ECLI:NL:PHR:2024:228

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23/00731
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoering van de moord op advocaat met bewijsuitsluiting van verkeers- en locatiegegevens

In deze zaak gaat het om de cassatie van een verdachte die is veroordeeld voor medeplegen van moord op een advocaat. De moord vond plaats op 18 september 2019, waarbij het slachtoffer, een advocaat die de kroongetuige in het Marengo-proces bijstond, werd doodgeschoten in de nabijheid van zijn woning. De verdachte is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig jaar. De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie zes middelen van cassatie voorgesteld, waaronder klachten over de bewijsuitsluiting van verkeers- en locatiegegevens en de strafmotivering. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verdachte niet slagen. De Hoge Raad bevestigt dat de verwerping van het bewijsuitsluitingsverweer door het hof niet onbegrijpelijk is, en dat de strafverzwarende omstandigheden, waaronder het feit dat het slachtoffer een advocaat was, terecht zijn meegewogen. De Hoge Raad adviseert het beroep in cassatie te verwerpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00731

Zitting27 februari 2024
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 23 februari 2023 wegens onder 1 primair "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslist over in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en op de vordering van de benadeelde partij en dienovereenkomstig een betalingsverplichting opgelegd.
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte, met zaaknummer 23/00732. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. [1] G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak

4. Op 18 september 2019 is [slachtoffer] op straat, in de nabijheid van zijn woning in [plaats] , doodgeschoten. [slachtoffer] was advocaat en stond in die hoedanigheid een ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bij. Naar het oordeel van het hof was sprake van een nauwgezet voorbereid plan om het slachtoffer om het leven te brengen, waarbij de verdachten tegen betaling de moord samen hebben voorbereid en gepleegd. Als onderdeel van dat plan hebben de verdachten volgens het hof samen wekenlang de woonomgeving van het slachtoffer verkend. Op de dag van de moord heeft een van hen opgetreden als schutter en de ander als bestuurder van de vluchtauto. Volgens het hof was sprake van een huurmoord waarvoor de verdachten zijn uitbetaald. Het hof kwam tot een bewezenverklaring van medeplegen van moord. In de strafmotivering betrok het hof onder meer de gevoelens van onveiligheid, onrust en ontzetting die de moord op deze advocaat in de samenleving heeft veroorzaakt.
5. De inzet in cassatie is als volgt: middel 1 komt op tegen de verwerping van een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van verkeers- en locatiegegevens; middelen 2 tot en met 4 komen met verschillende klachten op tegen de bewijsvoering en middelen 5 en 6 richten zich tegen onderdelen van de strafmotivering.

Het eerste middel

6. Het eerste middel houdt in dat het hof het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van verkeers- en locatiegegevens heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
7. Het bestreden arrest houdt in dat het hof het betreffende verweer als volgt heeft weergegeven en verworpen:

“6.2 Oordeel van het hof

6.2.1 Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Onder verwijzing naar het Prokuratuur-arrest (ECLI:EU:C:2021:152) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) heeft zij aangevoerd dat verkeers- en locatiegegevens van de telefoonnummers [001] (van de verdachte) en # [003] (door de politie toegeschreven aan de verdachte) zijn verkregen zonder voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Daarmee is volgens de verdediging, kortgezegd, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geschonden. De verdediging heeft gewezen op het belang van artikel 8 EVRM, de ernst van het verzuim en het nadeel dat de verdachte heeft geleden nu zijn complete privéleven in beeld is gekomen, waaronder dat hij overspel pleegde. Wegens de ernstige schending van artikel 8 EVRM en als rechtstatelijke waarborg en als instrument om te voorkomen dat dergelijke vormverzuimen zich structureel zullen herhalen, dienen de betreffende verkeers- en locatiegegevens te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de verdediging. Subsidiair zou dit tot matiging van de op te leggen straf moeten leiden.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van een vormverzuim, maar dat kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
Het hof overweegt als volgt.
In het onderzoek Pullheim zijn verkeers- en locatiegegevens gevorderd door de officier van justitie in de zin van artikel 126n lid 1 Sv. Met het daarna door het Hof van Justitie gewezen Prokuratuur-arrest is echter gebleken dat deze verkrijgingswijze strijdig is met Unierecht, als toepassing van deze bevoegdheid met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven. De toegang tot verkeers-en locatiegegevens dient in dat geval namelijk te worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. In zijn arrest van 5 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:475) is de Hoge Raad ingegaan op de betekenis en gevolgen van deze rechtspraak van het Hof van Justitie voor de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden. Indien de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die méér omvatten dan enkel identificerende gegevens, is – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Het hof constateert dat de in het onderzoek Pullheim gevorderde verkeers- en locatiegegevens zijn verkregen zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, hetgeen niet in overeenstemming is met het Unierecht. Daarmee is sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Met die constatering rijst de vraag of aan het vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg. Bij de beantwoording daarvan houdt het hof rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daarmee wordt veroorzaakt.
Het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM van de gebruiker van telecommunicatie. In de rechtspraak van de Hoge Raad is het uitgangspunt dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn bij een schending van artikel 6 EVRM. Indien er sprake is van schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan geldt als uitgangspunt dat dit niet in de weg staat aan het gebruik van de betreffende onderzoeksresultaten voor het bewijs. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden (ECLI:NL:HR:2020:1890).
Het hof stelt voorop dat er door de onrechtmatige verkrijging weliswaar een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt in die zin dat zicht is verkregen op de telefoonnummers waarmee de verdachte/de gebruiker gedurende een bepaalde periode verbinding heeft gehad, de datum, het tijdstip en de duur daarvan en de daarbij gebruikte zendmasten, maar dat de onrechtmatige verkrijging er niet toe heeft geleid dat politie of justitie kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van de door de verdachte/de gebruiker gevoerde gesprekken. Daarmee is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van relatief beperkte omvang. Wat de ernst van het verzuim betreft, geldt dat het Openbaar Ministerie de toen geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd. Blijkens mededeling van het Openbaar Ministerie ter terechtzitting is snel na het Prokuratuur-arrest de procedure inzake het vorderen van verkeers- en locatiegegevens in lijn gebracht met het geldende Unierecht. Het ging hier voorts om de verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit. Het hof gaat ervan uit dat indien een machtiging aan de rechter-commissaris zou zijn gevraagd, deze zonder meer zou zijn verleend. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting niet gerechtvaardigd is.
Het hof ziet aanleiding om hier ook in te gaan op het betoog van de verdediging dat, indien het hof niet komt tot bewijsuitsluiting wegens het vormverzuim met betrekking tot de verkregen verkeers- en locatiegegevens, dit vormverzuim tot strafvermindering zou moeten leiden.
Het hof acht strafvermindering als rechtsgevolg van het vormverzuim evenwel niet op zijn plaats en verwijst naar haar eerdere overwegingen. Verder overweegt het hof dat door de verdediging niet is onderbouwd, noch op andere wijze is gebleken, welk concreet nadeel de verdachte van de inbreuk op zijn privéleven heeft ondervonden. De enkele stelling dat zijn overspel aan het licht is gekomen acht het hof onvoldoende. Het hof volstaat dan ook met de enkele constatering van het verzuim.
De verweren van de verdediging met betrekking tot het vormverzuim worden verworpen.”
8. Het middel is gericht tegen de verwerping van het verweer dat de verkeers- en locatiegegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs. In de toelichting op het middel zijn verschillende deelklachten te herkennen. Ten eerste wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van relatief beperkte omvang is, onbegrijpelijk is. Daarbij wordt erop gewezen dat namens de verdachte is aangevoerd dat de opgevraagde telecommunicatiegegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte, inclusief zijn overspel, hebben opgeleverd. Ook acht de steller van het middel dit oordeel onverenigbaar met het oordeel van het hof dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van de verdachte. De tweede deelklacht komt op tegen het oordeel van het hof dat geen grond bestaat aan het geconstateerde vormverzuim bewijsuitsluiting als rechtsgevolg te verbinden.
9. In het Wetboek van Strafvordering wordt aan de officier van justitie de bevoegdheid toegekend om in het belang van het onderzoek een vordering te doen zogenoemde verkeers- en locatiegegevens te verstrekken. Daarnaast heeft de officier van justitie de bevoegdheid identificerende gegevens te vorderen. [2] Dergelijke vorderingen kunnen worden gericht tot iedere aanbieder van een communicatiedienst.
10. In een vordering tot cassatie in het belang der wet is de vraag aan de orde gesteld naar de verenigbaarheid van het wettelijk stelsel en de daarop gebaseerde praktijk met de bepalingen van de richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie. [3] Deze vraag had aan actualiteitswaarde gewonnen nadat het Hof van Justitie van de Europese Unie in de prejudiciële uitspraak Prokuratuur van 2 maart 2021 had overwogen dat art. 15 lid 1 van deze richtlijn, gelezen in het licht van de artikelen 7, 8 en 11 jo 52 lid 1 van het Handvest, zo moet worden uitgelegd ‘dat het zich verzet tegen een nationale regeling die het openbaar ministerie, dat tot taak heeft de strafprocedure in te leiden en, in voorkomend geval, in een latere procedure op te treden als openbaar aanklager, de bevoegdheid toekent om een overheidsinstantie ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek toegang te verlenen tot verkeers- en locatiegegevens’. De staande, op de nationale wetgeving gebaseerde praktijk waarin de officier van justitie de bevoegde autoriteit was om dergelijke gegevens te vorderen, kwam daarmee op losse schroeven te staan.
11. De Hoge Raad heeft in zijn arrest op het beroep in cassatie in het belang der wet van 5 april 2022 [4] geoordeeld dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie voortvloeit dat de toepassing van de in het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheden tot het vorderen van verkeers- en locatiegegevens niet in overeenstemming is met de eisen die de richtlijn stelt als de toepassing van de desbetreffende bevoegdheid met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven en de beslissing tot de toepassing van die bevoegdheid wordt genomen door de officier van justitie. De Hoge Raad overweegt over de consequenties daarvan als volgt (onderstreping PG en met weglating voetnoten):
“6.11.4 Met betrekking tot de vraag in welke gevallen de officier van justitie gehouden is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris te vorderen, merkt de Hoge Raad het volgende op. Of het vorderen van verkeers- en locatiegegevens een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van de gebruiker veroorzaakt en, zo ja, of die inmenging in een concreet geval kan worden gerechtvaardigd, moet worden bepaald aan de hand van in het bijzonder de aard van de gegevens, het misdrijf of de misdrijven in verband waarmee de vordering wordt gedaan en de persoon of de personen op wie de te verstrekken gegevens betrekking hebben. Daarbij staat, zoals ook onder 6.8.3 is overwogen, ten tijde van het doen van de vordering niet steeds exact vast of en, zo ja, welke gegevens zullen worden verkregen en wat de inhoud van die gegevens zal zijn. Daarom kan ook niet steeds tevoren worden bepaald of een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van de gebruiker zal plaatsvinden.
De Hoge Raad vindt hierin aanleiding te bepalen dat als de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die meer omvatten dan uitsluitend identificerende gegevens, hij gehouden is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris te vorderen voor het vorderen van die gegevens.Praktisch gesproken houdt dit in dat als de officier van justitie toepassing geeft aan de bevoegdheden op grond van artikel 126na, 126ua en 126zi Sv, hij geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig heeft. Geeft de officier van justitie daarentegen toepassing aan de bevoegdheden van artikel 126n, 126u en 126zh Sv, aan de bevoegdheden van artikel 126ni, 126ui en 126zja Sv, voor zover de vordering dan is gericht aan de aanbieder van een communicatiedienst, of aan de bevoegdheid van artikel 126zo Sv, dan moet hij - ook al schrijft de wet dat niet voor - een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vorderen.
6.11.5 Als de officier van justitie een schriftelijke machtiging vordert, is de rechter-commissaris gehouden daarop te beslissen. De omstandigheid dat – naar het oordeel van de rechter-commissaris – het vorderen van de betreffende gegevens niet een (meer dan geringe) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker zal opleveren, vormt geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering.
Bij de beslissing over het verlenen van een machtiging beoordeelt de rechter-commissaris of er wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het doen van een vordering tot het verstrekken van verkeers- en locatiegegevens, alsmede of het doen van die vordering in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals hiervoor onder 6.8.1-6.8.3 alsmede 6.10.3 en 6.10.4 nader is omschreven. Daarmee is gewaarborgd dat die toetsing erop is gericht “een juist evenwicht te verzekeren tussen, enerzijds, de belangen die verband houden met de behoeften van het onderzoek in het kader van de bestrijding van criminaliteit, en, anderzijds, de fundamentele rechten op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op bescherming van de persoonsgegevens van de personen op wier gegevens de toegang betrekking heeft”.
6.11.6 Een en ander betekent dat het – anders dan de wetgever bij de totstandkoming van de betreffende bepalingen tot uitgangspunt heeft genomen – voor een richtlijnconforme toepassing van de bevoegdheden van artikel 126n, 126u en 126zh Sv, de bevoegdheden van artikel 126ni, 126ui en 126zja Sv, voor zover de vordering dan is gericht aan de aanbieder van een communicatiedienst, en de bevoegdheid van artikel 126zo Sv, noodzakelijk is dat de rechter-commissaris een toetsende rol vervult. Dat vergt dat aan de gerechten voldoende capaciteit ter beschikking wordt gesteld om hen in staat te stellen de vorderingen die de officier van justitie in dit verband zal doen, te beoordelen.
Vormverzuimen
(…)
6.12.3 Vormverzuimen die verband houden met de toepassing van de bevoegdheden die ertoe strekken verkeers- en locatiegegevens te verkrijgen, worden beoordeeld op grond van artikel 359a Sv. De uitgangspunten van de regeling van artikel 359a Sv, zoals deze zijn ontwikkeld in de rechtspraak van de Hoge Raad, sluiten aan bij de onder 6.12.2 geciteerde overwegingen van het Hof van Justitie over de betekenis van met name het doeltreffendheidsbeginsel voor de situatie waarin de toegang tot verkeers- en locatiegegevens in strijd met het Unierecht is verleend. Daarbij is van belang dat, zoals in dit verband ook door het Unierecht wordt vereist, bij de behandeling van de strafzaak de verdediging de gelegenheid heeft - en ook moet krijgen - om zich uit te laten over het bewijsmateriaal en (de rechtmatigheid van) de verkrijging daarvan.
6.12.4 Bewijsuitsluiting als aan het vormverzuim te verbinden rechtsgevolg kan allereerst in aanmerking komen als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM - en het daarmee overeenkomende artikel 47 lid 2 Handvest - te voorkomen.
Daarnaast kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn bij een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel; dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. De omstandigheid dat de officier van justitie een vordering heeft gedaan tot het verstrekken van verkeers- of locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens) zonder dat tevoren een machtiging van de rechter-commissaris is verkregen, terwijl die machtiging gelet op wat onder 6.11.4 is overwogen wel was vereist, levert als zodanig geen grond op voor bewijsuitsluiting.
(…)
Besliskader en gevolgen voor andere strafzaken
6.13.1 Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie, zoals die hiervoor is besproken, komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de regeling van de in het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheden tot het vorderen van verkeers- en locatiegegevens, niet in overeenstemming is met de eisen die Richtlijn 2002/58/EG stelt, als de toepassing van de betreffende bevoegdheid met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven en de beslissing tot de toepassing van die bevoegdheid wordt genomen door de officier van justitie. Vereist is dan - behalve in spoedeisende gevallen - dat “voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit” plaatsvindt. Dat toezicht kan niet worden uitgeoefend door een openbaar aanklager en dus niet door de officier van justitie. Dit voorafgaande toezicht is niet vereist wanneer het uitsluitend gaat om het verlenen van toegang tot gegevens aan de hand waarvan de betrokken gebruiker kan worden geïdentificeerd, zonder dat de gegevens in verband kunnen worden gebracht met informatie over de tot stand gebrachte communicatie.”
12. Tot zover het beoordelingskader.
13. De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van relatief beperkte omvang is onbegrijpelijk is in het licht van hetgeen is aangevoerd. Ter zitting in hoger beroep is door de raadslieden van de verdachte aangevoerd dat de opgevraagde telecommunicatiegegevens een min of meer compleet beeld geven van het privéleven van de verdachte. Inzichtelijk was waar en met wie er werd gebeld. Zo zou onder meer overspel aan het licht zijn gekomen, omdat zichtbaar werd dat de verdachte dikwijls bij [a-straat] verbleef en kennelijk niet vaak thuis in [plaats] was. [5] Het hof heeft overwogen dat er door de onrechtmatige verkrijging weliswaar een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt, in die zin dat zicht is verkregen op de telefoonnummers waarmee de verdachte/de gebruiker gedurende een bepaalde periode verbinding heeft gehad, de datum, het tijdstip en de duur daarvan en de daarbij gebruikte zendmasten, maar dat de onrechtmatige verkrijging er niet toe heeft geleid dat politie of justitie kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van de door de verdachte/de gebruiker gevoerde gesprekken. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer was daarom volgens het hof van relatief beperkte omvang. Dat oordeel is, ook in het licht van hetgeen is aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij merk ik op dat de verdediging aan de telecommunicatiegegevens een duiding geeft - ‘overspel’- die uit de gegevens als zodanig niet zonder meer voortvloeit.
14. Voor zover wordt geklaagd dat het bestreden oordeel van het hof onverenigbaar is met het oordeel van het hof dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van de verdachte, berust de klacht op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft immers niet overwogen dat
in deze zaaksprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van de verdachte, maar slechts dat met het Prokuratuur-arrest is gebleken dat deze verkrijgingswijze strijdig is met Unierecht,
alstoepassing van deze bevoegdheid met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven. Dit oordeel is ook in overeenstemming met het genoemde arrest van de Hoge Raad, waarin tot uitdrukking komt dat het enkele vorderen van verkeers- en locatiegegevens als zodanig nog geen ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven oplevert. Het middel faalt in zoverre bij gebrek aan feitelijke grondslag.
15. Met de tweede klacht voert de steller van het middel met een beroep op HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321 (Onbevoegde hulpofficier-arrest) aan dat bewijsuitsluiting aangewezen kan zijn als sprake is van een aanzienlijke schending van het recht op privacy als gewaarborgd in art. 8 EVRM, waarbij dit recht moet worden afgewogen tegen andere zwaarwegende belangen. Tegen die achtergrond betoogt de steller van het middel dat het hof ten onrechte niet in zijn belangenafweging heeft betrokken dat op grond van art. 17 lid 1 IVBPR de verdachte ook bescherming geniet tegen “unlawful attacks on his honour and reputation” en dat onthullingen over overspel hieronder moeten worden begrepen.
16. Het verbaast niet dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan art. 17 lid 1 IVBPR. Door of namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in dit verband geen beroep gedaan op de bescherming die deze bepaling biedt. Het hof was tot een nadere ambtshalve motivering niet gehouden.
17. Voor het overige merk ik op dat de toetsingsmaatstaf voor bewijsuitsluiting ingeval een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in art. 6 EVRM in het geding is sinds HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 is of sprake van een zodanig ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dat toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk wordt geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren. Verder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan. [6]
18. Het hof heeft dit kader niet miskend en is niet onbegrijpelijk tot het oordeel gekomen dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting niet is gerechtvaardigd. Daarbij heeft het onder meer acht geslagen op de relatief beperkte omvang van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de omstandigheid dat de onrechtmatige verkrijging dateert van vóór het Prokuratuur-arrest en het Openbaar Ministerie de toen geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft nageleefd en nadien maatregelen heeft getroffen teneinde schendingen te voorkomen, sprake is van de verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit en de rechter-commissaris naar inschatting van het hof een machtiging zou hebben verleend als deze zou zijn gevraagd.
19. Het middel faalt.
20. In het tweede tot en met het vierde middel staat de bewijsconstructie van het hof centraal. Daarom geef ik eerst de (relevante) bewijsoverwegingen van het bestreden arrest weer. [7]

