ECLI:NL:HR:2007:AZ6174
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering inzake inbeslagname van goederen
In deze zaak gaat het om een beklag dat is ingediend door een klager tegen de beslissing van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 1 november 2005 een klaagschrift ongegrond verklaarde. Het klaagschrift betrof de teruggave van een personenauto, contante gelden, een televisie en sieraden die op 18 mei 2005 onder de klager in beslag waren genomen. De klager stelde dat het beslag conservatoir was en dat de rechtbank niet had vastgesteld op welke grondslag het beslag was gelegd, met name of het beslag ook berustte op artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of het beslag op de juiste gronden was gelegd. De Hoge Raad benadrukt dat wanneer een beklag is gericht tegen een beslag dat is gelegd op basis van artikel 94a Sv, er een andere maatstaf geldt dan die welke de rechtbank had aangelegd. De Hoge Raad concludeert dat het hoogst onwaarschijnlijk moet zijn dat de strafrechter later een geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag zal opleggen ter ontneming van wederrechtelijk voordeel, voordat het beslag kan worden gehandhaafd.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zwolle-Lelystad, zodat deze opnieuw op het klaagschrift kan beslissen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 6 maart 2007, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige beoordeling van de grondslagen van beslaglegging in het kader van beklagprocedures.