ECLI:NL:PHR:2024:227

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23/00732
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de moord op een advocaat met ernstige gevolgen voor de samenleving

In deze zaak gaat het om de moord op een advocaat, gepleegd op 18 september 2019 in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, is door het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2023 veroordeeld tot dertig jaar gevangenisstraf voor medeplegen van moord. De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep van de verdachte te verwerpen. De zaak is complex, met zes middelen van cassatie die onder andere betrekking hebben op de afwijzing van een verzoek tot verwijzing naar een ander hof, de bewijsvoering en de strafmotivering. De advocaat van de verdachte, Y. Moszkowicz, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld, waarbij onder andere wordt geklaagd over de afwijzing van het verzoek tot verwijzing van de zaak naar een ander hof, de bewijsconstructie en de strafmotivering. Het hof heeft vastgesteld dat de moord op de advocaat een huurmoord was, die professioneel was voorbereid. De verdachte en zijn medeverdachte hebben wekenlang de omgeving van de woning van het slachtoffer verkend en hebben gebruik gemaakt van gestolen voertuigen. De moord heeft niet alleen het leven van het slachtoffer gekost, maar ook gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaakt. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de impact op de samenleving meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en er zijn geen verzachtende omstandigheden bekend. De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk verworpen, waarbij de straffen zijn bevestigd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00732

Zitting27 februari 2024
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 23 februari 2023 wegens onder 1 primair "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslist over in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en op de vordering van de benadeelde partij en dienovereenkomstig een betalingsverplichting opgelegd.
De zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte, met zaaknummer 23/00731. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak

4. Op 18 september 2019 is [slachtoffer] op straat, in de nabijheid van zijn woning in Amsterdam, doodgeschoten. [slachtoffer] was advocaat en stond in die hoedanigheid een ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bij. Naar het oordeel van het hof was sprake van een nauwgezet voorbereid plan om het slachtoffer om het leven te brengen, waarbij de verdachten tegen betaling de moord samen hebben voorbereid en gepleegd. Als onderdeel van dat plan hebben de verdachten volgens het hof samen wekenlang de woonomgeving van het slachtoffer verkend. Op de dag van de moord heeft een van hen opgetreden als schutter en de ander als bestuurder van de vluchtauto. Volgens het hof was sprake van een huurmoord waarvoor de verdachten zijn uitbetaald. Het hof kwam tot een bewezenverklaring van medeplegen van moord. In de strafmotivering betrok het hof onder meer de gevoelens van onveiligheid, onrust en ontzetting die de moord op deze advocaat in de samenleving heeft veroorzaakt.
5. De inzet in cassatie is als volgt: middel 1 komt op tegen de afwijzing van het verzoek tot verwijzing van de behandeling van de zaak naar een ander hof; middelen 2 tot en met 4 komen met verschillende klachten op tegen de bewijsconstructie; middel 5 bevat een klacht over de verwerping van een alternatief scenario en een beroep op vrijwillige terugtred en middel 6 richt zich tegen onderdelen van de strafmotivering.

Het eerste middel

6. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte het verzoek tot verwijzing van de behandeling van de zaak naar een ander hof heeft afgewezen, althans dit verzoek heeft afgewezen op gronden die de afwijzing niet kunnen dragen.
7. Voor een goed begrip van de klacht geef ik eerst het procesverloop ten aanzien van dit verzoek weer.
8. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep tijdens de pro-formazitting van 30 november 2021 het verzoek gedaan tot verwijzing van de zaak naar een ander hof. Het proces-verbaal van die zitting houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“We weten dat het in deze zaak gaat om een bekende Amsterdamse advocaat. Ik verwijs naar het arrest ECLI:NL:GHAMS:2018:501, waar de zaak is verwezen naar een ander hof, omdat het ging over een advocaat die geregeld bij het hof Amsterdam kwam. Gelet op artikel 62 B van de Wet op de Rechterlijke Organisatie verzoek ik deze zaak ook te verwijzen naar een ander hof, elders in het land.”
9. Het hof heeft dit verzoek behandeld ter zitting van 9 februari 2022. Het proces-verbaal van die zitting houdt – wederom voor zover van belang – het volgende in:
“De voorzitter deelt voorts mede dat vandaag de behandeling zal plaatsvinden van het door de verdediging aangekondigde verzoek om verwijzing van de zaken naar een ander gerecht als bedoeld in artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: RO).
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter licht mr. E.G.S. Roethof het verzoek in de zaak van de verdachte [verdachte] als volgt toe:
Ik heb niet vaak verzocht de zaak naar een ander gerecht te verwijzen. Ik weet nog exact waar ik was op de dag van de aanslag op [slachtoffer] . Mijn collega’s en ik waren geschokt door zijn overlijden; hetzelfde zal gelden voor de rechters in Amsterdam.
[slachtoffer] was als advocaat beëdigd in Amsterdam, waar hij ook werkte en woonde. Hij was werkzaam bij een kantoor waar ook rechters in opleiding gewerkt hebben. Hij was zeer regelmatig bij het gerechtshof Amsterdam aanwezig en was een geliefde advocaat. Er zullen vanzelfsprekend leden van het hof zijn die een persoonlijke band met [slachtoffer] hadden en/of die bijvoorbeeld samen met hem aanwezig waren bij een borrel of privégelegenheid.
De aversie tegen de mogelijke daders van dit delict is immens. Ik verzoek het hof bij zichzelf te rade te gaan of er geen gedachte is geweest over de vraag wat met de verdachten van een dergelijk delict moet gebeuren.
Alles tezamen ben ik van mening dat het hof zich dient af te vragen of het geëigend is de zaak te behandelen, hoe professioneel men ook is. Voor dit soort kwesties is artikel 62b RO ook in het leven geroepen. De enkele schijn dient te worden vermeden. "Justice must not only be done, but also seen to be done."
