ECLI:NL:HR:2013:BZ5407

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/03230 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van inbeslaggenomen voorwerp en maatstaf bij klaagschrift

In deze zaak gaat het om een beklag tegen de beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij het hof het verzoek om teruggave van een inbeslaggenomen personenauto, merk Audi A6, ongegrond heeft verklaard. De klager, geboren in 1990, heeft een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om de teruggave van de auto die in eigendom toebehoort aan hem. De auto was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een medeklager, die mogelijk verplicht kan worden om een geldbedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van het hof en tot terugwijzing van de zaak, zodat deze opnieuw kan worden behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 26 maart 2013 geoordeeld dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad herhaalt dat indien buiten twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt, het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager moet worden teruggegeven, tenzij zich de situaties van artikel 94a, derde of vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering voordoen.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat het hof het klaagschrift opnieuw kan behandelen en afdoen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste maatstaf bij de beoordeling van klaagschriften in het kader van inbeslagname en de rechten van de eigenaar van inbeslaggenomen goederen.

Uitspraak

26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/03230 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 juni 2012, nummer 20/001256-11, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de beoordeling van het klaagschrift de verkeerde maatstaf heeft aangelegd.
2.2. Het Hof heeft het beklag ongegrond verklaard. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het klaagschrift richt zich tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de in het klaagschrift genoemde en onder [medeklager] in diens strafzaak inbeslaggenomen personenauto, merk Audi A6, kenteken [AA-00-BB].
Bij een gelijktijdig op 13 februari 2012 ingediend klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering heeft [medeklager] verzocht de teruggave van genoemde personenauto Audi A6 te gelasten aan [klager], welk voertuig in eigendom toebehoort aan [klager].
Blijkens kennisgeving van inbeslagneming ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering is op genoemde personenauto conservatoir beslag gelegd ingeval aan [medeklager] de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag ten behoeve van het recht tot verhaal moet worden gehandhaafd, nu de officier van justitie kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Naar het oordeel van het hof verzet het belang van Strafvordering zich tegen teruggave, zoals door verzoeker verzocht, omdat in de aangekondigde ontnemingsprocedure nog niet onherroepelijk einduitspraak is gedaan en het inbeslaggenomene kan dienen tot verhaal van het in de ontnemingszaak eventueel toe te wijzen bedrag."
2.3. Ingeval een beslag is gelegd als bedoeld in art. 94a Sv en een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
Indien buiten twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a, derde of vierde lid, Sv, dient het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde.
2.4. Het Hof heeft een onjuiste maatstaf aangelegd. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013.