaagster inbeslaggenomen voorwerpen rust tevens conservatoir beslag ten behoeve van de ontnemingsprocedure tegen de belanghebbende [betrokkene 1] .
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag, omdat het onderzoek nog loopt. De voorwerpen zijn immers in beslag genomen met het doel wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en te kunnen dienen als zekerheidsstelling in de ontnemingsprocedure tegen de belanghebbende [betrokkene 1] .
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard voor zover het ziet op de voorwerpen waarvan de teruggave niet is bevolen.”

4.Het middel

4.1
In het middel en de toelichting daarop wordt geklaagd dat de rechtbank het beklag ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht heeft betrekking op de vaststellingen van de rechtbank over de grondslag van het beslag en de juridische positie van de klaagster. In de tweede deelklacht wordt opgekomen tegen de door de rechtbank toegepaste maatstaf bij de beoordeling van het beklag.
Eerste deelklacht: grondslag beslag en juridische positie klaagster
4.2
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat de rechtbank heeft verzuimd te specificeren onder wie de goederen in beslag zijn genomen en aan wie deze toebehoren. Dit is uit de beschikking van de rechtbank inderdaad niet op te maken. Onder het kopje ‘feiten’ heeft de rechtbank overwogen dat “[u]it de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 8 oktober 2018 en op 1 november 2021 onder de klaagster in het strafvorderlijk onderzoek tegen haar en tegen de belanghebbende [betrokkene 1] een groot aantal goederen in beslag is genomen”, zonder verder in detail te treden.
4.3
Bij de ‘beoordeling’ heeft de rechtbank enkel vastgesteld dat er op 1 november 2018 onder de klaagster een groot aantal goederen op grond van art. 94 Sv in beslag is genomen en dat er op die goederen tevens conservatoir beslag rust ten behoeve van de ontnemingsprocedure tegen [betrokkene 1] . Dit komt overeen met het schriftelijk standpunt van het openbaar ministerie naar aanleiding van het initiële beklag. Over de voorwerpen die op 8 oktober 2018 in beslag zijn genomen worden onder het kopje ‘beoordeling’ geen vaststellingen gedaan.
4.4
In het schriftelijk standpunt van het openbaar ministerie lees ik dat de goederen die op 8 oktober 2018 in beslag zijn genomen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek genaamd 09Napoles – anders dan de klaagster stelt – onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen. Het beslag op de voorwerpen waarvan de klaagster teruggave verzoekt, te weten een geldbedrag (€ 6.941,50), een Volvo met kenteken [kenteken] en twee op deze auto betrekking hebbende documenten (een huurovereenkomst en een APK keuring), heeft volgens het openbaar ministerie plaatsgevonden op grond van art. 94 Sv. Op het geld en de auto zou inmiddels tevens conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] zijn gelegd terwijl op de genoemde documenten enkel klassiek beslag is blijven rusten.
4.5
Reeds door in het midden te laten, althans niet ondubbelzinnig vast stellen op grond van welke bepaling of bepalingen op 8 oktober 2018 beslag is gelegd op de vier voorwerpen waarvan de klaagster teruggave verzoekt, terwijl bovendien niet duidelijk is onder wie het beslag is gelegd, is de beslissing van de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk. Die grondslag is immers bepalend voor de maatstaven [9] die voor de beoordeling van het beklag dienen te worden toegepast. Daarbij is ook de juridische positie van de klaagster van belang. De rechtbank had over beide aspecten in haar beschikking gemotiveerde vaststellingen moeten doen alvorens tot een beslissing te komen. [10] Hierover wordt terecht geklaagd met betrekking tot de voorwerpen die op 8 oktober 2018 in beslag zijn genomen.
Tweede deelklacht: verzuim toepassen juiste maatstaf
4.6
Daarnaast wordt in het middel geklaagd dat de rechtbank heeft verzuimd de juiste maatstaf toe te passen. Ik zal deze deelklacht uitsluitend bespreken met betrekking tot de voorwerpen waarvan de rechtbank wél vaststellingen heeft gedaan over de grondslag van het beslag, te weten de voorwerpen die op 1 november 2018 in beslag zijn genomen. Deze voorwerpen zijn volgens de hiervoor genoemde vaststellingen van de rechtbank op grond van art. 94 Sv onder de klaagster in beslag genomen. Tevens rust op die goederen conservatoir beslag ex art. 94a Sv ten behoeve van de ontnemingsprocedure tegen [betrokkene 1] .
4.7
Bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b) de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [11] Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Bij die belangen kan het bijvoorbeeld gaan om het aan de dag brengen van de waarheid – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. [12]
4.8
Bij een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag geldt, dat de rechter, in een geval als het onderhavige waarin een derde in een beklagprocedure om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, kan als derde ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [13] Indien buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de voorwerpen moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het beslag op de voorwerpen te worden opgeheven en dienen deze aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. [14]
4.9
Bij de beoordeling van het beklag heeft de rechtbank met betrekking tot het beslag op grond van art. 94 Sv het juiste toetsingskader voorop gesteld. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat:
- de partner van klaagster, [betrokkene 1] , is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen en verder dat er tegen hem nog een ontnemingsprocedure loopt in het kader van wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de klaagster verdachte is van witwassen en dat onder haar op 1 november 2021 een groot aantal goederen in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv;
- op de onder de klaagster inbeslaggenomen voorwerpen tevens conservatoir beslag rust ten behoeve van de ontnemingsprocedure tegen [betrokkene 1] .
4.1
Deze vaststellingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat “[i] het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag, omdat het onderzoek nog loopt. De voorwerpen zijn immers [ii] in beslag genomen met het doel wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en [iii] te kunnen dienen als zekerheidsstelling in de ontnemingsprocedure tegen de belanghebbende [betrokkene 1] ”.
4.11
Met het oordeel onder [i] en [ii] heeft de rechtbank met toepassing van het juiste toetsingskader geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag ex art. 94 Sv. Dit oordeel is gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk. Hier wordt ook niet over geklaagd.
4.12
De rechtbank heeft echter verzuimd het toetsingskader dat hoort bij art. 94a Sv toe te passen. De zinsnede onder [iii] refereert wel aan dit toetsingskader, maar ziet op de situatie dat geklaagd wordt door de degene ten laste van wie beslag ex art. 94a Sv is gelegd. In dit geval gaat het echter om een derde (klaagster), tevens beslagene, terwijl het strafrechtelijk onderzoek waarbij mogelijk een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd is gericht op de partner van de klaagster. Onder die omstandigheden had de rechtbank moeten vaststellen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar van de in beslag genomen voorwerpen moet worden aangemerkt en voor het geval die vraag bevestigend wordt beantwoord of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. In het middel wordt hier terecht over geklaagd.
4.13
Dat betekent dat de tweede deelklacht slaagt. Dat hoeft op zichzelf echter niet tot cassatie te leiden omdat de rechtbank haar beslissing ook op een andere grond (art. 94 Sv) heeft gebaseerd. Die andere grond kan de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de voorwerpen die op 1 november 2018 in beslag zijn genomen zelfstandig dragen.