De bewijsoverwegingen van het hof

“6.2.3 Inleidende feiten en omstandigheden

Op 18 september 2019 omstreeks 07:38 uur is [slachtoffer] in de nabijheid van zijn woning aan de [b-straat] in [plaats] neergeschoten, waarna hij als gevolg daarvan is overleden. De schutter is van het slachtoffer weggelopen en vervolgens als passagier in een auto gestapt. Uit camerabeelden blijkt dat de auto een witte Opel Combo betreft.
Uit camerabeelden blijkt verder dat [slachtoffer] , althans zijn woonomgeving, enkele weken voorafgaand aan 18 september 2019 is geobserveerd.
Het slachtoffer was advocaat en was werkzaam als advocaat van de ‘kroongetuige’ in de zaak Marengo.
Het hof heeft de vraag te beantwoorden of de verdachte als (mede)pleger betrokken is bij het doodschieten van het slachtoffer [slachtoffer] . Die vraag zal het hof bevestigend beantwoorden.
Het oordeel van het hof is onder meer en kort gezegd gestoeld op sporen die aangetroffen zijn in een Volkswagen Transporter en de witte Opel Combo, het gebruik van die Opel Combo door [verdachte] , het aantreffen van een Garmin navigatiesysteem met het adres van [slachtoffer] , het gebruik van twee specifieke telefoonnummers en de bijbehorende identificerende gegevens en verkeers- en locatiegegevens (hierna: de telecommunicatiegegevens), camerabeelden die zijn gemaakt in de woonomgeving van [slachtoffer] en onderzoeksbevindingen die zien op gebeurtenissen na de moord op 18 september 2019. Het hof zal hierna in de overwegingen spreken over de ‘moord’ op het slachtoffer [slachtoffer] , omdat uit de bewijsvoering blijkt van een vooropgezet en nauwgezet voorbereid plan om het slachtoffer van het leven te beroven, en daarmee van voorbedachte raad.
6.2.4 De voorverkenningen, het opwachten van [slachtoffer] en de gebruikte voertuigen
Uit camerabeelden van de woonomgeving van [slachtoffer] is gebleken dat enkele weken voor de moord op 18 september 2019 er ‘voorverkenningen’ – die op enig moment zijn overgegaan in het ‘opwachten’ van [slachtoffer] – hebben plaatsgevonden in de straat waar [slachtoffer] woonde; de [b-straat] te [plaats] . Daarbij zijn verschillende voertuigen gebruikt; een Renault Megane, een Volkswagen Transporter en een Opel Combo.
Een gestolen Renault Megane, die op 24 september 2019 uitgebrand is aangetroffen in Voorburg, komt als eerste voertuig in beeld. Aan de hand van camerabeelden is komen vast te staan dat de Renault op en in de omgeving van de [b-straat] is geweest op 5 augustus 2019, 12 augustus 2019, 14 augustus 2019, 16 augustus 2019, 19 augustus 2019, 20 augustus 2019 en 22 augustus 2019. Deze Renault Megane is voor het laatst in de woonomgeving van [slachtoffer] gesignaleerd op 30 augustus 2019; de Renault stond toen – blijkens meerdere parkeerscans die dag – geparkeerd bij de [c-straat 1] in [plaats] , dit is ongeveer 500 meter vanaf de [b-straat] .
Er is niet gebleken dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] bij de ‘voorverkenningen’ met de Renault Megane betrokken zijn geweest. Het hof zal daarom de voorverkenningen met de Renault Megane buiten verdere bespreking laten.
Bij de ‘voorverkenningen’ vanaf 30 augustus 2019 is gebruik gemaakt van een Opel Combo en een Volkswagen Transporter. De Opel Combo is gestolen in Rotterdam in de nacht van 11 op 12 juni 2019. De Volkswagen Transporter is gestolen op 5 september 2019 in Brunssum.
De voor de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] – in relatie tot de ten laste gelegde moord op [slachtoffer] – van belang zijnde periode van ‘voorverkenningen’ en het ‘opwachten’ begint op 30 augustus 2019 met het verschijnen van de Opel Combo op de [b-straat] te [plaats] . Samengevat blijkt ten aanzien van deze ‘voorverkenningen’ en het ‘opwachten’ het volgende.
30 augustus 2019
Het hof zal hierna tot de vaststelling komen dat bij de moord op 18 september 2019 een Opel Combo is gebruikt. Deze Opel Combo is voor de eerste keer geregistreerd op de [b-straat] op 30 augustus 2019. Op die dag heeft de Opel Combo tweemaal gereden door de [b-straat] ; te weten omstreeks 14:36 uur en omstreeks 14:41 uur. Dit bezoek van de Opel Combo aan de [b-straat] is vastgelegd door camera’s van buurtbewoners van de [b-straat] .
In de – op 24 september 2019 inbeslaggenomen – Opel Combo is een Garmin navigatiesysteem (hierna: de Garmin) aangetroffen. De Garmin – die niet toebehoorde aan de oorspronkelijke eigenaar van de Opel Combo - is nader onderzocht. Op de Garmin zijn alleen van 30 augustus 2019 GPS-locatiegegevens aangetroffen. Uit de ANPR-hits: (Automatic Number Plate Recognition) met betrekking tot de Opel Combo volgt dat de Garmin zich bevond in de Opel Combo op 30 augustus 2019.
De Garmin/Opel Combo blijkt op 30 augustus 2019 de volgende route te hebben gevolgd:
- Van de [d-straat 1] (het toenmalige GBA-adres van [verdachte] ) naar [a-straat] in [plaats] .
- De Opel Combo wordt om 12:37 uur ‘gehit’ door een ANPR locatie ter hoogte van de [e-straat 1] in [plaats] . Om 13:11 uur wordt [verdachte] op zijn telefoonnummer [001] gebeld en maakt dan gebruik van een zendmast aan het St. [f-straat 1] in [plaats] . [verdachte] verbleef in deze periode vaak in de woning van [betrokkene 1] aan [a-straat] in [plaats] . Het vaste telefoonnummer [001] van [verdachte] straalt om 14:28:38 uur de zendmast aan de [g-straat] te [plaats] aan. Deze zendmast geeft onder meer dekking aan de woning van [betrokkene 1] op [a-straat] . Gezien de tijdsduur van het gesprek (0 seconden) wordt er niet opgenomen (gesprek gemist).
- Om 14:14 uur vertrekt de Garmin/Opel Combo van [a-straat] . Op dat moment wordt de bestemming ‘ [b-straat 1] ’ (het woonadres van [slachtoffer] ) als bestemming ingevoerd. De Garmin/Opel Combo beweegt vervolgens via de [h-straat] en bereikt om 14:35 uur de [b-straat] te [plaats] . De Garmin spraakbestanden vermelden op dat tijdstip de gesproken tekst "U bent op de bestemming, de bestemming ligt rechts". De Garmin/Opel Combo staat dan stil op de [b-straat] nabij de woning van [slachtoffer] .
- Uit de GPS-locatie gegevens van de Garmin volgt verder dat de Garmin/Opel Combo een tweede keer over de [b-straat] beweegt en om 14:42 uur stilstaat ter hoogte van [i-straat] nabij de woning van [slachtoffer] .
9 september 2019
Op 9 september 2019 rijdt de – op 23 september 2019 in parkeergarage [A] in [plaats] aangetroffen – Volkswagen Transporter omstreeks 09:55 uur door de [b-straat] . De Volkswagen Transporter is gestolen op 5 september 2019 in Brunssum.
In de Volkswagen Transporter zijn DNA-sporen aangetroffen van zowel [verdachte] als [medeverdachte] . Zo is [verdachte] DNA aangetroffen op het stuur, de pook en de bediening van de ventilatie (midden console). Verder is een dactyloscopisch spoor van [verdachte] gevonden op een vuilniszak in de laadruimte. Het DNA van [medeverdachte] is aangetroffen op de gordel en de hoofdsteun van de bijrijdersstoel.
Uit de hierna te bespreken onderzoeksbevindingen betreffende telecommunicatiegegevens volgt dat op 6 september 2019 de telefoonnummers [002] (hierna: # [002] ) en [003] (hierna: # [003] ) in gebruik zijn genomen en actief worden. In de navolgende overwegingen worden de bevindingen omtrent de telefoonnummers enigszins beknopt weergegeven, een uitgebreide onderbouwing van dit onderdeel van de bewijsconstructie – waarbij ook ingegaan wordt op de opmerkingen van de verdediging over deze telefoonnummers – is opgenomen in paragraaf 6.2.6. Het hof zal op die plaats vaststellen dat het nummer # [002] in gebruik was bij [medeverdachte] en het nummer # [003] in gebruik was bij [verdachte] .
Er is op 9 september 2019 vanaf 00:00 uur contact tussen de # [002] en de # [003] in de vorm van telefonisch contact en sms-contact. Uit telecommunicatiegegevens – het aanstralen van zendmasten – kan worden afgeleid dat [medeverdachte] heeft gereisd van [plaats] naar [plaats] en rond 07:58 uur verbleef in de woning van [betrokkene 1] aan [a-straat] in [plaats] . Deze woning aan [a-straat] was zoals al overwogen een regelmatig verblijfsadres van [verdachte] . Rond 10:28 uur belt # [003] ( [verdachte] ) naar een kennis, de telefoon straalt dan aan op een zendmast nabij de woning van [betrokkene 1] . Ook het vaste nummer van [medeverdachte] # [004] straalt dan aan op deze zendmast, Omstreeks 20:21 uur maakt de # [002] ( [medeverdachte] ) gebruik van een zendmast in [plaats] . [plaats] is de woonplaats van [medeverdachte] in deze periode.
10 september 2019
Op 10 september 2019 is er vanaf ongeveer 03:00 uur contact tussen de # [002] en de # [003] . Om 03:24 uur maakt de # [002] gebruik van een zendmast in [plaats] . De Volkswagen Transporter is deze dag om 06:18 uur op de [b-straat] geparkeerd en is om 10:44 uur weggereden van de [b-straat] . Kort daarna – om 10:47 uur – is er een ANPR-hit op de Volkswagen Transporter op de [j-straat] , zo’n twee kilometer van de woning van [slachtoffer] . In de avond tussen 21:41 uur en 23:12 uur is er veelvuldig contact tussen de # [002] en de # [003] , Om 00:47 uur straalt de # [002] aan op een zendmast in [plaats] nabij de woning van [medeverdachte] .
11 september 2019
Op 11 september 2019 is er vanaf ongeveer 05:15 uur contact tussen de # [002] en de # [003] . De # [003] straalt aan op een zendmast nabij [a-straat] en de # [002] op een zendmast nabij [k-straat 1] in [plaats] . De zendmast nabij [k-straat 1] geeft onder meer dekking aan de woning van de moeder van [medeverdachte] .
De Volkswagen Transporter is deze dag om 06:24 uur op de [b-straat] geparkeerd en is om 09:39 uur weggereden van de [b-straat] . Om 09:43 uur is er een ANPR-hit op de Volkswagen Transporter op de [j-straat] .
Uit de hierna nog te bespreken bevindingen met betrekking tot telecommunicatiegegevens volgt dat om 11:44 uur, 11:48 uur, om 12:58 uur en om 13:00 uur, de # [002] telefonisch contact zoekt met het aan [slachtoffer] toebehorende mobiele telefoonnummer # [005] . Het laatste contact – van 80 seconden – wordt gevolgd door een sms-bericht vanuit de # [005] naar de # [002] ; [slachtoffer] stuurt zijn (kantoor)visitekaartje naar de # [006] . Uit de telecommunicatiegegevens blijkt dat tijdens deze contactmomenten tussen de # [002] en de # [005] , het nummer # [002] aanstraalt op een zendmast aan [a-straat] te [plaats] . Zoals eerder overwogen valt de woning van [betrokkene 1] onder de dekking van deze zendmast. Uit een op de telefoon van [betrokkene 1] aangetroffen video – waarop [medeverdachte] is herkend en ook [verdachte] is te zien – kan worden afgeleid dat [medeverdachte] en [verdachte] op 11 september 2019 om 11:31 uur in de woning van [betrokkene 1] aan [a-straat] waren.
Uit het onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op 11 september 2019 in Brazilië was. Op 15 september 2019 is [slachtoffer] teruggekeerd uit Brazilië. In de periode dat [slachtoffer] in Brazilië verbleef, is niet gebleken van observaties in de woonomgeving van [slachtoffer] door de verdachten.
16 september 2019
Op 16 september 2019 wordt de Volkswagen Transporter om 06:16 uur geparkeerd op de [b-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [002] en de # [003] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken gebruik van zendmasten in [plaats] . Om 06:18 uur straalt de # [002] een zendmast ( [l-straat] ) aan die dekking geeft aan de [b-straat] . Om 07:56 uur belt de # [002] (nog steeds gebruik makend van de zendmast [l-straat] ) naar de # [005] – het mobiele telefoonnummer van [slachtoffer] – en lijken zij een gesprek te hebben gezien de duur van het contact. Het hof leidt uit voornoemde uitpeillocatie van de # [002] af dat [medeverdachte] zich dan in de op de [b-straat] geparkeerde Volkswagen Transporter bevindt. Even daarvoor om 07:54 uur is de partner van [slachtoffer] met de kinderen vertrokken met de auto. De Volkswagen Transporter vertrekt vervolgens - nadat [slachtoffer] per fiets is vertrokken om 08:20 uur - van de [b-straat] en om 08:28 uur is er een ANPR-hit op de [j-straat] . Uit de onderzoeksbevindingen volgt dat de # [002] meebeweegt met de Volkswagen Transporter.
17 september 2019
Op 17 september 2019 wordt de Opel Combo om 07:30 uur geparkeerd op de [b-straat] . Om 08:23 uur vertrekt [slachtoffer] per fiets. Kort daarna verlaat de Opel Combo de [b-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [002] en de # [003] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken dan gebruik van zendmasten in [plaats] .