Het is niet makkelijk geweest voor mijn cliënt om een advocaat te vinden die zijn zaak wilde behandelen. Ook op mijn kantoor heeft deze kwestie tot discussie geleid. Wij zijn echter tot de conclusie gekomen dat juist personen die alles tegen zich hebben, bijstand behoeven. Mijn cliënt wenst verwijzing van de zaak naar een ander hof. Bij de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg heeft mijn cliënt, hoe keurig hij ook door de rechtbank Amsterdam is behandeld, zich afgevraagd hoe onpartijdig de rechtbank kan zijn in de stad waar het delict heeft plaatsgevonden.
Dit zijn de emotionele argumenten die ten grondslag liggen aan het verzoek. Mijn collega zal de wetstechnische kant belichten.
(…)
Mr. M.J.R. Roethof deelt ter adstructie van het verzoek in de zaak van de verdachte [verdachte] nog het volgende mede:
Blijkens de redactie van artikel 62b RO kan het hof de zaak verwijzen indien dat naar zijn oordeel gewenst is. Blijkens de wetsgeschiedenis vindt de behandeling van de zaak plaats door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Verwijzing naar een ander gerecht is mogelijk indien sprake is van ‘betrokkenheid’ van het gerecht, bijvoorbeeld indien een medewerker van het betreffende gerecht partij of betrokkene is bij de zaak, maar ook indien het gerecht zelf partij is of als een advocaat bij de zaak is betrokken die een regelmatige bezoeker van het gerecht is. De jurisprudentie toont dat verwijzingsbeslissingen in belangrijke mate zijn ingegeven door de rechterlijke onpartijdigheid. De verwijzingsartikelen zijn ruimer dan die voor wraking of verschoning. Artikel 47 van het Handvest van de Europese. Unie waarborgt het recht op een doeltreffende voorziening, waaronder het recht op rechtsbijstand voor onvermogenen. Daarbij speelt enerzijds een extern aspect dat de afwezigheid van enig hiërarchisch verband garandeert en anderzijds een aspect dat de rechterlijke onpartijdigheid garandeert; zowel in subjectieve als in objectieve zin. Over de subjectieve partijdigheid is al wat gezegd. Maar ook bij de objectieve partijdigheid staat de schijn van partijdigheid centraal. Er kan al sprake zijn van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zonder dat een rechter persoonlijk partijdig is geweest. Blijkens het arrest van het Europees Hof voor Bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake Fey/Oostenrijk, nr. 14396/88, van 24 februari 1993, is al voldoende dat er bij de verdachte of het publiek de schijn van partijdigheid is gewekt. Er dienen voldoende waarborgen te zijn om elke gerechtvaardigde twijfel uit te sluiten, ongeacht of sprake is van vooringenomenheid. Het gaat dan ook niet om de overtuiging van de rechter, maar om de indruk die zou kunnen bestaan.
Ik verwijs voorts naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2018, ECLLNL:RBNNE:2014:6772, in welke zaak verwijzing heeft plaatsgevonden vanwege het feit dat de verdachte een misdrijf had gepleegd jegens een medewerker van het arrondissementsparket Noord-Nederland.
Ten slotte refereer ik aan het arrest van het hof Amsterdam van 14 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:501. In deze zaak heeft verwijzing plaatsgevonden nu als benadeelde partij een advocaat betrokken was, die regelmatig in strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam als advocaat optrad.
Gelet op het voorgaande verzoek ik de zaak van mijn cliënt dan ook te verwijzen haar een ander hof.
De verdachte [verdachte] verklaart:
Ik sluit mij aan bij de door mijn raadslieden gegeven toelichting op het verzoek. Ik heb er geen vertrouwen in als mijn zaak in Amsterdam wordt behandeld.”
10. Het hof heeft op het verzoek beslist op de terechtzitting van 18 februari 2022. Het proces-verbaal van die zitting houdt in dit verband het volgende in:

Het oordeel van het hof
Artikel 62b RO, luidt als volgt:
“Het gerechtshof kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is."
De memorie van toelichting bij de Wet herziening gerechtelijke kaart, waarbij de huidige tekst van art. 62b RO is ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:

Artikel 46b
Thans is in artikel 6, tweede lid, van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (dat ingevolge dit wetsvoorstel van rechtswege zal vervallen) geregeld dat zaken waarbij eigen personeel van de rechtbank of het arrondissementsparket is betrokken, in een nevenzittingsplaats buiten het arrondissement kunnen worden behandeld. (..) In zijn advies over het conceptwetsvoorstel heeft de Raad voor de rechtspraak er terecht op gewezen dat het eenvoudiger is om voor deze evidente categorie van zaken uitdrukkelijk in de wet een verwijzingsmogelijkheid op te nemen. Dit voorstel wordt overgenomen. Daarbij is gekozen voor een wat bredere werking, overeenkomstig de voorziening die per 1 april 2002 is opgenomen in artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht. Die bepaling maakt verwijzing naar een andere rechtbank mogelijk indien naar het oordeel van de verwijzende rechtbank door «betrokkenheid van de rechtbank» behandeling van de zaak door een andere rechtbank gewenst is. Deze formulering omvat niet alleen gevallen waarin een rechtbankmedewerker partij of betrokkene bij de zaak, maar maakt verwijzing ook mogelijk als bijvoorbeeld de rechtbank zelf partij is (bijvoorbeeld bij een geschil over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning) of als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij de bevoegde rechtbank pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. (..) Artikel 42b zal vanzelfsprekend ook toegepast kunnen worden, indien er sprake is van een geschil waarbij niet een rechtbankmedewerker, maar een medewerker van het arrondissementsparket betrokken of partij is. (...)
Y (artikel 62b)
(...) in artikel 62b [wordt] voor het gerechtshof eenzelfde regeling opgenomen als in het nieuw voorgestelde artikel 46b is opgenomen voor rechtbanken. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat zaken waarbij het gerechtshof betrokkenheid heeft, naar een ander gerechtshof kunnen worden verwezen.”
(Kamerstukken II 2010/2011, 32 891, nr: 3, p. 52 en 53)
Als het hof betrokken is bij een zaak, heeft het de bevoegdheid de zaak te verwijzen. Het hof is bijvoorbeeld betrokken bij een zaak als het hof zelf of een medewerker van het hof daarbij partij is. Ook is daarvan sprake als een medewerker van het ressortsparket of een advocaat die regelmatig bij het hof optreedt, partij is bij de zaak.
