ECLI:NL:HR:2007:AZ6174

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02165/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering inzake inbeslagname van goederen

In deze zaak gaat het om een beklag dat is ingediend door een klager tegen de beslissing van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 1 november 2005 een klaagschrift ongegrond verklaarde. Het klaagschrift betrof de teruggave van een personenauto, contante gelden, een televisie en sieraden die op 18 mei 2005 onder de klager in beslag waren genomen. De klager stelde dat het beslag conservatoir was en dat de rechtbank niet had vastgesteld op welke grondslag het beslag was gelegd, met name of het beslag ook berustte op artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of het beslag op de juiste gronden was gelegd. De Hoge Raad benadrukt dat wanneer een beklag is gericht tegen een beslag dat is gelegd op basis van artikel 94a Sv, er een andere maatstaf geldt dan die welke de rechtbank had aangelegd. De Hoge Raad concludeert dat het hoogst onwaarschijnlijk moet zijn dat de strafrechter later een geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag zal opleggen ter ontneming van wederrechtelijk voordeel, voordat het beslag kan worden gehandhaafd.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zwolle-Lelystad, zodat deze opnieuw op het klaagschrift kan beslissen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 6 maart 2007, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige beoordeling van de grondslagen van beslaglegging in het kader van beklagprocedures.

Uitspraak

6 maart 2007
Strafkamer
nr. 02165/06 B
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 november 2005, nummer RK 05/542, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het door de klager ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerpen ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Zwolle-Lelystad opdat opnieuw op het beklag zal worden beslist.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
3.2. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
"Klager verzoekt om teruggave van de op 18 mei 2005 onder hem in beslaggenomen personenauto van het merk BMW 530D met het kenteken [00-AA-BB] contante gelden, televisie en sieraden.
(...)
Op grond van de inhoud van voormelde stukken en hetgeen in raadkamer naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder klager inbeslaggenomen zaken, omdat zich niet het geval voordoet waarin het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelende, de desbetreffende zaken verbeurd of aan het verkeer onttrokken zal verklaren."
3.3. Omtrent de grondslag van het beslag heeft de Rechtbank niets vastgesteld. In aanmerking genomen dat het klaagschrift onder meer inhoudt dat het zich richt tegen het beslag "voorzover dat moet worden geacht conservatoir te zijn", had de Rechtbank blijk moeten geven te hebben onderzocht op grond van welke bepalingen het beslag is gelegd, meer in het bijzonder of het beslag al dan niet mede berustte op art. 94a Sv. Voor zover een beklag is gericht tegen een op grond van die bepaling gelegd beslag, geldt immers een andere maatstaf dan die welke de Rechtbank heeft aangelegd. Dan komt het er op aan of zich al dan niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van het inbeslaggenomen voorwerp zal opleggen dan wel aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot tenminste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk voordeel zal opleggen (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AF3850).
3.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zwolle-Lelystad, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2007.