18 september 2019
Op woensdag 18 september 2019 - de dag dat [slachtoffer] is gedood - parkeert de Opel Combo om 06:21 uur op de [b-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [002] en de # [003] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken gebruik van zendmasten in [plaats] . Om 06:37 uur straalt de # [002] een zendmast ( [l-straat] ) aan die dekking geeft aan de [b-straat] . Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte] zich in de Opel Combo bevindt. Om ongeveer 07:38 uur wordt [slachtoffer] nabij zijn auto op de [b-straat] doodgeschoten.
Conclusie
Op grond van de voorgaande onderzoeksbevindingen en overwegingen komt het hof tot de conclusie dat voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] er op meerdere dagen ‘voorverkenningen’ hebben plaatsgevonden. In de periode vanaf 30 augustus tot en met 18 september 2019 is daarbij gebruik gemaakt van een Volkswagen Transporter en een Opel Combo. Op grond van de hierna te bespreken telecommunicatiegegevens en andere bevindingen met betrekking tot de # [002] en de # [003] komt het hof tot de conclusie dat de # [002] in gebruik is geweest bij [medeverdachte] en de # [003] bij [verdachte] . Uit de hiervoor besproken onderzoeksbevindingen en verkeersgegevens – waaruit volgt dat de # [002] en de # [003] op de relevante momenten zich in [plaats] bevonden en meer specifiek dat de # [002] zich zowel tijdens een observatie met de Volkswagen Transporter als met de Opel Combo op de [b-straat] heeft bevonden en het contact dat de # [002] met [slachtoffer] heeft – leidt het hof af dat de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] de voorverkenningen in het kader van de op 18 september 2019 gepleegde moord hebben uitgevoerd. Het hof betrekt bij dit oordeel dat [verdachte] als de vaste gebruiker van de Opel Combo kan worden aangemerkt en dat zich DNA van [medeverdachte] in de Opel Combo bevindt. Hiertoe wijst het hof op haar eerdere overwegingen en op het volgende.
6.2.5 [verdachte] de vaste gebruiker van de Opel Combo, DNA van [medeverdachte] in de Opel Combo
De op 18 september 2019 en bij de voorverkenningen op 30 augustus en 17 september 2019 gebruikte Opel Combo is gestolen in Rotterdam in de nacht van 11 op 12 juni 2019. De gestolen Opel Combo – met het originele kenteken [kenteken 1] – is op enig moment voorzien van het valse kenteken [kenteken 2] . De politie heeft vervolgens bij nader onderzoek vastgesteld dat de Opel Combo voorzien was van een Bluetooth-device met het MAC-adres […] . Aan de hand van dit MAC-adres is navraag gedaan bij Inmoves (een bedrijf dat in het kader Van verkeersregulatie Bluetooth-devices en de bijbehorende MAC-adressen registreert).
Uit de verstrekte gegevens met betrekking tot het MAC-adres volgt dat de Opel Combo door Inmoves in de periode van 11 juni tot en met 22 september 2019, 407 maal is geregistreerd. Aan de hand van de vele registraties in [plaats] werd de Opel Combo aangetroffen op de [m-straat] in [plaats] . [verdachte] werd daarbij geobserveerd als de gebruiker van de Opel Combo.
Aan de hand van Vialis / ANPR registraties van het vervalste kenteken van de Opel Combo in combinatie met verkeers- en locatiegegevens van het ‘vaste’ mobiele telefoonnummer [001] van [verdachte] is vastgesteld dat [verdachte] veelvuldig gebruik maakte van de Opel Combo. Zo zijn er overeenkomende ‘hits’ tussen de [001] en het kenteken van de Opel Combo op 29 juni 2019, 30 juni 2019, 1 juli 2019, 5 juli 2019, 6 juli 2019, 7 juli 2019, 9 juli 2019, 11 juli 2019, 13 juli 2019, 28 juli 2019, 10 augustus 2019, 26 augustus 2019 en 19 september 2019.
Het kunnen beschikken over de Opel Combo door [verdachte] wordt bevestigd door onder andere [betrokkene 1] , die heeft verklaard dat hij een wit combi-busje [
het hof begrijpt: Opel Combo] van [verdachte] heeft geleend om een kinderwagen te vervoeren, en dat hij [verdachte] niet met een andere auto dan het witte busje heeft gezien. Ook [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] beschikte over de Opel Combo; [betrokkene 2] is samen met [verdachte] naar de vuilstort in [plaats] gereden op 9 september 2019. Op 14 juli 2019 heeft [verdachte] , [betrokkene 3] en diens nichtje met de Opel Combo vervoerd. Overigens heeft ook [verdachte] verklaard weleens met de Opel Combo te hebben gereden.
Op grond van de verklaringen van getuigen en de onderzoeksbevindingen kan worden vastgesteld dat [verdachte] volledig kon beschikken over de Opel Combo. Het hof komt tot de conclusie dat [verdachte] de vaste gebruiker was van de Opel Combo in de periode van eind juni 2019 tot en met de inbeslagname in september 2019.
In de Opel Combo zijn DNA-sporen van [medeverdachte] aangetroffen, namelijk in de bemonstering van het handvat van een jerrycan die zich in de laadruimte bevond. Verder is [medeverdachte] DNA gevonden op de onderrand van de zonneklep aan de bijrijderszijde.
6.2.6 De voorverkenningen, het opwachten van [slachtoffer] en de telecommunicatiegegevens
Het hof zal hieronder uiteenzetten op grond waarvan het tot het oordeel komt dat [verdachte] kan worden aangemerkt als de gebruiker van telefoonnummer # [003] en [medeverdachte] als de gebruiker van telefoonnummer # [002] . De betreffende telefoonnummers zijn van groot belang in dit onderzoek, omdat uit de historische telecommunicatiegegevens van deze, naar het oordeel van het hof speciaal voor de moord op [slachtoffer] in gebruik genomen nummers, blijkt van de contacten tussen en bewegingen van [verdachte] en [medeverdachte] met betrekking tot het uitvoeren van deze moord.
De telefoonnummers # [003] en # [002]
Het nummer [002] (in dit arrest weergegeven als: # [002] ) is een Lebara prepaid nummer dat op 6 september 2019 om 09:13 uur is geactiveerd. Om 09:14 uur wordt voor € 10,- beltegoed op dit telefoonnummer gezet. Hiervoor wordt een e-voucher gebruikt met het unieke, serienummer [007] . Het nummer [003] (in dit arrest weergegeven als: # [003] ) is eveneens een Lebara prepaid nummer. Dit nummer wordt ook op 6 september 2019 geactiveerd en wel om 10:06 uur. Om 10:08 uur wordt er op dit telefoonnummer voor € 10,- beltegoed gezet met gebruikmaking van een e-voucher met het unieke serienummer 4066446791. Lebara heeft deze e-vouchers op/rond 30 augustus 2019 ten behoeve van de wederverkoop uitgeleverd aan wederverkoper [B] te [plaats] . Deze winkel bevindt zich op een afstand van ongeveer 12 minuten lopen van de woning van [verdachte] aan de [d-straat 1] te [plaats] . De eigenaar van [B] heeft verklaard dat als e-vouchers opvolgende nummers hebben, dit normaal betekent dat ze achter elkaar zijn aangeschaft, mogelijk door een en dezelfde koper. Voorts heeft hij verklaard dat beide e-vouchers zijn geregistreerd op 29 augustus 2019; de ene om 02:47:48 PM en de andere om 02:48:55 PM.
Bij de activatie van de # [002] en de # [003] op 6 september 2019 om 09:13 respectievelijk 10:06 uur wordt de zendmast [a-straat] te [plaats] (hierna: [a-straat] ) aangestraald. Dit is nabij de woning waar [verdachte] in de maand september 2019 samen met [betrokkene 1] verblijft, te weten [a-straat 1] te [plaats] . Indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van dit adres bevindt, dan kan deze communicatie via de zendmast [a-straat] verlopen.
De laatst zichtbare registratie van de # [002] in het Nederlandse netwerk is geweest op 18 september 2019 om 06:37 uur. Op dat moment wordt er een datasessie geregistreerd waarbij de zendmast [l-straat 1] [plaats] (hierna: [l-straat] ) wordt aangestraald. Uit een verrichte netwerkmeting met betrekking tot de [b-straat] (waar [slachtoffer] woonachtig was) en omgeving te [plaats] blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van de [b-straat] bevindt, deze communicatie via de zendmast [l-straat] kan verlopen. De laatst zichtbare registratie van de # [003] in hel Nederlandse netwerk is geweest op 18 september 2019 om 05:49 uur.
Voor zowel de # [002] als de # [003] geldt dat de laatst zichtbare registratie in het Nederlandse netwerk op de dag van de moord is geweest, kort voor het tijdstip van het plegen van de moord.
De gebruiker van de # [003] ; [verdachte]
Uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat het telefoonnummer in de periode waarin het in het Nederlandse netwerk actief is geweest het meest gebruik heeft gemaakt van de zendmast [a-straat] . Zoals hiervoor aangegeven kan telecommunicatie vanaf het adres [a-straat 1] te [plaats] via deze zendmast verlopen.
Met de # [003] is contact geweest of zijn pogingen daartoe ondernomen met de navolgende telefoonnummers [hof: waarbij hier telkens slechts de laatste 4 cijfers zullen worden vermeld]:
- # [002] : de gebruiker hiervan is [medeverdachte] [hof: het toeschrijven van dit nummer aan [medeverdachte] wordt hierna besproken];
- # [008] ; dit telefoonnummer is in gebruik bij [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 2] zijn bekenden van elkaar;
- # [009] : dit telefoonnummer is in gebruik is bij [betrokkene 4] . Zij stond in september 2019 samen met [verdachte] en hun kind ingeschreven op de [d-straat 1] te [plaats] ;
- # [010] ; dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 1] . [verdachte] verbleef in de maand september 2019 bij [betrokkene 1] in de woning [a-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 1] beschouwt [verdachte] als zijn broertje;
- # [011] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 5] . Zij is de vriendin van [betrokkene 2] ;
- # [012] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 6] . Hij is een kennis van [verdachte] ;
- # [013] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 7] , Zij heeft met [verdachte] een zoon;
- # [014] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 8] . Hij is een vriend van [verdachte] .
[verdachte] heeft het telefoonnummer [001] (hierna: [001] ) in gebruik. Bij de provider Vodafone zijn de historische telecomgegevens van de [001] gevorderd voor de periode 25 maart 2019 tot en met 25 september 2019. De historische telecomgegevens van de # [003] zijn geleverd door provider KPN. Op 6, 8, 9, 10, 11, 14, 15 en 17 september 2019 maken de [001] en de # [003] op nagenoeg gelijke tijdstippen gebruik van de zendmast aan respectievelijk de [g-straat] 109 te [plaats] (hierna: [g-straat] ) en [a-straat] . Uit de bijlage bij de hiervoor genoemde netwerkmeting blijkt dat telecommunicatie vanuit het [a-straat 1] via beide zendmasten kan verlopen. Daarbij staat voor provider Vodafone de zendmast [g-straat] genoemd en voor de provider KPN de zendmast [a-straat] . Voorts maakt op 13 september 2019 de # [003] om 01:08 uur gebruik van de zendmast [n-straat] te [plaats] en de [001] om 03:50 uur gebruik van de zendmast [e-straat] te [plaats] . Uit een verrichte netwerkmeting met betrekking tot het adres [d-straat 1] te [plaats] , het woonadres van [verdachte] en zijn partner, blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van dit adres bevindt, deze communicatie via de zendmast [n-straat] (KPN) of [e-straat] (Vodafone) kan verlopen.
Het nummer # [003] is op 17 september 2019 om 16:21 uur onder de naam ‘ […] ’ opgeslagen in de telefoon van [betrokkene 5] . In de telefoon stond ook het nummer [001] [hof: het hiervoor al besproken nummer van [verdachte] ] onder ‘ […] ’ opgeslagen. ‘ […] ’ is een bijnaam van [verdachte] .
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de # [003] gedurende de periode dat dit nummer in september 2019 in het Nederlandse netwerk actief was.
Verklaring [verdachte] over gebruik van de # [003]