De vraag die voorligt, is of het gerechtshof Amsterdam zich in deze zaak onpartijdig en onafhankelijk kan uitlaten over de beschuldigingen die de verdachten worden gemaakt, gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer] advocaat was in het arrondissement Amsterdam. De verdediging heeft – kort samengevat – aan het verwijzingsverzoek ten grondslag gelegd dat [slachtoffer] als in Amsterdam gevestigde advocaat bij het gerechtshof Amsterdam een bijzondere positie heeft gehad.
Het hof stelt in dit verband vast dat [slachtoffer] bij het gerechtshof Amsterdam optrad als advocaat, dus als professioneel procesdeelnemer. Niet is gebleken dat hij bij het gerechtshof Amsterdam een andere positie innam dan die van andere bij dit gerechtshof optredende advocaten. Het door de verdediging aangehaalde arrest van dit gerechtshof van 27 maart 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:501) betreft een wezenlijk andere situatie. Die strafzaak werd verwezen naar een ander gerechtshof, omdat in de betreffende zaak een Amsterdamse advocaat als benadeelde partij was betrokken, die regelmatig in strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam als advocaat optrad. De betreffende advocaat was aldus partij in de strafzaak. Van een andere positie van [slachtoffer] bij het gerechtshof Amsterdam dan die van professioneel procesdeelnemer zoals eerder genoemd, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van het hof geen sprake van betrokkenheid van het gerechtshof Amsterdam bij de zaak als bedoeld in artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
Het verzoek van de verdediging om de zaak te verwijzen wordt daarom afgewezen.”
11. Nadien heeft zich een aanvullend raadsman van de verdachte gesteld. Op de eerstvolgende regiezitting van 1 april 2022 is door de nieuwe raadsman de afwijzing van het verzoek aan de orde gesteld. Daarbij is onder meer verwezen naar de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties van de rechter en is opnieuw verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:501. Verder heeft de raadsman het volgende opgemerkt:
“10. Het is misschien het feit dat uw hof tegen De Leidraad en uw eigen jurisprudentie in, deze zaak wil blijven behandelen dat zo duidelijk maakt dat dat juist geen goed idee is. Ik cliënt en mr. Roethof verzoeken uw hof dan ook om uw beslissing te heroverwegen en alsnog de zaak naar een ander gerecht te verwijzen. Indien u blijft bij uw beslissing dan ziet de verdediging zich helaas genoodzaakt om te onderzoeken wat de aard, de frequentie en de intensiteit van uw contacten met [slachtoffer] zijn geweest, zodat wij geïnformeerd daar wel of niet een consequentie aan kunnen verbinden.
De verdediging vraagt uw hof als raadsheren afzonderlijk om de navolgde vragen te beantwoorden:
1. Bent u bij de bijeenkomst op de rechtbank Amsterdam geweest om de dag van het overlijden. 2. Van alle raadsheren afzonderlijk willen wij weten hoeveel zittingen zij hebben behandeld waarbij [slachtoffer] als advocaat optrad.
3. Heeft u en zo ja hoe vaak, cursussen bijgewoond met, gegeven aan of gekregen van [slachtoffer] . 4. Heeft uw op enige andere wijze privé of professioneel contact met [slachtoffer] gehad.
11. De verdediging begrijpt dat deze vragen onorthodox zijn en mogelijk zelfs als onprettig worden ervaren. Echter, gezien de bijzondere aard en heftigheid van deze zaak alsmede het feit dat uw hof de keuze heeft gemaakt om niet te verwijzen naar een ander hof is beantwoording van deze vragen noodzakelijk. Immers, in een zaak waarin de maximale straf geëist is en zal worden die ons land kent dient elke vorm van ruis over het gerechtelijk college dat moet beslissen te worden uitgesloten.”
12. Op de terechtzitting van 1 april 2022 was ruimte voor repliek en dupliek. Het hof heeft op de volgende zitting van 15 april 2022 op het verzoek de afwijzing te heroverwegen als volgt beslist:

Beslissingen op het verzoek ingevolge artikel 62b RO en het verzoek aan de raadsheren om zich te verschonen
De raadsman van de verdachte [verdachte] heeft het hof verzocht om de beslissing van 18 februari 2022, waarin het verzoek van de verdediging om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof is afgewezen, te heroverwegen. Het hof verwijst naar de bij de beslissing van 18 februari 2022 gegeven motivering om niet te verwijzen en volstaat daarmee.
De raadsman heeft opgemerkt dat, in het geval het hof bij de beslissing om niet te verwijzen blijft, de “verdediging zich helaas genoodzaakt (ziet) om te onderzoeken wat de aard, de frequentie en de intensiteit van (..) de contacten (van de leden van het hof) met [slachtoffer] zijn geweest, zodat wij geïnformeerd daar wel of niet een consequentie aan kunnen verbinden.” Hij heeft daarbij een aantal vragen geformuleerd met het verzoek deze als raadsheren afzonderlijk te beantwoorden. Hierbij heeft de raadsman opgemerkt dat de verdediging zich realiseert dat deze vragen “onorthodox” zijn.
Het hof begrijpt het verzoek van de raadsman aldus dat de vraag wordt gesteld of één of meerdere van de leden zich zou(den) moeten verschonen.
Gelet op het bepaalde in artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in samenhang met artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelt en zelf meent dat er feiten of omstandigheden bestaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, verzoeken zich te mogen verschonen.
Vooropstaat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Indien een rechter dan wel raadsheer voorafgaand aan de behandeling van een zaak constateert dat er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, treedt de rechter dan wel raadsheer niet op in de zaak. Dit principe is een kernwaarde voor het rechterschap en de professionaliteit van de rechtspraak.
Tegen de achtergrond van dit principe is het stellen van vragen, zoals door de raadsman gedaan, ongebruikelijk en onnodig. Desondanks zal het hof ingaan op de gestelde vragen. In dit geval ziet het hof mede de noodzaak tot beantwoording van de gestelde vragen omdat daaruit een zekere suggestie spreekt die elke feitelijke grondslag ontbeert.