5.Conclusie

5.1
Het middel slaagt ten dele.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht maar alleen voor zover deze betrekking heeft op het beklag over de op 8 oktober 2018 in beslag genomen voorwerpen, teneinde op het bestaande beklag over die voorwerpen opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met betrekking tot twee voorwerpen heeft de rechtbank de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag nu de officier van justitie in raadkamer heeft laten weten deze voorwerpen aan de klaagster terug te zullen geven. Deze twee voorwerpen betreffen: de huurovereenkomst betrekking hebbend op de Volvo met kenteken [kenteken] die op 8 oktober 2018 in beslag is genomen en een Samsung smartphone, kleur rood die op 1 november 2018 in beslag is genomen.
2.Dit volgt uit de processen-verbaal die aan de Hoge Raad zijn toegezonden.
3.Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevinden zich drie Kennisgevingen van inbeslagneming gedateerd 1 november 2018 waarbij de klaagster als beslagene is aangemerkt. Op deze KVI’s staat een deel van de voorwerpen waarvan de klaagster teruggave vraagt.
4.Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich onder meer een machtiging conservatoir beslag d.d. 17 maart 2020 strekkende tot bewaring voor een eventueel later door de strafrechter op te leggen ontnemingsmaatregel, vooralsnog geschat op € 12.919.141,85, met als bijlage een overzicht van de voorwerpen waarop reeds beslag rust ex art. 94 S, zijnde een deel van de voorwerpen waarop het beklag ziet die bij de doorzoeking op 1 november 2018 in beslag zijn genomen en waarvan de klaagster teruggave verzoekt. Uit het schriftelijk standpunt van het OM leid ik af dat er op 5 maart 2020 door de rechter-commissaris in de zaak tegen [betrokkene 1] tevens conservatoir beslag is gelegd op de op 8 oktober 2018 in beslag genomen Volvo en een geldbedrag van € 6.941,50.
5.Uit navraag van de strafgriffie van de Hoge Raad is gebleken dat de ontnemingsvordering inmiddels heeft geleid tot een vonnis van 18 april 2023 waarbij aan [betrokkene 1] de verplichting is opgelegd tot betaling van € 6.811.501,38 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Tevens is gebleken dat het strafrechtelijk onderzoek tegen [klaagster] niet heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging.
6.Een geldbedrag van € 6.941,50, een Volvo met kenteken [kenteken] en een huurovereenkomst + APK keuring met betrekking tot voornoemde Volvo. M.b.t. de huurovereenkomst is de klaagster niet ontvankelijk verklaard in haar beklag, zie voetnoot 1.
7.In het klaagschrift worden 21 voorwerpen genoemd, waaronder een Samsung smartphone en verder geldbedragen, een handtas, flessen drank, sierraden en diverse munten. M.b.t. de Samsung smartphone is de klaagster niet ontvankelijk verklaard in haar beklag, zie voetnoot 1.
8.Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevinden zich niet alle stukken over het beslag waar het openbaar ministerie in het schriftelijk standpunt naar verwijst. De stukken waarover de Hoge Raad wel beschikt zijn de stukken die in de voetnoten staan vermeld onder het kopje ‘Procedure’.
9.Art. 94 Sv (beslag met oog op de waarheidsvinding of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel en beslag op voorwerpen waarvan verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen) en/of art. 94a Sv (conservatoir beslag met het oog op verhaal van een op te leggen geldboete of betalingsverplichting ex art. 36e dan wel art. 36f Sr)
10.Vgl. HR 6 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6174; HR 12 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2565; HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5723; HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712, NJ 2006/612 en HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6978.
11.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 2.3.1; HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m. nt. Mevis, rov. 2.8.
12.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 2.3.1; HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.9.
13.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144, rov. 2.3.1.
14.HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.