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de # [003] slechts eenmalig heeft gebruikt op 17 september 2019 om zijn vriendin een bericht te sturen [hof: dit bericht wordt later nog besproken]. [verdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment op het [a-straat 1] te [plaats] in gezelschap van een vrouw was. Hij ging naar beneden om vuilniszakken weg te gooien en had zijn telefoon boven gelaten. Zijn vriendin belde hem in die tijd veel. Beneden was een barbecue feestje aan de gang. Hij is daar toen even bij gaan zitten en heeft een van de mannen om een telefoon gevraagd en zijn vriendin een bericht gestuurd. Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring en neemt daarbij de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen in aanmerking, waarvoor de verklaring van [verdachte] geen uitleg biedt. Daaraan voegt het hof nog toe dat de verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep door [verdachte] is afgelegd, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid ervan. De verklaring is voorts op geen enkele wijze verifieerbaar. Het hof schuift de verklaring van [verdachte] dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
(…)
De gebruiker van de # [002] ; [medeverdachte]
Uit de historische telecomgegevens blijkt dat het telefoonnummer in de periode waarin het in het Nederlandse netwerk actief is geweest het meest gebruik heeft gemaakt van de zendmast [k-straat 1] te [plaats] (hierna: [k-straat 1] ). [betrokkene 9] , de moeder van [medeverdachte] , woont op het adres [o-straat 1] te [plaats] . Dit is een van de verblijfadressen van [medeverdachte] . Uit een verrichte netwerkmeting met betrekking tot het adres [o-straat 1] te [plaats] blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van dit adres bevindt, deze communicatie via de zendmast [k-straat 1] kan verlopen.
Met de # [002] is contact geweest of zijn pogingen daartoe ondernomen met de navolgende telefoonnummers [hof: waarbij hier telkens slechts de laatste 4 cijfers zullen worden vermeld]:
- # [003] : hiervóór heeft het hof vastgesteld dat [verdachte] de gebruiker is van dit nummer;
- # [015] : dit nummer staat in de onder [verdachte] in beslag genomen iPhone XR, waarmee hij het nummer [001] gebruikte (hierna: de iPhone van [verdachte] ), opgeslagen als ‘ […] '. Uit gewiste gesprekken op deze telefoon blijkt dat ‘ […] ’ een relatie heeft met [betrokkene 10] :
[betrokkene 10] (thans: [betrokkene 10] ) heeft een relatie met [medeverdachte] . Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de # [015] voornamelijk gebruikt maakt van de zendmast [p-straat 1] te [plaats] , Het woonadres van [betrokkene 10] is [q-straat 1] te [plaats] . Dit is in de directe omgeving van de genoemde zendmast. Het hof leidt uit het voorgaande af dat het nummer # [015] in gebruik is bij [betrokkene 10] , de vriendin van [medeverdachte] ;
- # [005] : dit telefoonnummer was in gebruik bij [slachtoffer] ;
- # [016] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 11] . Dit is de broer is van [betrokkene 10] ;
- # [017] : dit nummer staat op naam van [betrokkene 12] . In de telefoon van [betrokkene 12] staat de # [002] opgeslagen als het nummer van ‘ [medeverdachte] ’. [betrokkene 12] had een ‘scharrel relatie’ met [medeverdachte] . Hij heeft haar met de # [002] gebeld en zij heeft het nummer toen onder zijn naam opgeslagen.
In de in beslag genomen iPhone van [verdachte] staat het nummer [004] (hierna: # [004] ) opgeslagen als ‘ […] '. De naam ' […] ' is een bijnaam voor [medeverdachte] . Dit blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot ‘ […] '. Verder blijkt dit uit het feit dat in de iPhone van [verdachte] een WhatsApp bericht van [betrokkene 10] is aangetroffen met de inhoud: “
[…] slaapt nog moet ik hem wakker maken?”, alsmede uit het feit dat ene [betrokkene 13] in een uitgeluisterd gesprek met [medeverdachte] deze ‘ […] ’ noemt: De # [004] maakt voornamelijk gebruik van de zendmast [r-straat] in [plaats] , zoals aangegeven in de directe omgeving van de woning van [betrokkene 10] , terwijl het nummer verder meermaals contact heeft met het nummer # [018] , dat in gebruik is bij [betrokkene 9] . Het hof stelt dan ook vast dat het nummer # [004] in gebruik is bij [medeverdachte] .
Op 9 en 10 september 2019 maken de # [002] en de # [004] op nagenoeg gelijke tijdstippen gebruik van de zendmast aan [k-straat 1] . Verder maken beide nummers op 9 september 2019 op vrijwel gelijke tijdstippen gebruik van de zendmasten [s-straat] en [t-straat] , beide te [plaats] ; Deze zendmasten bevinden zich op ongeveer 850 meter van elkaar. Voorts maken beide nummers op 16 september 2019 op vrijwel gelijke, tijdstippen gebruik van de zendmast [u-straat] te [plaats] (hierna: [u-straat] ). Blijkens de hiervoor genoemde netwerkmeting is dit een van de zendmasten via welke telecommunicatie op of in de omgeving van het [o-straat 1] te [plaats] , het adres van de moeder, kan verlopen.
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte] de gebruiker is geweest van de # [002] gedurende de periode dat dit nummer in september 2019 in het Nederlandse netwerk actief was.
6.2.7 Contacten en bewegingen van de # [003] en de # [002]
[verdachte] en [medeverdachte] hebben in de periode vanaf 9 september 2019 tot en met de vroege ochtend van 18 september 2019, kort voor de moord op [slachtoffer] , via de # [003] en de # [002] veelvuldig contact met elkaar, voornamelijk ’s nachts en in de vroege ochtend. Een weergave van deze contacten en de daarbij behorende zendmasten, waaruit bewegingen en verblijfplaatsen van [verdachte] en [medeverdachte] kunnen worden afgeleid, volgt hieronder.
8 september 2019
Om 16:30 uur belt de # [003] naar de # [002] , waarbij de # [002] de zendmast [v-straat] te [plaats] (hierna: [v-straat] ) gebruikt en de # [003] de zendmast [n-straat] te [plaats] . Om 23:38 uur wordt de # [002] gebeld door de # [003] , waarbij de # [002] een zendmast in [plaats] (een plaats langs de snelweg A4 tussen [plaats] en [plaats] ) gebruikt en de # [003] de zendmast op [a-straat] .
9 september 2019
Om 00:08 uur belt de # [002] naar de # [003] . De # [002] maakt dan gebruik van de zendmast [w-straat] te [plaats] , terwijl de # [003] van de zendmast [a-straat] aanstraalt. Om 00:34 uur stuurt de # [003] de # [002] een sms, waarbij beide nummers de zendmast [k-straat 1] aanstralen. Blijkens een datasessie maakt de # [002] om 07:58 uur gebruik van de zendmast [a-straat] . De Volkswagen Transporter rijdt, zoals eerder vastgesteld, om omstreeks 09:55 uur door de [b-straat] . Om 10:28 uur belt de # [003] uit naar een ander nummer en straalt dan de zendmast [a-straat] aan. Bij een gesprek tussen de # [002] en de # [003] om 19:10 uur maakt de # [002] gebruik van de zendmast [w-straat] te [plaats] . De #0654 maakt om 20:21 uur voor een datasessie gebruik van de zendmast [s-straat] te [plaats] .
10 september 2019
Omstreeks 01:02 uur ontvangt de [001] ( [verdachte] ) twee WhatsApp berichten van de # [015] ( [betrokkene 10] ). De berichten houden in: “
Bro k kom zo” en “
Me tel staat uit laat hem in de auto op het zit nog daar vandaar!”. Een kennis van [medeverdachte] , [betrokkene 14] , heeft het nummer # [015] in zijn telefoon staan als ‘Maat’ en heeft verklaard dat [medeverdachte] dit nummer ook gebruikte. Het hof gaat er hierom en gelet op de inhoud van voornoemde berichten vanuit dat [medeverdachte] op dit moment de # [015] gebruikt. Om 03:07 uur probeert de # [002] tweemaal naar de # [003] te bellen. Nummer # [002] maakt op dat moment gebruik van een zendmast in [plaats] . Om 03:24:53 uur stuurt de # [019] een sms en maakt daarbij gebruik van de zendmast [k-straat 1] te [plaats] . Het nummer # [003] ontvangt om 03:24:54 uur een sms en maakt daarbij gebruik van de zendmast [a-straat] .
Tussen 05:04 en 05:57 uur is er sprake van meerdere telefonische contacten en contact per sms tussen de # [003] en de # [002] , waarbij de # [003] gebruik maakt van de zendmast [a-straat] en de # [002] van de zendmast [k-straat 1] . Om 09:53 uur stuurt de # [015] een sms naar de # [002] , waarbij de # [015] een zendmast in [plaats] aanstraalt en om 10:17 uur stuurt de # [015] een sms aan de # [004] ( [medeverdachte] ), die dan de zendmast [k-straat 1] aanstraalt. Het hof gaat ervan uit dat deze sms-berichten door [betrokkene 10] zijn verstuurd. Deze sms-berichten blijven onbeantwoord. Kennelijk heeft [medeverdachte] zijn # [004] bij zijn moeder laten liggen. Eerst om 11:36 uur belt de # [004] de # [015] , waarbij de # [004] de zendmast [k-straat 1] aanstraalt. Hierna is er pas weer om 14:12 uur een registratie van de # [002] en de # [003] , als de # [002] de # [003] belt. De # [002] straalt dan de Zendmast [k-straat 1] aan, terwijl de # [003] de zendmast [a-straat] aanstraalt. Het nummer [001] wordt met een gesprek pas weer actief om 15:22 uur, en straalt daarbij de zendmast [g-straat] aan.
De Volkswagen Transporter verschijnt, zoals eerder weergegeven, die dag om 06:18 uur op de [b-straat] en vertrekt weer om 10:44 uur. Het hof stelt vast dat er in het tijdvak van 05:57 uur tot 11:36 uur door [medeverdachte] en [verdachte] geen activiteiten zijn verricht op hun telefoons (een telefoontje om 8:52 uur van de # [015] naar de # [004] wordt doorgeschakeld en staat daarom als uitgaand gesprek van de # [004] geregistreerd).
Om 23:43 uur straalt de # [002] een zendmast aan in [plaats] . Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte] terug naar [plaats] is gereden, gelet ook op hetgeen hierna zal worden overwogen.
11 september 2019
Om 00:37 uur voert de # [002] een uitgaand gesprek en straalt hierbij de zendmast [p-straat] te [plaats] aan. Voorts voert de # [002] om 00:47 uur een uitgaand gesprek met de # [003] en straalt dan de zendmast [v-straat] aan. Om 05:35 uur voert de # [002] een gesprek met de # [003] en gebruikt dan de zendmast [k-straat 1] . Om 05:36 uur voert de # [003] een gesprek met de # [002] en maakt dan gebruik van de zendmast [a-straat] , Om 0538 uur stuurt de [001] ( [verdachte] ) nog een sms naar nummer # [020] ( [betrokkene 4] ): “
Babe ben nu pas terug maar nu weer weg spreekje later ja”.
Eerder is weergegeven dat de Volkswagen Transporter die dag om 06:24 uur op de [b-straat] verschijnt en weer vertrekt om 09:39 uur. Van activiteiten van de verdachten op hun telefoons in het tijdvak vanaf 05:38 uur tot het hierna genoemde telefoontje van 11:44 uur van de # [002] is niet gebleken. Kennelijk heeft [medeverdachte] de # [004] weer bij zijn moeder laten liggen, gelet op het feit dat dit nummer in dit tijdvak voor datasessies de zendmast [k-straat 1] aanstraalt.
Om 11:44 (duur 12 seconden), 11:47 (duur 5 seconden) en 11:48 (duur 13 seconden) uur belt de # [002] naar het nummer # [005] , dat in gebruik was bij [slachtoffer] . Gelet op het meermaals bellen en de korte duur van de telefoontjes, komt er kennelijk geen gesprek tot stand. De # [002] maakt gebruik van de zendmast [a-straat] . Om 12:58 uur belt de # [002] nogmaals naar de # [005] en wordt een duur van 12 seconden geregistreerd, zodat ook hier kennelijk geen gesprek tot stand komt. Om 13:00 uur belt de # [002] wederom naar het nummer van [slachtoffer] . Dit contact duurt 80 seconden, hetgeen betekent dat hier wel een gesprek tot stand komt. Om 13:12 uur ontvangt de # [002] per sms de gegevens van het kantoor van [slachtoffer] . De # [002] maakt telkens gebruik van de zendmast, aan [a-straat] . Tussendoor belt de # [002] tussen 11:44 en 13:00 uur tevens viermaal met het nummer van [betrokkene 12] .
In de mobiele telefoon van [betrokkene 1] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt en verzonden op 11 september 2019 om 13:31 uur. Dit filmpje is gemaakt in de huiskamer van het [a-straat 1] te [plaats] . Naast [verdachte] is ook [medeverdachte] op dit filmpje te zien.
Om 15:09 uur stuurt de # [002] een sms naar de # [017] ( [betrokkene 12] ) en gebruikt dan een zendmast in Den Hoorn. Om 17:18 uur wordt de # [002] gebeld en straalt dan de zendmast Westblaak in Rotterdam aan. Om 17:37 uur heeft de # [004] een datasessie en maakt dan gebruik van de zendmast [p-straat] te Rotterdam.
Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte] tijdens het gesprek met [slachtoffer] van hem heeft vernomen dat die zich niet in Nederland bevond en wanneer hij zou terugkeren. BIijkens het dossier is [slachtoffer] op 8 september 2019 voor zijn werk met het vliegtuig naar Sao Paulo te Brazilië vertrokken en is hij op 15 september 2019 vanuit Sao Paulo naar Schiphol teruggevlogen, alwaar hij omstreeks 14:00 uur arriveerde. Het hof komt tot de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte] van [slachtoffer] verblijf in het buitenland op de hoogte zijn geraakt omdat er op de dagen 12,13 en 14 september 2019 nauwelijks contact is tussen de # [003] en de # [002] , de # [003] op 12 september 2019 in [plaats] blijft en de # [002] zich op deze dagen niet in de vroege ochtend vanuit [plaats] richting [plaats] beweegt om vervolgens weer later op de dag naar [plaats] terug te keren, zoals de voorgaande dagen en de dagen na 14 september 2019.