Als uitgangspunt geldt dat voorafgaand aan de behandeling van de onderhavige zaak door elk van de raadsheren afzonderlijk uitdrukkelijk is stilgestaan bij de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit het feit dat door de raadsheren een aanvang is gemaakt met de behandeling van de zaak blijkt al dat deze vraag negatief is beantwoord.
Het hof merkt op dat het door de verdediging van de verdachte [verdachte] geschetste beeld, inhoudende dat [slachtoffer] jarenlang dagelijks dan wel wekelijks bij deze leden van het hof op zitting kwam, volkomen onjuist is. Deze raadsheren hebben niet, dan wel in het verleden slechts zeer incidenteel, [slachtoffer] als advocaat op een zitting meegemaakt. Dat [slachtoffer] niet frequent op zitting kwam, wordt bevestigd door de getuige 90807, die heeft verklaard dat [slachtoffer] , naast zijn werkzaamheden in de "kroongetuige-zaak", die zij vanaf medio 2017 samen deden, niet veel andere werkzaamheden had (pag. 3 0004 en 3 0005).
Deze raadsheren van het hof hebben, voor zover zij zich kunnen herinneren, geen ervaringen met [slachtoffer] in relatie tot bijgewoonde of gegeven cursussen. Geen van deze raadsheren is naar de bijeenkomst op de rechtbank Amsterdam geweest op de dag van het overlijden van [slachtoffer] en zijn evenmin aanwezig geweest bij de op 4 oktober 2019 georganiseerde herdenkingsbijeenkomst van de Orde van Advocaten. Er zijn ook overigens van deze raadsheren geen niet-zittingsgerelateerde professionele contacten geweest met [slachtoffer] voor zover zij zich kunnen herinneren. Er zijn geen privécontacten geweest met [slachtoffer] .”
13. Art. 62b RO bepaalt dat het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze verwijzingsbevoegdheid mede ertoe strekt te waarborgen dat de behandeling van een zaak plaatsvindt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. [1]
14. De kern van de klacht is dat het verzoek tot verwijzing naar een ander hof is afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen. De steller van het middel voert daartoe aan dat het hof in zijn overwegingen juist bevestigt dat de omstandigheid dat een advocaat regelmatig bij een bepaald hof optreedt een reden is om de zaak te verwijzen naar een ander hof. Deze klacht kan niet slagen. Daartoe merk ik het volgende op.
15. Ik stel voorop dat in cassatie niet wordt geklaagd dat het de verdachte heeft ontbroken aan een behandeling van zijn zaak “door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht” als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM. De steller van het middel betoogt in de kern dat het hof toepassing had moeten geven aan art. 62b RO door de zaak naar een ander gerechtshof te verwijzen. Daarbij moet worden vooropgesteld dat deze bepaling een
bevoegdheidvan het hof in het leven roept in die gevallen waarin het hof verwijzing
wenselijkacht. De formulering van deze bepaling wijst op een ruime mate van beslissingsvrijheid. De toetsing in cassatie is beperkt.
16. Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak van het hof volgt dat de situatie waarop art. 62b RO doelt zich kan voordoen in geval van een advocaat die regelmatig bij het betrokken gerecht optreedt en privé betrokken is in een procedure. De enkele omstandigheid dat het hof in een eerdere zaak verwijzing op de voet van art. 62b RO wenselijk oordeelde, betekent echter niet dat het hof in de onderhavige zaak was gehouden daartoe eveneens over te gaan. Het hof heeft bovendien tot uitdrukking gebracht dat de situatie die zich voordeed in het genoemde arrest uit 2018 wezenlijk verschilt van de onderhavige zaak. Daarbij nam het hof in aanmerking dat het in het onderhavige geval gaat om een Amsterdamse advocaat die niet regelmatig bij het hof optrad en als dodelijk slachtoffer bij de zaak is betrokken, terwijl het in de eerdere zaak ging om een Amsterdamse advocaat die regelmatig in strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam als advocaat optrad en die in de desbetreffende zaak als benadeelde partij fungeerde. Het oordeel van het hof dat het hierbij gaat om een relevant onderscheid is niet onbegrijpelijk en strookt ook met de wetsgeschiedenis, waarin als voorbeeld is aangehaald dat verwijzing mogelijk is als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij het bevoegde gerecht pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. Die situatie doet zich hier niet voor. Het oordeel van het hof dat zich in dezen niet een situatie voordoet waarin verwijzing naar een ander gerechtshof wenselijk is, acht ik niet onbegrijpelijk. Voor een verdere toetsing in cassatie is geen plaats.
17. Het middel faalt.
18. In het tweede tot en met het vijfde middel staat de bewijsconstructie van het hof centraal. Daarom geef ik eerst de (relevante) bewijsoverwegingen van het bestreden arrest weer. [2]

De bewijsoverwegingen van het hof

“6.2.3 Inleidende feiten en omstandigheden

Op 18 september 2019 omstreeks 07:38 uur is [slachtoffer] in de nabijheid van zijn woning aan de [a-straat] in Amsterdam neergeschoten, waarna hij als gevolg daarvan is overleden. De schutter is van het slachtoffer weggelopen en vervolgens als passagier in een auto gestapt. Uit camerabeelden blijkt dat de auto een witte Opel Combo betreft.
Uit camerabeelden blijkt verder dat [slachtoffer] , althans zijn woonomgeving, enkele weken voorafgaand aan 18 september 2019 is geobserveerd.
Het slachtoffer was advocaat en was werkzaam als advocaat van de ‘kroongetuige’ in de zaak Marengo.
Het hof heeft de vraag te beantwoorden of de verdachte als (mede)pleger betrokken is bij het doodschieten van het slachtoffer [slachtoffer] . Die vraag zal het hof bevestigend beantwoorden.
Het oordeel van het hof is onder meer en kort gezegd gestoeld op sporen die aangetroffen zijn in een Volkswagen Transporter en de witte Opel Combo, het gebruik van die Opel Combo door [medeverdachte] , het aantreffen van een Garmin navigatiesysteem met het adres van [slachtoffer] , het gebruik van twee specifieke telefoonnummers en de bijbehorende identificerende gegevens en verkeers- en locatiegegevens (hierna: de telecommunicatiegegevens), camerabeelden die zijn gemaakt in de woonomgeving van [slachtoffer] en onderzoeksbevindingen die zien op gebeurtenissen na de moord op 18 september 2019.