12 september 2019
De telefoonnummers [001] ( [verdachte] ) en # [003] hebben contact en/of pogingen daartoe ondernomen met verschillende personen. Hierbij wordt door deze nummers gebruik gemaakt van zendmasten in [plaats] . Er is die dag geen contact tussen de # [003] en de # [002] . De nummers # [004] ( [medeverdachte] ) en # [002] maken die dag geen gebruik van het mobiele netwerk.
13 september 2019
Om 01:08 uur probeert de # [003] te bellen met de # [002] . Er komt geen gesprek tot stand. De # [003] maakt gebruik van een zendmast [n-straat] te [plaats] . Vanaf 14:35 uur maakt de # [003] gebruik van de zendmast [a-straat] . Om 22:22 uur belt de # [002] naar de # [003] . De # [002] maakt dan gebruik van een zendmast in [plaats] . Telefoonnummer # [003] maakt gebruik van een zendmast in [plaats] .
14 september 2019
Om 11:13 uur belt de # [002] naar de # [003] . De # [002] maakt gebruik van de zendmast [v-straat] . De # [003] maakt gebruik van de zendmast [a-straat] . De rest van de dag is er geen contact tussen de # [003] en de # [002] .
15 september 2019
Zoals reeds aangegeven landt [slachtoffer] rond 14:00 uur op Schiphol.
Om 19:39 uur belt de # [002] met de # [003] . De # [002] maakt dan gebruik van de zendmast [v-straat] , terwijl de # [003] de zendmast [a-straat] gebruikt. Om 23:24 uur belt de # [002] naar de # [003] en straalt dan de zendmast [k-straat 1] aan. De # [003] gebruikt de zendmast [a-straat] . Om 23:47 uur ontvangt de # [002] een sms van de # [003] en om 23:54 uur vindt er een gesprek tussen de beide nummers plaats, waarbij de # [002] wederom gebruik maakt van de zendmast [k-straat 1] .
16 september 2019
Tussen 03:28 uur en 05:42 uur zijn er contacten via sms en gesprekken tussen de nummers # [003] en # [002] . Het nummer # [002] straalt daarbij de zendmasten [k-straat 1] of [u-straat] aan. Het nummer # [003] maakt gebruik van de zendmast [a-straat] , waar het nummer # [002] vanaf 05:41 ook uitstraalt. Het nummer # [002] beweegt tussen 06:04 uur en 06:18 uur via de zendmasten [x-straat] en [y-straat] te [plaats] , respectievelijk [plaats] , naar de zendmast [l-straat] , met welke zendmast de # [002] om 06:18 uur contact maakt. Deze zendmast staat in de omgeving van de woning van [slachtoffer] . Het hof merkt op dat dit moment samenvalt met het verschijnen van de Volkswagen Transporter vanaf 06:15 uur op de [b-straat] . De vrouw en kinderen van [slachtoffer] vertrekken om 07:55 uur met de auto vanaf de woning. Om 07:56 uur wordt er met de # [002] gebeld naar het telefoonnummer van [slachtoffer] , waarbij de # [002] gebruik maakt van de zendmast [l-straat] . Er vindt dan een gesprek plaats van 76 seconden. Om 08:20 uur vertrekt [slachtoffer] per fiets vanaf zijn woning, waarna de Volkswagen Transporter vrijwel direct wegrijdt. Van de # [003] zijn er in dit tijdvak geen registraties. Om 08:26 uur belt de # [002] met een onbekend tegennummer en maakt dan gebruik van de zendmast [z-straat] te [plaats] . Om 09:11 uur sms’t de # [002] met de # [017] van [betrokkene 12] en maakt dan gebruik van de zendmast [k-straat 1] . Om 11:21 uur ontvangt de # [002] een sms van [betrokkene 12] en maakt dan gebruik van de zendmast [v-straat] .
17 september 2019
Om 01:42 uur sms’t de # [003] naar de # [002] . De # [003] maakt gebruik van de zendmast [a-straat] te [plaats] en de # [002] van de zendmast [v-straat] . Om 06:41 uur belt de # [002] met de # [003] . De # [002] maakt dan gebruik van de zendmast [aa-straat] in [plaats] en de # [003] van de zendmast [a-straat] . De # [002] belt de # [003] om 07:01, 07:05, 07:07 en 07:10 uur maar wordt dan telkens doorgeschakeld. De # [002] maakt hierbij gebruik van de zendmast [k-straat 1] .
Het hof merkt op dat, zoals eerder vastgesteld, de Opel Combo om 07:30 uur op de [b-straat] verschijnt en om 08:24 uur wegrijdt, nadat [slachtoffer] de auto om 08:23 uur per fiets is gepasseerd. Er is in dit tijdvak geen activiteit van de telefoonnummers van [medeverdachte] en [verdachte] . Om 10:12 uur heeft de # [002] een datasessie en maakt dan gebruik van de zendmast [bb-straat] in [plaats] . Om 10:42 uur belt de # [002] met de # [003] , waarbij de # [002] gebruik maakt van de zendmast [v-straat] .104 Om 23:24 uur belt de # [002] naar de #613. De # [002] maakt bij dit gesprek gebruik van de zendmast [v-straat] en de # [003] van de zendmast [a-straat] . Om 23:57 uur stuurt de # [003] aan de # [009] ( [betrokkene 4] ) het bericht: “
Babe als je me belt ben ik al weg slaap lekker love you” en straalt daarbij wederom de zendmast [a-straat] aan.
18 september 2019
De # [002] stuurt om 03:41 uur een sms naar de # [003] . Hierbij maakt de # [002] gebruik van de zendmast [k-straat 1] en de # [003] van de zendmast [a-straat] . Om 05:49 uur belt de # [002] naar de # [003] . Hierbij maakt de # [002] gebruik van de zendmast [k-straat 1] , terwijl de # [003] gebruik maakt van de zendmast [a-straat] . Dit is het laatste geregistreerde contact tussen beide nummers en tevens de laatste zichtbare registratie van de # [003] . De laatst zichtbare registratie van de # [002] betreft een datasessie van 06:37 uur. De # [002] maakt dan gebruik van de zendmast [l-straat] , welke zendmast zich, zoals al eerder opgemerkt in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] bevindt. Het hof merkt op dat dit tijdstip samenvalt met de aanwezigheid van de Opel Combo op de [b-straat] , die daar om 06:21 uur is gearriveerd, zoals hierna zal worden besproken.
Het hof merkt nog op dat het reizen van [medeverdachte] vanuit [plaats] naar [plaats] op 10, 11, 15, 17 en 18 september 2019 niet alleen blijkt uit de historische verkeersgegevens van de # [002] , maar ook uit de zogenaamde ANPR-hits betreffende de door [medeverdachte] gebruikte Citroën.
Conclusie
Op grond van de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen en overwegingen komt het hof tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte] in verband met (de voorbereiding van) de moord op [slachtoffer] de nummers # [003] respectievelijk # [002] in gebruik hebben genomen. Zij hebben via deze nummers intensief contact met elkaar onderhouden in het kader van de door hen uitgevoerde ‘voorverkenningen’ in verband met de moord en vervolgens in het kader van het gezamenlijk opwachten van [slachtoffer] teneinde hem om het leven te brengen. [verdachte] heeft in de betreffende periode niet bij zijn vriendin in [plaats] verbleven maar bij [betrokkene 1] op [a-straat] in [plaats] . [medeverdachte] is telkens vanuit [plaats] naar [plaats] gekomen en heeft bij zijn moeder verbleven. Zij hebben hun activiteiten onderbroken toen [slachtoffer] zich niet in Nederland bleek te bevinden, hebben deze activiteiten weer opgepakt vanaf het moment dat [slachtoffer] weer thuis was en hun kans afgewacht.
6.2.8 De dag van de moord; 18 september 2019
Op 18 september 2019 is rond 07:38 uur op de [b-straat] te [plaats] meermalen op [slachtoffer] geschoten als gevolg waarvan hij ter plaatse is overleden. Uit het onderzoek van arts en patholoog prof, dr. [arts] blijkt dat er in totaal tien schotletsels waren in hoofd, hals, rug en schouder, horende bij vier doorschoten en twee inschoten. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door hersenfunctiestoornissen door één doorschot van het hoofd.
De melding om naar de [b-straat] te [plaats] te gaan vanwege een schietincident, is omstreeks 07:40 uur bij de politie binnengekomen.
Een camera gericht op de [b-straat] heeft op afstand beelden vastgelegd van de aanloop naar en het moment van het schietincident. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] vanaf zijn voortuin het trottoir oploopt in de richting van zijn auto. Als hij bij zijn auto is loopt een in zwart gekleed persoon – naar later bleek de schutter – vanaf de richting van de parkeervakken bij de speeltuin in de richting van de auto van [slachtoffer] . Als [slachtoffer] aan de bestuurderszijde in zijn auto is gestapt komt de schutter aan de bestuurderszijde naast de auto staan. Hij strekt dan zijn arm in de richting van het portier waar het slachtoffer zit. Vervolgens brengt hij zijn arm weer naar zijn Iichaam en maakt een sprongetje. Hij strekt nog een keer zijn arm in de richting van het portieren loopt daarna weg in de richting van de speeltuin. Te zien is dat het portier aan de bestuurderszijde van de auto van het slachtoffer opengaat.
Een getuige heeft verklaard dat hij die ochtend een ruzie heeft gehoord en, toen hij uit zijn woning naar buiten keek, zag dat [slachtoffer] vanuit zijn auto luid aan het praten was met een andere man. Hij zag dat de man wegrende in de richting van de [h-straat] en dat [slachtoffer] uit zijn auto stapte en achter de man aanliep. De man draaide zich vervolgens om waarna [slachtoffer] en de man lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. De getuige zag dat de man iets in zijn hand hield, en op [slachtoffer] schoot, da [slachtoffer] doorliep en de man vervolgens meerdere schoten afvuurde. Hij zag dat [slachtoffer] op de grond viel en de andere man wegrende in de richting van de [cc-straat] .
Camera’s gericht op een gedeelte van de [i-straat] richting de [cc-straat] en een gedeelte van de [b-straat] , hebben beelden vastgelegd waarop te zien is dat die dag rond 06:21 uur een auto inparkeert in één parkeervak bij de speeltuin. Nadat is ingeparkeerd worden de lampen van de auto gedoofd. Het hof heeft al eerder vastgesteld dat dit de witte Opel Combo is. Op de camerabeelden wordt tussen 06:21 uur en 07:38 uur geen verplaatsing van de Opel Combo vastgelegd.
De camerabeelden laten zien dat om 07:38:11 uur de schutter vanaf de parkeervakken bij de speeltuin, richting de rijbaan loopt en dat vrijwel gelijktijdig – om 07:38:12 uur – de Opel Combo achteruit rijdend het parkeervak ter hoogte van de speeltuin verlaat. De Opel Combo rijdt om 07:38:27 uur de [b-straat] richting de [cc-straat] in en verdwijnt om 07:38:30 uit beeld. Voornoemde getuige heeft verklaard dat na het schietincident de schutter wegrende over de [b-straat] in de richting van de [cc-straat] . Dat is in de richting waarvan de Opel Combo heen was gereden.
Een camera gericht op de kruising de [cc-straat] met de [b-straat] heeft beelden vastgelegd waarop te zien is dat rond het tijdstip van het schietincident vanuit de [b-straat] de Opel Combo in beeld komt. De auto rijdt langzaam richting de [cc-straat] en komt nog in de [b-straat] tot stilstand. Na 12 seconden gaat de auto weer rijden en rijdt dan via de [cc-straat] in de richting van de kruising met de [h-straat] . Tijdens het stilstaan van de Opel Combo zijn de portieren dicht gebleven. De beelden geven geen zicht op de achterkant van de Opel Combo zodat niet kan worden gezien of de achterdeur geopend wordt. Gedurende de tijd dat de Opel Combo in beeld was totdat om 07:48 uur een politieauto aan komt rijden, zijn geen personen of andere voertuigen op de camerabeelden te zien.
Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat [verdachte] in deze periode de vaste gebruiker van de Opel Combo is en dat [medeverdachte] zich op deze dag voorafgaand aan de moord om 06:37 uur in de Opel Combo op de [b-straat] bevindt. Hieraan voegt het hof nog toe dat het hiervoor ook al heeft geconcludeerd dat [verdachte] en [medeverdachte] voorverkenningen hebben uitgevoerd dan wel [slachtoffer] hebben opgewacht en daartoe gebruik hebben gemaakt van de Opel Combo en de Volkswagen Transporter.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [medeverdachte] of [verdachte] de schutter is geweest en als passagier achterin de door de andere verdachte bestuurde Opel Combo is gestapt waarna deze is weggereden. Dit vindt ook bevestiging in de aangetroffen bloedsporen van het slachtoffer op de buiten- en binnenzijde van de rechter-achterdeur. Het hof gaat ervan uit dat dat de schutter, [medeverdachte] of [verdachte] , die tijdens het schieten in de nabijheid van het slachtoffer heeft gestaan, bij het openen van de deur deze bloedsporen, die kennelijk op hem waren gekomen, heeft achtergelaten. Het hof wordt in dit oordeel nog gesterkt door de volgende bevindingen.
6.2.9 Gedrag verdachten en bevindingen na de moord
Opvallend acht het hof het gedrag dat de verdachten hebben vertoond na de moord. Op camerabeelden gericht op [a-straat] te [plaats] valt te zien dat de verdachten enkele uren na de moord samen over [a-straat] lopen.
In WhatsApp berichten aan zijn vriendin [betrokkene 4] heeft [verdachte] op 18 september 2019 om 15:33 uur gemeld dat hij ‘wacht op pap’ en om 15:38 uur “
pap komt pas om half acht zo”. Het hof begrijpt dat met pap geld wordt bedoeld. Dat dit, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, om pap – in de zin van poedermelk – voor zijn kind zou gaan, schuift het hof als ongeloofwaardig ter zijde. De verdachte heeft eerder al bij de politie bevestigd dat hiermee geld wordt bedoeld. Dat het ging om een bedrag dat hij uit een wietoogst zou hebben gekregen zoals hij tijdens dat verhoor verklaarde, is niet aannemelijk geworden.
[verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 4] beschikken na de moord opeens over veel geld. Zo heeft [verdachte] op 19 september 2019 € 15.300,- contant betaald voor een auto die het garagebedrijf sinds 8 juli 2019 had achtergehouden in verband met een betalingsachterstand van [verdachte] en [betrokkene 4] .
Op 25 september 2019 heeft [betrokkene 4] voor [verdachte] een ticket naar Suriname geboekt ad € 1.030,- en heeft dit de volgende dag contant betaald. Op 27 september 2019 is [verdachte] op Schiphol aangehouden en had hij een geldbedrag van € 1.965,- bij zich. Op 29 september 2019 heeft de zoon van [verdachte] in een telefoongesprek over [verdachte] gezegd dat hij heel veel geld had en aan meerdere mensen geld heeft gegeven. Ook een vriendin van [verdachte] heeft gezegd dat ze op 18 september 2019 geld van [verdachte] had gekregen.
Gelet op het (lage) inkomen van [verdachte] en [betrokkene 4] en gelet op het feit dat [betrokkene 4] in de schuldsanering zit gaat het hier om opvallende bedragen waarover zij opeens vanaf 18 september 2019 beschikken.
Ook [medeverdachte] heeft na de moord opeens de beschikking over geld. In de woning van [betrokkene 10] , waar ook [medeverdachte] verbleef, is een aankoopbon van een juwelier aangetroffen. Volgens die bon zijn op 20 september 2019 drie sieraden voor in totaal € 3.100,- gekocht. De juwelier herkende [medeverdachte] van een foto en verklaarde dat hij meerdere keren in de winkel is geweest. Op 24 september 2019 vonden twee contante stortingen op de rekening van [medeverdachte] plaats waarbij, vergeleken met de stortingen die anders plaatsvinden, in ieder geval één bedrag (€ 2.250,-) opvalt voor wat betreft de hoogte ervan.
Op 23 en 24 september 2019 wordt in zes overschrijvingen in totaal € 1.159,- overgemaakt naar het Centraal Justitieel Incasso Bureau.
OVC-gesprek
De politie heeft met behulp van opnameapparatuur in januari 2020 de in de Citroën van [medeverdachte] gevoerde gesprekken heimelijk opgenomen, zogenoemde OVC-gesprekken (Opname Vertrouwelijke Communicatie). Daarbij is het hof van oordeel dat het navolgende OVC-gesprek van 15 januari 2020 tussen – de partner van [medeverdachte] – [betrokkene 10] (voorheen [betrokkene 10] ) en haar neef [betrokkene 15] voor het bewijs relevant is. In dat gesprek zegt [betrokkene 10] “
wist ik maar minder” en “
kon ik alles maar uit mijn hoofd wissen”. Even later gaaf het gesprek als volgt verder:
“ [betrokkene 15] ( [betrokkene 15] ): en en en die torrie waren ze met zijn tweeën ook
[betrokkene 10] ( [betrokkene 10] ); hmm hmm (bevestigend) dat was het..
[betrokkene 15] : maar hoe
[betrokkene 10] : zijn beste mattie je weet toch
[betrokkene 15] : hoe hebben ze hem dan gevonden
[betrokkene 10] : omdat ie kanker dom is (lacht). Ik zeg je eerlijk. Ola hey ...dus (fluisteren) ntv poppetje toch .... en die is gestolen, gewoon die kenteken toch ...ja .. die ga je overal mee rondrijden. Voordat je... Een maandje ervoor je rijdt naar je matties je rijdt naar een Fissa (fon) dit dat je weet toch zo .. vervolgens ... na die ding
[betrokkene 15] :... ntv die plek waar die advocaat was ...
[betrokkene 10] : Ja, na die ding...... Broertje ntv (cleanen???) ja .... hoeft niet ik ga het doen dit dat ik ga het doen. Week later, nog steeds niet gedaan. Vervolgens de dag dat je het wilt gaan doen, komen.... ntv ... daarna het wordt heet toch ... ik dacht nah nah .... dit dat. .. ntv je gaat naar Su naar schiphol.. op schiphol wordt je aangehouden … ben je toch een mongool.”
Het hof leidt uit dit laatste onderdeel af, dat wordt gesproken over [verdachte] en het niet schoonmaken van de Opel Combo. Immers vindt dit bevestiging in de bevindingen van de politie dat op de dag dat [verdachte] op zoek was naar schoonmaakmiddelen en de politie vervolgens tot inbeslagname van de Opel Combo is overgegaan, zijn vriendin [betrokkene 4] voor hem een ticket naar Suriname heeft geboekt. Op 27 september 2019 is [verdachte] op Schiphol aangehouden.
In het OVC-gesprek wordt even later door [betrokkene 15] gevraagd “
Zijn jullie niet uitbetaald” waarop [betrokkene 10] antwoordt “
ja natuurlijk wel”.
Het hof concludeert dat in dit OVC-gesprek wordt gesproken over de moord op [slachtoffer] , over de gebruikte Opel Combo en over [verdachte] . Dit gesprek duidt voorts op betrokkenheid van [medeverdachte] bij die moord. Er wordt immers door de partner van [medeverdachte] gezegd dat ze met z’n tweeën waren, zijn beste mattie, verder wordt er over “die advocaat” gesproken, over het niet schoonmaken van de Opel Combo, dat iemand naar Schiphol gaat en daar wordt aangehouden en over dat er over uitbetaling wordt gesproken.
6.2.10 Signalementen beide verdachten
De verdediging heeft aangevoerd dat de signalementen van de schutter die de getuigen hebben gegeven de verdachten uitsluiten. Het hof hecht eraan op te merken dat bij het geven van signalementen een subjectieve inkleuring door getuigen met zich kan brengen dat er verschillen in de beschrijvingen ontstaan. Daar komt bij dat de getuigen verklaren over een heftige gebeurtenis hetgeen de waarneming kan beïnvloeden.
Het hof stelt voorop dat het geen van de door de getuigen gegeven signalementen bezigt voor het bewijs, maar dat het tot een bewezenverklaring komt op basis van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken. Dat door ooggetuigen gegeven signalementen verschillend zijn en deels niet passen bij de verdachten doet niet af aan voormelde feiten en omstandigheden, mede gelet op de hiervoor gemaakte opmerking over de situatie waarin de getuigen hun waarnemingen hebben gedaan. Wat betreft het ‘opvallende loopje’ en het ‘tengere postuur’ dat door getuigen wordt genoemd en waarvan door de verdediging is bepleit dat dit bij [medeverdachte] noch bij [verdachte] past, merkt het hof nog het volgende op. Inderdaad is uit het dossier niets gebleken over een afwijkende loop van [verdachte] , maar bij [medeverdachte] is dit wel het geval.
Op verzoek van de verdediging heeft [medeverdachte] tijdens de zitting in hoger beroep door de gang van het gerechtsgebouw gerend, waarbij het hof heeft waargenomen dat zijn manier van lopen thans geen opvallendheden laat zien in de zin van beperkingen. Met deze waarneming is echter allerminst gezegd dat [medeverdachte] ten tijde van het strafbare feit, bijna drie en een half jaar geleden, geen afwijkend loopgedrag kan hebben vertoond. Het hof constateert ten aanzien van de bewegingscapaciteiten van [medeverdachte] dat hij in het verleden wel problemen met zijn benen heeft gekend. Zo heeft hij in 2012 een Wajong-uitkering gekregen mede in verband met gebleken standafwijkingen aan beide voeten. Ook zijn moeder heeft bevestigd dat hij moeilijk kan lopen en rennen (proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2020, dossierpagina's 5 1695 – 5 1697; proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] van 4 februari 2020, dossierpagina 3 0224). In een op 25 mei 2020 – tijdens zijn detentie – gevoerd telefoongesprek met [betrokkene 10] heeft [medeverdachte] het over een operatie aan zijn been in 2005 die foutief is geweest. Hij zegt dat als hij zijn been op een bepaalde manier zet, deze naar de zijkant draait. Uit het gesprek blijkt dat hij er nog last van heeft, het veel pijn doet en hij zelfs bang is dat hij echt gehandicapt wordt (uitwerking tapgesprek met sessienummer 650, dossierpagina 51700). Dan is het inmiddels ruim acht maanden na de moord. Het hof overweegt verder dat het feit dat [verdachte] en [medeverdachte] thans een gespierd bovenlichaam hebben niet betekent dat zij dit ook ten tijde van de moord hadden. Bovendien droeg de schutter een trui, hetgeen het zicht op een gespierd bovenlichaam kan vertroebelen.
6.2.11 Alibi [verdachte]
heeft verklaard dat hij ten tijde van de moord in de woning van [betrokkene 1] op [a-straat] verbleef. Hij was daar met een vriendin, [betrokkene 16] . Hij lag op 18 september 2019 tot ongeveer 09:30 of 10:30 uur te slapen en is daarvóór niet de deur uit geweest. Het hof overweegt dat getuige [betrokkene 16] noch getuige [betrokkene 1] hebben kunnen bevestigen dat [verdachte] de woning die ochtend niet op een eerder moment heeft verlaten. Verder verhoudt de verklaring van [verdachte] zich niet met de onderzoeksbevindingen in het dossier, waarbij het hof onder meer wijst op het bericht dat [verdachte] op 17 september 2019 om 23:37 uur aan [betrokkene 4] stuurt, inhoudende dat hij als zij belt weg zal zijn. Het hof schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
6.2.12 Eindconclusie
Op grond van bovenstaande en onderzoeksbevindingen en overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de volgende eindconclusie. Voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] zijn [verdachte] en [medeverdachte] op meerdere dagen met een Volkswagen Transporter en met een Opel Combo die [verdachte] in gebruik had naar het woonadres van [slachtoffer] gereden. Eerst was dit in het kader van ‘voorverkenningen’, vervolgens was dit in verband met het opzoeken en opwachten van [slachtoffer] . [medeverdachte] is hiervoor telkens vanuit [plaats] naar [plaats] , waar [verdachte] ook verbleef, op en neer gereisd. In verband met de voorbereiding en de uitvoering van de moord zijn twee telefoonnummers in gebruik genomen door [medeverdachte] en [verdachte] waarmee zij veelvuldig contact met elkaar hebben gehad. Toen bij het opwachten van [slachtoffer] op 10 en 11 september 2019 [slachtoffer] niet door [verdachte] en [medeverdachte] werd waargenomen, heeft [medeverdachte] telefonisch contact met [slachtoffer] gezocht, zich vermoedelijk voorgedaan als (nieuwe) cliënt en van [slachtoffer] vernomen dat hij zich niet in Nederland bevond alsmede dat hij op 15 september 2019 zou terugkeren. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte] hun activiteiten gestaakt, waarna zij op 16 september 2019 weer, met eerst de Volkswagen Transporter en vervolgens de Opel Combo, [slachtoffer] bij de [b-straat] zijn gaan opwachten. Nadat [slachtoffer] op 16 en 17 september 2019 op de fiets passeerde hebben zij op 18 september 2019 toegeslagen, toen [slachtoffer] in zijn auto stapte. Een van de verdachten is uit de Opel Combo gestapt, heeft [slachtoffer] doodgeschoten en is vervolgens via de achterdeur in de door de andere verdachte bestuurde en in beweging gekomen Opel Combo gestapt, waarna beiden zijn weggereden. [verdachte] en [medeverdachte] zijn na de moord uitbetaald.
Voorbedachte raad
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een grondige en langdurige voorbereiding. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachten niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij hebben voorafgaand aan hun handelen voldoende gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan is niet gebleken, sterker nog: de hierboven weergegeven gang van zaken geeft blijk van vasthoudendheid van de verdachten bij het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld en acht moord bewezen.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij de voorbereiding en de uitvoering van de moord. De daadwerkelijke vaststelling wie van hen de schutter is geweest kan daarbij in het midden worden gelaten. Het medeplegen van moord kan worden bewezen.”