Het hof zal hierna in de overwegingen spreken over de ‘moord’ op het slachtoffer [slachtoffer] , omdat uit de bewijsvoering blijkt van een vooropgezet en nauwgezet voorbereid plan om het slachtoffer van het leven te beroven, en daarmee van voorbedachte raad.
6.2.4 De voorverkenningen, het opwachten van [slachtoffer] en de gebruikte voertuigen
Uit camerabeelden van de woonomgeving van [slachtoffer] is gebleken dat enkele weken voor de moord op 18 september 2019 er ‘voorverkenningen’ – die op enig moment zijn overgegaan in het ‘opwachten’ van [slachtoffer] – hebben plaatsgevonden in de straat waar [slachtoffer] woonde; de [a-straat] te Amsterdam. Daarbij zijn verschillende voertuigen gebruikt; een Renault Megane, een Volkswagen Transporter en een Opel Combo.
Een gestolen Renault Megane, die op 24 september 2019 uitgebrand is aangetroffen in Voorburg, komt als eerste voertuig in beeld. Aan de hand van camerabeelden is komen vast te staan dat de Renault op en in de omgeving van de [a-straat] is geweest op 5 augustus 2019, 12 augustus 2019, 14 augustus 2019, 16 augustus 2019, 19 augustus 2019, 20 augustus 2019 en 22 augustus 2019. Deze Renault Megane is voor het laatst in de woonomgeving van [slachtoffer] gesignaleerd op 30 augustus 2019; de Renault stond toen – blijkens meerdere parkeerscans die dag – geparkeerd bij de [b-straat 1] in Amsterdam, dit is ongeveer 500 meter vanaf de [a-straat] .
Er is niet gebleken dat de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] bij de ‘voorverkenningen’ met de Renault Megane betrokken zijn geweest. Het hof zal daarom de voorverkenningen met de Renault Megane buiten verdere bespreking laten.
Bij de ‘voorverkenningen’ vanaf 30 augustus 2019 is gebruik gemaakt van een Opel Combo en een Volkswagen Transporter. De Opel Combo is gestolen in Rotterdam in de nacht van 11 op 12 juni 2019. De Volkswagen Transporter is gestolen op 5 september 2019 in Brunssum.
De voor de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] – in relatie tot de ten laste gelegde moord op [slachtoffer] – van belang zijnde periode van ‘voorverkenningen’ en het ‘opwachten’ begint op 30 augustus 2019 met het verschijnen van de Opel Combo op de [a-straat] te Amsterdam. Samengevat blijkt ten aanzien van deze ‘voorverkenningen’ en het ‘opwachten’ het volgende.
30 augustus 2019
Het hof zal hierna tot de vaststelling komen dat bij de moord op 18 september 2019 een Opel Combo is gebruikt. Deze Opel Combo is voor de eerste keer geregistreerd op de [a-straat] op 30 augustus 2019. Op die dag heeft de Opel Combo tweemaal gereden door de [a-straat] ; te weten omstreeks 14:36 uur en omstreeks 14:41 uur. Dit bezoek van de Opel Combo aan de [a-straat] is vastgelegd door camera’s van buurtbewoners van de [a-straat] .
In de – op 24 september 2019 inbeslaggenomen – Opel Combo is een Garmin navigatiesysteem (hierna: de Garmin) aangetroffen. De Garmin – die niet toebehoorde aan de oorspronkelijke eigenaar van de Opel Combo – is nader onderzocht. Op de Garmin zijn alleen van 30 augustus 2019 GPS-locatiegegevens aangetroffen. Uit de ANPR-hits: (Automatic Number Plate Recognition) met betrekking tot de Opel Combo volgt dat de Garmin zich bevond in de Opel Combo op 30 augustus 2019.
De Garmin/Opel Combo blijkt op 30 augustus 2019 de volgende route te hebben gevolgd:
- Van de [c-straat 1] (het toenmalige GBA-adres van [medeverdachte] ) naar het [d-plein] in [plaats] .
- De Opel Combo wordt om 12:37 uur ‘gehit’ door een ANPR locatie ter hoogte van de Markerkant 16 in Almere. Om 13:11 uur wordt [medeverdachte] op zijn telefoonnummer # [telefoonnummer 1] gebeld en maakt dan gebruik van een zendmast aan het St. Janskruidplantsoen 1 in Almere. [medeverdachte] verbleef in deze periode vaak in de woning van [betrokkene 1] aan het [d-plein] in [plaats] . Het vaste telefoonnummer # [telefoonnummer 1] van [medeverdachte] straalt om 14:28:38 uur de zendmast aan de [e-straat] te [plaats] aan. Deze zendmast geeft onder meer dekking aan de woning van [betrokkene 1] op het [d-plein] . Gezien de tijdsduur van het gesprek (0 seconden) wordt er niet opgenomen (gesprek gemist).
- Om 14:14 uur vertrekt de Garmin/Opel Combo van het [d-plein] . Op dat moment wordt de bestemming ‘ [a-straat 1] ’ (het woonadres van [slachtoffer] ) als bestemming ingevoerd. De Garmin/Opel Combo beweegt vervolgens via de Van Boshuizenstraat, [h-straat] en bereikt om 14:35 uur de [a-straat] te Amsterdam. De Garmin spraakbestanden vermelden op dat tijdstip de gesproken tekst "U bent op de bestemming, de bestemming ligt rechts". De Garmin/Opel Combo staat dan stil op de [a-straat] nabij de woning van [slachtoffer] .
- Uit de GPS-locatie gegevens van de Garmin volgt verder dat de Garmin/Opel Combo een tweede keer over de [a-straat] beweegt en om 14:42 uur stilstaat ter hoogte van [j-straat] nabij de woning van [slachtoffer] .
9 september 2019
Op 9 september 2019 rijdt de – op 23 september 2019 in parkeergarage Hoptille in Amsterdam Zuidoost aangetroffen – Volkswagen Transporter omstreeks 09:55 uur door de [a-straat] . De Volkswagen Transporter is gestolen op 5 september 2019 in Brunssum.