Het tweede middel

21. Het tweede middel houdt in dat de bewezenverklaring niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder niet ten aanzien van het daderschap en de voorbedachte raad.
22. In de toelichting op het middel worden verschillende klachten naar voren gebracht, die zich richten tegen de overwegingen van het hof over (i) het signalement van de schutter, (ii) het alibi van de verdachte, (iii) de vaststelling dat de medeverdachte zich in een telefonisch contact vermoedelijk heeft voorgedaan als (nieuwe) cliënt van het slachtoffer en (iv) de voorbedachte raad.
23. Voordat ik deze klachten en de hierop volgende bewijsklachten in de middelen 3 t/m 5 bespreek, merk ik het volgende op. Met de bewijsklachten wordt tegen enkele onderdelen van de bewijsconstructie, geïsoleerd bezien, opgekomen. Daarbij moet worden bedacht dat de bewijsconstructie een veelheid aan redengevende vaststellingen bevat, die in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien. Ik zal desondanks de klachten afzonderlijk bespreken. De conclusie zal zijn dat de klachten tevergeefs zijn voorgesteld.
24. Bij de bespreking van de klachten stel ik voorop dat de selectie en waardering van bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. [8] In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. [9]
25. De eerste klacht ziet op de overweging van het hof dat het feit dat de verdachten thans een gespierd bovenlichaam hebben niet betekent dat zij dit ook ten tijde van de moord hadden en dat de schutter bovendien een trui droeg, hetgeen het zicht op een gespierd bovenlichaam kan vertroebelen. Gesteld wordt dat deze overweging impliceert dat het hof in strijd met zijn overweging dat het geen van de door de getuigen gegeven signalementen voor het bewijs gebruikt, een onderdeel van dat signalement wel voor het bewijs heeft gebruikt, omdat de vaststelling dat de schutter een trui droeg immers slechts uit een door een getuige opgegeven signalement volgt.
26. De klacht kan nergens toe leiden. Uit de bewijsoverwegingen volgt niet dat het hof voor de bewezenverklaring redengevend zou hebben geacht dat de schutter een trui droeg. Het hof heeft slechts in antwoord op een verweer en kennelijk aansluitend bij de getuigenverklaringen tot uitdrukking gebracht dat het zicht van een getuige op het postuur van een persoon – zeker in de situatie waarin de waarneming is gedaan – kan worden vertroebeld doordat die persoon een trui draagt. De waardering van de getuigenverklaring heeft daarmee mede plaatsgevonden in het licht van de inhoud ervan. Van innerlijke tegenstrijdigheid is geen sprake. De klacht faalt.
27. De tweede klacht houdt in dat de overweging van het hof, inhoudende dat het feit dat de verdachte en zijn medeverdachte thans een gespierd bovenlichaam hebben niet betekent dat zij dit ook ten tijde van de moord hadden, niet zonder meer voldoende kan worden geacht voor de suggestie van het hof dat zij ten tijde van de moord geen gespierd bovenlichaam hadden. Daarbij wordt opgemerkt dat het hof deze suggestie evenmin heeft doen steunen op informatie van de penitentiaire inrichting over eventuele sportieve activiteiten daar. Ook zou het hof onvoldoende oog hebben gehad voor de herenmode, waarin ’slim fit’-modellen al geruime tijd gangbaar zijn.
28. Ook bij deze klacht moet voor ogen worden gehouden dat de overwegingen van het hof een reactie vormen op het verweer dat de signalementen van de schutter die de getuigen hebben gegeven de verdachten uitsluiten, mede omdat het ‘tengere postuur’ dat door getuigen wordt genoemd niet bij de verdachten past. Het hof was in dat verband niet ertoe gehouden wettig en overtuigend vast te stellen dat de verdachten ten tijde van de moord geen gespierd bovenlichaam hadden, maar had slechts te beoordelen of het aangevoerde aannemelijk is geworden. Dat het hof in dat verband heeft overwogen dat het feit dat de verdachten ten tijde van de bestreden uitspraak (bijna drie en een half jaar na de moord) een gespierd bovenlichaam hebben, nog niet betekent dat zij dit ook ten tijde van de moord hadden, is tegen die achtergrond niet onbegrijpelijk. Hetzelfde geldt voor de overweging dat de schutter een trui droeg en dat dit het zicht op een gespierd bovenlichaam
kanvertroebelen. Een verdere verkenning van de herenmode in de afgelopen jaren kon het hof achterwege laten. Daarbij merk ik nog op dat het hof betekenis heeft toegekend aan de omstandigheden waaronder de waarneming is gedaan. Het hof overwoog in dit verband dat de getuigen verklaren over een ‘heftige gebeurtenis’, waardoor de waarneming kan worden beïnvloed. Ook deze klacht faalt.
29. De derde klacht komt op tegen de verwerping van het gestelde alibi van de verdachte. Dit alibi hield in dat de verdachte ten tijde van de moord in de woning van de getuige [betrokkene 1] verbleef, daar tot ongeveer 09:30 of 10:30 uur samen met de getuige [betrokkene 16] lag te slapen en voor die tijd niet de deur uit is geweest. Het hof heeft hierover overwogen dat noch de getuige [betrokkene 1] noch de getuige [betrokkene 16] dit alibi heeft kunnen bevestigen en dat dit zich ook niet verhoudt met de onderzoeksbevindingen in het dossier, waarbij het hof onder meer heeft gewezen op het bericht dat de verdachte de avond voor de moord aan zijn vriendin [betrokkene 4] heeft gestuurd, inhoudende dat ‘hij als zij belt al weg zal zijn’. Het hof heeft het alibi als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De steller van het middel betoogt dat deze overwegingen van het hof ontoereikend zijn gemotiveerd, omdat het ontbreken van een bevestiging van het alibi niet zonder meer betekent dat het niet juist kan zijn.
30. De rechter kan een alternatief scenario weerleggen door te overwegen dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden. [10] Voor zover de klacht is gestoeld op de veronderstelling dat het hof heeft geoordeeld dat het ontbreken van een bevestiging van het alibi door getuigen zonder meer betekent dat het gestelde alibi als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven, faalt het, omdat het bestreden arrest een dergelijk algemeen oordeel niet bevat. Het hof heeft het gestelde alibi niet aannemelijk bevonden en daarbij overwogen dat dit alibi zich niet met de onderzoeksbevindingen verhoudt. Verder heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het gestelde alibi geen steun vindt in de verklaringen van de door het hof genoemde getuigen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, waarmee het doek voor deze klacht valt.
31. De vierde klacht houdt in dat de overweging van het hof dat de medeverdachte in een telefonisch contact met het slachtoffer zich vermoedelijk heeft voorgedaan als (nieuwe) cliënt niet kan worden aangemerkt als toereikende (deel)motivering voor het bewezen verklaarde, omdat dit een mening, gissing of conclusie bevat die niet wordt ondersteund door enig bewijsmiddel.
32. De klacht is gericht tegen de volgende overweging van het hof onder het kopje ‘eindconclusie’:
“Toen bij het opwachten van [slachtoffer] op 10 en 11 september 2019 [slachtoffer] niet door [verdachte] en [medeverdachte] werd waargenomen, heeft [medeverdachte] telefonisch contact met [slachtoffer] gezocht, zich vermoedelijk voorgedaan als (nieuwe) cliënt en van [slachtoffer] vernomen dat hij zich niet in Nederland bevond alsmede dat hij op 15 september 2019 zou terugkeren. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte] hun activiteiten gestaakt, waarna zij op 16 september 2019 weer, met eerst de Volkswagen Transporter en vervolgens de Opel Combo, [slachtoffer] bij de [b-straat] zijn gaan opwachten.”
33. De gevolgtrekking dat de medeverdachte zich vermoedelijk heeft voorgedaan als (nieuwe) cliënt van het slachtoffer komt voort uit verschillende vaststellingen van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 10 september 2019 bij de woning van het slachtoffer hebben geobserveerd maar het slachtoffer niet hebben gezien. Op 11 september 2019 is met het aan de medeverdachte toegeschreven telefoonnummer meermalen telefonisch contact gezocht met het slachtoffer, waarbij de laatste poging leidde tot een gesprek van tachtig seconden. Dat gesprek werd gevolgd door het toezenden door het slachtoffer van zijn (kantoor)visitekaartje aan het telefoonnummer van de medeverdachte. Uit het onderzoek bleek dat het slachtoffer op 11 september 2019 in Brazilië verbleef en daarvan op 15 september 2019 terugkeerde. In deze periode is niet gebleken van observaties in de woonomgeving van het slachtoffer door de verdachte en zijn medeverdachte.
34. Het hof heeft daarmee het telefoongesprek dat de medeverdachte met het slachtoffer heeft gevoerd in verband gezien met de observaties. Gelet op de feitelijke vaststelling dat het telefoongesprek werd gevolgd door het toezenden door het slachtoffer van zijn (kantoor)visitekaartje aan het telefoonnummer van de medeverdachte, is de gevolgtrekking die het hof daaraan heeft verbonden – te weten dat de medeverdachte zich vermoedelijk heeft voorgedaan als een (nieuwe) cliënt van het slachtoffer - niet onbegrijpelijk. Ik roep daarbij in herinnering dat de regel dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn ook geldt voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. [11] Ook als de bestreden overweging zou worden weggedacht, kan de klacht overigens niet slagen, omdat deze in de bewijsconstructie van ondergeschikte betekenis is.
35. De vijfde en laatste deelklacht keert zich tegen het oordeel van het hof dat sprake is van voorbedachte raad. De kern van de klacht is dat ook als moet worden aangenomen dat sprake was van een grondige en langdurige voorbereiding, uit de bewijsmiddelen nog niet volgt dat deze voorbereiding was gericht op het misdrijf moord. Daarbij wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de voorverkenningen hebben plaatsgevonden met het doel het slachtoffer om het leven te brengen en dat dit evenmin kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat op 18 september 2019 meermalen op het slachtoffer is geschoten.
36. Het hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachte op meerdere dagen met wisselende auto’s het woonadres van het slachtoffer hebben verkend en later meermalen het slachtoffer daar hebben opgewacht. Zij hebben in verband met de voorbereiding en de uitvoering van het voorgenomen plan twee telefoonnummers in gebruik genomen, waarmee zij veelvuldig contact met elkaar hadden. Op 18 september 2019 stapte het slachtoffer in zijn auto, waarna een van de verdachten uit de Opel Combo is gestapt en het slachtoffer heeft doodgeschoten. Vervolgens is de schutter via de achterdeur in de door de andere verdachte bestuurde en in beweging gekomen Opel Combo gestapt, waarna beiden zijn weggereden. De verdachten zijn hierna uitbetaald.
37. Dat het hof uit het voorgaande heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van een grondige en langdurige voorbereiding van het plan om het slachtoffer van het leven te brengen en de verdachte en zijn medeverdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben gehandeld, is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof verder nog heeft overwogen dat van contra-indicaties die aannemen van voorbedachte raad niet is gebleken, terwijl de hierboven weergegeven gang van zaken blijk geeft van vasthoudendheid van de verdachten bij het plan om het slachtoffer om het leven te brengen. Ook de uitbetaling wijst in die richting. Ook deze klacht faalt.
38. Het middel faalt.

Het derde middel

39. Het derde middel behelst dat het hof een aangedragen alternatief scenario heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
40. De klacht ziet op de volgende overwegingen van het hof:

Verklaring [verdachte] over gebruik van de # [003]
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de # [003] slechts eenmalig heeft gebruikt op 17 september 2019 om zijn vriendin een bericht te sturen [
hof: dit bericht wordt later nog besproken]. [verdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment op het [a-straat 1] te [plaats] in gezelschap van een vrouw was. Hij ging naar beneden om vuilniszakken weg te gooien en had zijn telefoon boven gelaten. Zijn vriendin belde hem in die tijd veel. Beneden was een barbecue feestje aan de gang. Hij is daar toen even bij gaan zitten en heeft een van de mannen om een telefoon gevraagd en zijn vriendin een bericht gestuurd. Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring en neemt daarbij de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen in aanmerking, waarvoor de verklaring van [verdachte] geen uitleg biedt. Daaraan voegt het hof nog toe dat de verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep door [verdachte] is afgelegd, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid ervan. De verklaring is voorts op geen enkele wijze verifieerbaar. Het hof schuift de verklaring van [verdachte] dan ook als ongeloofwaardig terzijde.”
41. De klacht houdt in dat de motivering van het hof ontoereikend is voor zover deze inhoudt dat de verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid ervan.
42. Ook dit middel stuit af op de ruime vrijheid die de feitenrechter heeft bij de beoordeling van de feiten. Het staat de feitenrechter vrij bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een verklaring mede acht te slaan op het moment waarop de verklaring is afgelegd, in dit geval voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep. Daarbij komt dat de overweging niet op zichzelf staat. Het hof heeft zijn oordeel dat het geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte bovenal doen steunen op de overweging dat deze verklaring geen uitleg biedt voor de onderzoeksbevindingen, terwijl de verklaring op geen enkele wijze verifieerbaar is.
43. Het middel faalt.