In de Volkswagen Transporter zijn DNA-sporen aangetroffen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] . Zo is [medeverdachte] DNA aangetroffen op het stuur, de pook en de bediening van de ventilatie (midden console). Verder is een dactyloscopisch spoor van [medeverdachte] gevonden op een vuilniszak in de laadruimte. Het DNA van [verdachte] is aangetroffen op de gordel en de hoofdsteun van de bijrijdersstoel.
Uit de hierna te bespreken onderzoeksbevindingen betreffende telecommunicatiegegevens volgt dat op 6 september 2019 de telefoonnummers 06- [telefoonnummer 2] (hierna: # [telefoonnummer 2] ) en 06- [telefoonnummer 3] (hierna: # [telefoonnummer 3] ) in gebruik zijn genomen en actief worden. In de navolgende overwegingen worden de bevindingen omtrent de telefoonnummers enigszins beknopt weergegeven, een uitgebreide onderbouwing van dit onderdeel van de bewijsconstructie – waarbij ook ingegaan wordt op de opmerkingen van de verdediging over deze telefoonnummers – is opgenomen in paragraaf 6.2.6. Het hof zal op die plaats vaststellen dat het nummer # [telefoonnummer 2] in gebruik was bij [verdachte] en het nummer # [telefoonnummer 3] in gebruik was bij [medeverdachte] .
Er is op 9 september 2019 vanaf 00:00 uur contact tussen de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] in de vorm van telefonisch contact en sms-contact. Uit telecommunicatiegegevens – het aanstralen van zendmasten – kan worden afgeleid dat [verdachte] heeft gereisd van Rotterdam naar Amsterdam en rond 07:58 uur verbleef in de woning van [betrokkene 1] aan het [d-plein] in [plaats] . Deze woning aan het [d-plein] was zoals al overwogen een regelmatig verblijfsadres van [medeverdachte] . Rond 10:28 uur belt # [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte] ) naar een kennis, de telefoon straalt dan aan op een zendmast nabij de woning van [betrokkene 1] . Ook het vaste nummer van [verdachte] # [telefoonnummer 4] straalt dan aan op deze zendmast, Omstreeks 20:21 uur maakt de # [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) gebruik van een zendmast in [plaats] . [plaats] is de woonplaats van [verdachte] in deze periode.
10 september 2019
Op 10 september 2019 is er vanaf ongeveer 03:00 uur contact tussen de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] . Om 03:24 uur maakt de # [telefoonnummer 2] gebruik van een zendmast in Amsterdam Zuidoost. De Volkswagen Transporter is deze dag om 06:18 uur op de [a-straat] geparkeerd en is om 10:44 uur weggereden van de [a-straat] . Kort daarna – om 10:47 uur – is er een ANPR-hit op de Volkswagen Transporter op de Europaboulevard, zo’n twee kilometer van de woning van [slachtoffer] . In de avond tussen 21:41 uur en 23:12 uur is er veelvuldig contact tussen de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] , Om 00:47 uur straalt de # [telefoonnummer 2] aan op een zendmast in [plaats] nabij de woning van [verdachte] .
11 september 2019
Op 11 september 2019 is er vanaf ongeveer 05:15 uur contact tussen de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 3] straalt aan op een zendmast nabij het [d-plein] en de # [telefoonnummer 2] op een zendmast nabij het [bos] in [plaats] . De zendmast nabij het [bos] geeft onder meer dekking aan de woning van de moeder van [verdachte] .
De Volkswagen Transporter is deze dag om 06:24 uur op de [a-straat] geparkeerd en is om 09:39 uur weggereden van de [a-straat] . Om 09:43 uur is er een ANPR-hit op de Volkswagen Transporter op de Europaboulevard.
Uit de hierna nog te bespreken bevindingen met betrekking tot telecommunicatiegegevens volgt dat om 11:44 uur, 11:48 uur, om 12:58 uur en om 13:00 uur, de # [telefoonnummer 2] telefonisch contact zoekt met het aan [slachtoffer] toebehorende mobiele telefoonnummer # [telefoonnummer 5] . Het laatste contact – van 80 seconden – wordt gevolgd door een sms-bericht vanuit de # [telefoonnummer 5] naar de # [telefoonnummer 2] ; [slachtoffer] stuurt zijn (kantoor)visitekaartje naar de # [telefoonnummer 2] . Uit de telecommunicatiegegevens blijkt dat tijdens deze contactmomenten tussen de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 5] , het nummer # [telefoonnummer 2] aanstraalt op een zendmast aan het [d-plein] te [plaats] . Zoals eerder overwogen valt de woning van [betrokkene 1] onder de dekking van deze zendmast. Uit een op de telefoon van [betrokkene 1] aangetroffen video – waarop [verdachte] is herkend en ook [medeverdachte] is te zien – kan worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte] op 11 september 2019 om 11:31 uur in de woning van [betrokkene 1] aan het [d-plein] waren.
Uit het onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op 11 september 2019 in Brazilië was. Op 15 september 2019 is [slachtoffer] teruggekeerd uit Brazilië. In de periode dat [slachtoffer] in Brazilië verbleef, is niet gebleken van observaties in de woonomgeving van [slachtoffer] door de verdachten.
16 september 2019
Op 16 september 2019 wordt de Volkswagen Transporter om 06:16 uur geparkeerd op de [a-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken gebruik van zendmasten in Amsterdam. Om 06:18 uur straalt de # [telefoonnummer 2] een zendmast (Laan van Kronenburg) aan die dekking geeft aan de [a-straat] . Om 07:56 uur belt de # [telefoonnummer 2] (nog steeds gebruik makend van de zendmast Laan van Kronenburg) naar de # [telefoonnummer 5] – het mobiele telefoonnummer van [slachtoffer] – en lijken zij een gesprek te hebben gezien de duur van het contact. Het hof leidt uit voornoemde uitpeillocatie van de # [telefoonnummer 2] af dat [verdachte] zich dan in de op de [a-straat] geparkeerde Volkswagen Transporter bevindt. Even daarvoor om 07:54 uur is de partner van [slachtoffer] met de kinderen vertrokken met de auto. De Volkswagen Transporter vertrekt vervolgens - nadat [slachtoffer] per fiets is vertrokken om 08:20 uur - van de [a-straat] en om 08:28 uur is er een ANPR-hit op de Europaboulevard. Uit de onderzoeksbevindingen volgt dat de # [telefoonnummer 2] meebeweegt met de Volkswagen Transporter.
17 september 2019
Op 17 september 2019 wordt de Opel Combo om 07:30 uur geparkeerd op de [a-straat] . Om 08:23 uur vertrekt [slachtoffer] per fiets. Kort daarna verlaat de Opel Combo de [a-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken dan gebruik van zendmasten in Amsterdam.
18 september 2019
Op woensdag 18 september 2019 - de dag dat [slachtoffer] is gedood - parkeert de Opel Combo om 06:21 uur op de [a-straat] . Uit onderzoek is gebleken dat in de nachtelijke uren daaraan voorafgaand de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] veelvuldig sms-contact en telefonisch contact hebben gehad. Beide nummers maken gebruik van zendmasten in Amsterdam. Om 06:37 uur straalt de # [telefoonnummer 2] een zendmast (Laan van Kronenburg) aan die dekking geeft aan de [a-straat] . Hieruit leidt het hof af dat [verdachte] zich in de Opel Combo bevindt. Om ongeveer 07:38 uur wordt [slachtoffer] nabij zijn auto op de [a-straat] doodgeschoten.
Conclusie
Op grond van de voorgaande onderzoeksbevindingen en overwegingen komt het hof tot de conclusie dat voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] er op meerdere dagen ‘voorverkenningen’ hebben plaatsgevonden. In de periode vanaf 30 augustus tot en met 18 september 2019 is daarbij gebruik gemaakt van een Volkswagen Transporter en een Opel Combo. Op grond van de hierna te bespreken telecommunicatiegegevens en andere bevindingen met betrekking tot de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] komt het hof tot de conclusie dat de # [telefoonnummer 2] in gebruik is geweest bij [verdachte] en de # [telefoonnummer 3] bij [medeverdachte] . Uit de hiervoor besproken onderzoeksbevindingen en verkeersgegevens – waaruit volgt dat de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] op de relevante momenten zich in Amsterdam bevonden en meer specifiek dat de # [telefoonnummer 2] zich zowel tijdens een observatie met de Volkswagen Transporter als met de Opel Combo op de [a-straat] heeft bevonden en het contact dat de # [telefoonnummer 2] met [slachtoffer] heeft – leidt het hof af dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] de voorverkenningen in het kader van de op 18 september 2019 gepleegde moord hebben uitgevoerd. Het hof betrekt bij dit oordeel dat [medeverdachte] als de vaste gebruiker van de Opel Combo kan worden aangemerkt en dat zich DNA van [verdachte] in de Opel Combo bevindt. Hiertoe wijst het hof op haar eerdere overwegingen en op het volgende.
6.2.5 [medeverdachte] de vaste gebruiker van de Opel Combo, DNA van [verdachte] in de Opel Combo
De op 18 september 2019 en bij de voorverkenningen op 30 augustus en 17 september 2019 gebruikte Opel Combo is gestolen in Rotterdam in de nacht van 11 op 12 juni 2019. De gestolen Opel Combo – met het originele kenteken [kenteken 1] – is op enig moment voorzien van het valse kenteken [kenteken 2] . De politie heeft vervolgens bij nader onderzoek vastgesteld dat de Opel Combo voorzien was van een Bluetooth-device met het MAC-adres [MAC-adres] . Aan de hand van dit MAC-adres is navraag gedaan bij Inmoves (een bedrijf dat in het kader Van verkeersregulatie Bluetooth-devices en de bijbehorende MAC-adressen registreert).
Uit de verstrekte gegevens met betrekking tot het MAC-adres volgt dat de Opel Combo door Inmoves in de periode van 11 juni tot en met 22 september 2019, 407 maal is geregistreerd. Aan de hand van de vele registraties in Almere werd de Opel Combo aangetroffen op de Kamgrasstraat in Almere. [medeverdachte] werd daarbij geobserveerd als de gebruiker van de Opel Combo.
Aan de hand van Vialis / ANPR registraties van het vervalste kenteken van de Opel Combo in combinatie met verkeers- en locatiegegevens van het ‘vaste’ mobiele telefoonnummer # [telefoonnummer 1] van [medeverdachte] is vastgesteld dat [medeverdachte] veelvuldig gebruik maakte van de Opel Combo. Zo zijn er overeenkomende ‘hits’ tussen de # [telefoonnummer 1] en het kenteken van de Opel Combo op 29 juni 2019, 30 juni 2019, 1 juli 2019, 5 juli 2019, 6 juli 2019, 7 juli 2019, 9 juli 2019, 11 juli 2019, 13 juli 2019, 28 juli 2019, 10 augustus 2019, 26 augustus 2019 en 19 september 2019.
Het kunnen beschikken over de Opel Combo door [medeverdachte] wordt bevestigd door onder andere [betrokkene 1] , die heeft verklaard dat hij een wit combi-busje [
het hof begrijpt: Opel Combo] van [medeverdachte] heeft geleend om een kinderwagen te vervoeren, en dat hij [medeverdachte] niet met een andere auto dan het witte busje heeft gezien. Ook [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] beschikte over de Opel Combo; [betrokkene 2] is samen met [medeverdachte] naar de vuilstort in Zwaag gereden op 9 september 2019. Op 14 juli 2019 heeft [medeverdachte] , [betrokkene 3] en diens nichtje met de Opel Combo vervoerd. Overigens heeft ook [medeverdachte] verklaard weleens met de Opel Combo te hebben gereden.
Op grond van de verklaringen van getuigen en de onderzoeksbevindingen kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] volledig kon beschikken over de Opel Combo. Het hof komt tot de conclusie dat [medeverdachte] de vaste gebruiker was van de Opel Combo in de periode van eind juni 2019 tot en met de inbeslagname in september 2019.