Het vierde middel

44. Het vierde middel houdt in dat het hof in strijd met de artikelen 344, 359 en 415 Sv een aantal bewijsmiddelen tot het bewijs heeft gebezigd. Daarop volgt de volgende opsomming:
“1. Uit camerabeelden van de woonomgeving van [slachtoffer] is gebleken dat enkele weken voor de moord op 18 september 2019 er “voorverkenning” – die op enig moment zijn overgegaan in het “opwachten” van [slachtoffer] – hebben plaatsgevonden in de straat waar [slachtoffer] woonde, de [b-straat] te [plaats] . Daarbij zijn verschillende voertuigen gebruikt; een Renault Megan, een Volkswagen Transporter en een Opel Combo (p. 5).
2. Op 16 september 2019 wordt de Volkswagen Transporter om 06.06 uur geparkeerd op de [b-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [019] en # [003] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken gebruik van zendmasten in [plaats] (p. 10).
3. Op 17 september 2019 wordt de Opel Como om 07.30 uur geparkeerd op de [b-straat] . Om 08.23 uur vertrekt [slachtoffer] per fiets. Kort daarna verlaat de Opel Combo de [b-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [002] en de # [003] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken dus gebruik van zendmasten in [plaats] (p. 10)
4. Op woensdag 18 september 2019 – de dag dat [slachtoffer] is gedood – parkeert de Opel Combo om 06.21 uur op de [b-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaande de # [002] en de # [003] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken gebruik van zendmasten in [plaats] . Om 06.37 uur straalt de # [002] een zendmast ( [l-straat] ) aan die dekking geeft aan de [b-straat] . Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte] zich in de Opel Combo bevindt.
5. Uit de verstrekte gegevens met betrekking tot het MAC-adres volgt dat de Opel Combo door Immoves in de periode van 11 juni tot en met 22 september 2019, 407 keer is geregistreerd (p. 11).”
45. Verder is in het middel enkel opgemerkt dat deze bewijsmiddelen ten onrechte zijn gebezigd, “aangezien hetgeen uit onderzoek is gebleken niet kan gelden als een mededeling van feiten of omstandigheden door de verbalisanten zelf waargenomen of ondervonden, maar als gissing, conclusie of gevolgtrekking.”
46. Het middel wordt op geen enkele manier toegelicht. Nu uit de omschrijving van het middel als zodanig ook geen argumenten zijn te destilleren die steun zouden kunnen geven aan het standpunt dat de steller van het middel inneemt, zal ik de bespreking daarvan kort houden. Voor zover het middel zo moet worden begrepen dat onderzoeksbevindingen uit politieonderzoek (zoals verkeers- en locatiegegevens) niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd omdat deze geen mededelingen van feiten of omstandigheden door de verbalisanten zelf waargenomen of ondervonden zijn, maar gissingen, conclusies of gevolgtrekkingen, kan ik de steller van het middel hierin niet volgen.
47. Het middel faalt.

Het vijfde en zesde middel

48. Het
vijfde middelbevat de klacht dat het hof ten onrechte als strafverzwarende omstandigheid heeft laten meewegen dat het slachtoffer een advocaat was. Het
zesde middelhoudt in dat de strafmotivering onbegrijpelijk is door het oordeel van het hof dat de media-aandacht in deze zaak niet strafverminderend kan werken.
49. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:

10. Oplegging van straf
De rechtbank [plaats] heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het medeplegen van de opzetheling van de Volkswagen Transporter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor voornoemde feiten zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De verdediging heeft verzocht een beduidend lagere gevangenisstraf op te leggen dan door het Openbaar Ministerie geëist. Daarbij heeft de verdediging er onder meer op gewezen dat uit strafopleggingen in vergelijkbare zaken blijkt dat deze gevorderde straf te hoog is.
Van de ten laste gelegde heling van de Volkswagen Transporter wordt de verdachte vrijgesproken. Dit feit valt echter in het niet bij de bewezen verklaarde moord zodat deze vrijspraak verder niet van invloed is op de uiteindelijke strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de voor de moord op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 18 september 2019 is [slachtoffer] vermoord. [slachtoffer] was 44 jaar, getrouwd en een vader van jonge kinderen. Daarnaast was [slachtoffer] advocaat en stond hij de ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bij.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de moord op [slachtoffer] . De moord op [slachtoffer] is grondig – professioneel – voorbereid. Zo is wekenlang de omgeving van de woning van [slachtoffer] verkend. De verdachte en zijn medeverdachte hebben na de verkenningen [slachtoffer] op meerdere dagen staan opwachten. Er werd daarbij gebruik gemaakt van gestolen auto’s voorzien van valse kentekenplaten. Ook werd gebruik gemaakt van apart voor de voorbereidingen van de moord in gebruik genomen telefoonnummers.
[slachtoffer] is op de ochtend van 18 september 2019 op straat, in de nabijheid van zijn woning, door de verdachte of de medeverdachte op korte afstand beschoten en is door meerdere kogels geraakt. Een doorschot door het hoofd is hem daarbij fataal geworden. De verdachte en de medeverdachte zijn daarna gevlucht met de auto waarin zij het slachtoffer hadden staan opwachten.
Het is duidelijk dat de gepleegde moord op [slachtoffer] een huurmoord betreft waarvoor de verdachte ook is uitbetaald. De drijfveer voor deze moord was geld. Met dit handelen heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, opzettelijk ontnomen. Zijn echtgenote, kinderen, ouders, en andere nabestaanden zullen de gevolgen van dit onherroepelijke verlies altijd moeten dragen.
De echtgenote van [slachtoffer] is bovendien geconfronteerd geweest met het levenloze lichaam van haar man op straat. Dit kan niet anders dan een onvoorstelbaar schokkende confrontatie zijn geweest.
De moord is bovendien gepleegd in een woonwijk, op een doordeweekse dag en op een tijdstip waarop mensen zich voorbereiden om naar het werk te gaan en kinderen naar school gaan. Ook voor de omwonenden in de straat, die hiervan op enigerlei wijze kennis hebben gekregen, moet dit een buitengewoon beangstigende en schokkende ervaring zijn geweest.
De moord op [slachtoffer] heeft, naast een ongekend verdriet voor zijn naasten, ook veel gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaakt. Dit laatste is – naast de professionele criminele koelbloedigheid die spreekt uit de wijze van uitvoering van de moord – ook veroorzaakt door het feit dat [slachtoffer] als advocaat de ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bijstond, en door het feit dat [slachtoffer] is vermoord nadat eerder in 2018 de broer van de ‘kroongetuige' was vermoord.
Hoewel de gedachte aan een mogelijk verband tussen deze feiten zich opdringt, is het hof uit dit dossier over zo’n verband niet gebleken.
De medeverdachte heeft telefonisch contact gehad met [slachtoffer] en er kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat [slachtoffer] advocaat was. Evenwel is geenszins vastgesteld dat bij de verdachte en zijn medeverdachte bekend was dat [slachtoffer] een rol speelde in het Marengo-proces en/of dat zij beoogden dit strafproces te beïnvloeden. Ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte is van een ander motief dan geldelijk gewin niet gebleken. Zoals overwogen wisten de verdachte en de medeverdachte wel dat [slachtoffer] advocaat was. Het moet voor hen duidelijk zijn geweest dat een moord op een advocaat een grote maatschappelijke schok teweeg zou brengen.
Dat niet vaststaat dat de verdachte wist dat [slachtoffer] de ‘kroongetuige’ bijstond, doet niet af aan het feit dat door zijn handelen daadwerkelijk de daaraan gelieerde versterkte onrust in de samenleving is veroorzaakt. De in de samenleving ontstane ontzetting omdat deze advocaat om het leven is gebracht weegt daarom ook voor het hof strafverzwarend.
De verdachte heeft op geen enkel moment blijk gegeven van het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn daad tegenover de nabestaanden.
Uit het strafblad van de verdachte van 16 januari 2023 blijkt dat hij eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Zo is hij vaker veroordeeld, voor geweldsdelicten en verboden wapenbezit. In 2013 heeft hij een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd gekregen. Hij liep hiervoor in het kader van zijn VI nog in een proeftijd tot juli 2020 en stond onder toezicht van de reclassering.
Er zijn geen persoonlijke omstandigheden van de verdachte bekend waarmee het hof in zijn voordeel rekening zou dienen te houden bij de strafoplegging. De media-aandacht rondom deze zaak en het door de verdediging genoemde zware PI-regime kunnen daarbij niet als strafverminderend gelden. Ten aanzien van genomen maatregelen tijdens detentie bestaat voor gedetineerden een aparte beklag- en beroepsmogelijkheid.
Met het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat de strafoplegging, naast vergelding voor deze afschuwelijke daad, als doel moet hebben dat er een afschrikkende werking van uitgaat om anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dit soort feiten. De afschrikwekkende werking die van de straf moet uitgaan rechtvaardigt naar het oordeel van het hof echter niet de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte, zoals door het Openbaar Ministerie geëist. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat een afschrikwekkende werking eveneens kan worden nagestreefd met een zeer langdurige tijdelijke gevangenisstraf.
Wat betreft de op te leggen tijdelijke gevangenisstraf geldt het volgende. De verdachte heeft zich aan een uitzonderlijk zwaar misdrijf schuldig gemaakt en heeft zodanig grensoverschrijdend gehandeld dat daarmee de maximale duur van een tijdelijke gevangenisstraf, zijnde 30 jaar, in beeld komt. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de uitvoering van de moord wordt gekenmerkt door een grote mate van koelbloedige angstaanjagende professionaliteit, die niet anders kan worden geduid dan als volstrekt gewetenloos. De samenleving dient te worden beschermd tegen de verdachte.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de maximale tijdelijke duur van 30 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Dit uit oogpunt van vergelding en in het belang van generale en speciale preventie.
(…)”
50. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975 benadrukt dat de feitenrechter een ruime straftoemetingsvrijheid toekomt. De Hoge Raad overwoog in dit verband het volgende: [12]
“3.4 In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.
3.5.1 In artikel 359 leden 5 en 6 Sv zijn enkele motiveringsvoorschriften neergelegd die de rechter ambtshalve bij de oplegging van een straf in acht moet nemen. Het in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat de rechter zijn beslissing over de strafoplegging nader moet motiveren als die beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging of het openbaar ministerie.
3.5.2 De onder 3.4 genoemde straftoemetingsvrijheid stelt de feitenrechter in staat om bij de beslissing over de oplegging van straf zoals bedoeld in artikel 350 Sv, te komen tot een strafoplegging die is afgestemd op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de verdachte en alle overige betrokken belangen. De grote vrijheid die de feitenrechter bij deze beslissing heeft, brengt ook de verantwoordelijkheid van de feitenrechter mee om – met het oog op de begrijpelijkheid en de aanvaardbaarheid van de strafoplegging en mede in reactie op wat ter terechtzitting naar voren is gebracht over de strafoplegging – inzicht te bieden in de beweegredenen die in het concrete geval hebben geleid tot de opgelegde straf. In de feitenrechtspraak bestaat – gelet op diverse initiatieven die daartoe zijn ondernomen – in algemene zin ook ruim aandacht voor het belang van een behoorlijke strafmotivering.
3.5.3 Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is.”
51. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan. [13] Van Dorst [14] schrijft, onder verwijzing naar een artikel van toenmalig AG Meijers [15] , dat de rechter daarnaast ook rekening mag houden met ‘andere factoren’, al dan niet verbonden met de persoon de verdachte. In deze categorie vallen bijvoorbeeld het ingetreden gevolg, het gevaar voor de volksgezondheid (zoals bij drugsdelicten) en de generale preventie. Ook de in de rechtsorde ontstane schok kan als factor meewegen bij de strafbepaling. Zo oordeelde de Hoge Raad in 1986 dat de mate van schuld niet de enige factor is die de rechter in acht behoort te nemen en dat de rechter “ook rekening kan houden met andere omstandigheden van feitelijke aard zoals de schok die een ernstig misdrijf in de rechtsorde heeft teweeggebracht en de generaal en speciaal preventieve werking welke van een dergelijke straf uitgaat.” [16]
52. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer een advocaat was. Voor zover het middel berust op de veronderstelling dat het hof heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat het slachtoffer advocaat was strafverzwarend werkt, faalt het omdat die veronderstelling niet juist is en het middel daarmee feitelijke grondslag mist.
54. Het hof heeft overwogen dat het voor de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat een moord op een advocaat een grote maatschappelijke schok teweeg zou brengen. Daaraan heeft het hof toegevoegd dat versterkte onrust in de samenleving is veroorzaakt omdat de advocaat van de ‘kroongetuige’ om het leven is gebracht en dat deze
in de samenleving ontstane ontzettingstrafverzwarend werkt. Deze overweging is geenszins onbegrijpelijk. De ontzetting die dit misdrijf in de samenleving heeft veroorzaakt, behoefde geen nadere toelichting. Het hof heeft – zonder in strijd te komen met enig beginsel, zoals het legaliteitsbeginsel - de onrust en ontzetting die het delict in de samenleving hebben veroorzaakt in de strafmotivering betrokken en kunnen betrekken. Het vijfde middel treft geen doel.
55. Het zesde middel, dat zich keert tegen het oordeel van het hof dat de media-aandacht in deze zaak niet strafverminderend kan werken, faalt eveneens. Voor zover het berust op de veronderstelling dat het hof zou hebben geoordeeld dat media-aandacht als zodanig – onder geen enkele omstandigheid – zou kunnen leiden tot strafvermindering, faalt het omdat deze veronderstelling onjuist is en het middel daarmee feitelijke grondslag mist.
56. Voor zover het middel zich keert tegen het oordeel dat in de omstandigheden van het geval de media-aandacht niet strafverminderend kan werken, faalt het omdat de feitenrechter beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid en binnen de grenzen die de wet stelt vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. Voor een toetsing in cassatie is beperkt ruimte. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:3024 verder overwogen dat het de feitenrechter in beginsel vrij staat bij het bepalen van de straf rekening te houden met nadeel dat door media-aandacht voor een verdachte is veroorzaakt, ook indien deze niet aan het Openbaar Ministerie is te wijten of indien dit niet als schending van art. 8 EVRM kan worden aangemerkt. Deze factoren kunnen wel van belang zijn voor het bepalen van de ernst van het nadeel en mate waarin met die nadelige gevolgen bij de strafoplegging rekening wordt gehouden. Dat betekent volgens de Hoge Raad echter niet dat een verdachte indien hij te lijden heeft gekregen van indringende media-aandacht omtrent zijn strafzaak,
rechtheeft op matiging van de hem op te leggen straf. Het oordeel van het hof getuigt aldus niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Daarmee kan ook het zesde middel niet slagen.
52. De middelen falen.

Slotsom

57. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende overweging.
58. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
59. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Uit de aan de akte van cassatie ten grondslag liggende bijzondere volmacht blijkt dat het cassatieberoep niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak voor de onder feit 2 ten laste gelegde heling van een Volkswagen Transporter en ook niet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep voor de onder feit 2 ten laste gelegde heling van een Opel Combo.
2.Zie voor een nadere uitleg van deze begrippen HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475, rov. 5.1.1.
3.Zie de vordering van AG Keulen voorafgaand aan HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475 (ECLI:NL:PHR:2021:1181).
4.HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475.
5.Pleitnotities ten behoeve van de zitting in hoger beroep van 31 januari 2023, nr. 33.
6.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, rov. 2.4.4.
7.Met weglating van voetnoten.
8.HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061.
9.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
10.Zie bijvoorbeeld HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
11.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
12.Deze lijn in de rechtspraak is nadien herhaald in HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1472 en HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1641.
13.HR 27 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4286. Zie ook HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8466.
14.A.J. Van Dorst,
15.28. L.C.M. Meijers, ‘Strafmotivering; een controlelijst’, in:
16.HR 15 juli 1985,