In de Opel Combo zijn DNA-sporen van [verdachte] aangetroffen, namelijk in de bemonstering van het handvat van een jerrycan die zich in de laadruimte bevond. Verder is [verdachte] DNA gevonden op de onderrand van de zonneklep aan de bijrijderszijde.
Verklaring [verdachte] over DNA in Opel Combo en in Volkswagen Transporter
Het hof hecht geen geloof aan de door [verdachte] bij de politie afgelegde verklaring dat zijn DNA in de Volkswagen Transporter en de Opel Combo terecht is gekomen toen hij na een feestje ziek naar huis werd gebracht door iemand in de Volkswagen Transporter, die echter een lekke band kreeg en dat vervolgens iemand met een Opel Combo naast hem stopte, hij voor diegene een jerrycan vanaf de bijrijdersstoel heeft weggezet en in de Opel Combo is gaan zitten, waarna diegene hem wegbracht, gedurende welke rit [verdachte] naar zichzelf in de zonneklep keek.
6.2.6 De voorverkenningen, het opwachten van [slachtoffer] en de telecommunicatiegegevens
Het hof zal hieronder uiteenzetten op grond waarvan het tot het oordeel komt dat [medeverdachte] kan worden aangemerkt als de gebruiker van telefoonnummer # [telefoonnummer 3] en [verdachte] als de gebruiker van telefoonnummer # [telefoonnummer 2] . De betreffende telefoonnummers zijn van groot belang in dit onderzoek, omdat uit de historische telecommunicatiegegevens van deze, naar het oordeel van het hof speciaal voor de moord op [slachtoffer] in gebruik genomen nummers, blijkt van de contacten tussen en bewegingen van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot het uitvoeren van deze moord.
De telefoonnummers # [telefoonnummer 3] en # [telefoonnummer 2]
Het nummer 06- [telefoonnummer 2] (in dit arrest weergegeven als: # [telefoonnummer 2] ) is een Lebara prepaid nummer dat op 6 september 2019 om 09:13 uur is geactiveerd. Om 09:14 uur wordt voor € 10,- beltegoed op dit telefoonnummer gezet. Hiervoor wordt een e-voucher gebruikt met het unieke, serienummer [serienummer 1] . Het nummer 06- [telefoonnummer 3] (in dit arrest weergegeven als: # [telefoonnummer 3] ) is eveneens een Lebara prepaid nummer. Dit nummer wordt ook op 6 september 2019 geactiveerd en wel om 10:06 uur. Om 10:08 uur wordt er op dit telefoonnummer voor € 10,- beltegoed gezet met gebruikmaking van een e-voucher met het unieke serienummer [serienummer 2] . Lebara heeft deze e-vouchers op/rond 30 augustus 2019 ten behoeve van de wederverkoop uitgeleverd aan wederverkoper [A] te Almere. Deze winkel bevindt zich op een afstand van ongeveer 12 minuten lopen van de woning van [medeverdachte] aan de [c-straat 1] te Almere. De eigenaar van [A] heeft verklaard dat als e-vouchers opvolgende nummers hebben, dit normaal betekent dat ze achter elkaar zijn aangeschaft, mogelijk door een en dezelfde koper. Voorts heeft hij verklaard dat beide e-vouchers zijn geregistreerd op 29 augustus 2019; de ene om 02:47:48 PM en de andere om 02:48:55 PM.
Bij de activatie van de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] op 6 september 2019 om 09:13 respectievelijk 10:06 uur wordt de [zendmast 1] (hierna: [zendmast 1] ) aangestraald. Dit is nabij de woning waar [medeverdachte] in de maand september 2019 samen met [betrokkene 1] verblijft, te weten [d-plein 1] te [plaats] . Indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van dit adres bevindt, dan kan deze communicatie via de [zendmast 1] verlopen.
De laatst zichtbare registratie van de # [telefoonnummer 2] in het Nederlandse netwerk is geweest op 18 september 2019 om 06:37 uur. Op dat moment wordt er een datasessie geregistreerd waarbij de zendmast Laan van Kronenburg 14 Amstelveen (hierna: Laan van Kronenburg) wordt aangestraald. Uit een verrichte netwerkmeting met betrekking tot de [a-straat] (waar [slachtoffer] woonachtig was) en omgeving te Amsterdam blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van de [a-straat] bevindt, deze communicatie via de zendmast Laan van Kronenburg kan verlopen. De laatst zichtbare registratie van de # [telefoonnummer 3] in hel Nederlandse netwerk is geweest op 18 september 2019 om 05:49 uur.
Voor zowel de # [telefoonnummer 2] als de # [telefoonnummer 3] geldt dat de laatst zichtbare registratie in het Nederlandse netwerk op de dag van de moord is geweest, kort voor het tijdstip van het plegen van de moord.
De gebruiker van de # [telefoonnummer 3] ; [medeverdachte]
Uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat het telefoonnummer in de periode waarin het in het Nederlandse netwerk actief is geweest het meest gebruik heeft gemaakt van de [zendmast 1] . Zoals hiervoor aangegeven kan telecommunicatie vanaf het adres [d-plein 1] te [plaats] via deze zendmast verlopen.
Met de # [telefoonnummer 3] is contact geweest of zijn pogingen daartoe ondernomen met de navolgende telefoonnummers [hof: waarbij hier telkens slechts de laatste 4 cijfers zullen worden vermeld]:
- # [telefoonnummer 2] : de gebruiker hiervan is [verdachte] [hof: het toeschrijven van dit nummer aan [verdachte] wordt hierna besproken];
- # [telefoonnummer 6] ; dit telefoonnummer is in gebruik bij [betrokkene 2] , [medeverdachte] en [betrokkene 2] zijn bekenden van elkaar;
- # [telefoonnummer 7] : dit telefoonnummer is in gebruik is bij [betrokkene 4] . Zij stond in september 2019 samen met [medeverdachte] en hun kind ingeschreven op de [c-straat 1] te [plaats] ;
- # [telefoonnummer 8] ; dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 1] . [medeverdachte] verbleef in de maand september 2019 bij [betrokkene 1] in de woning [d-plein 1] te [plaats] . [betrokkene 1] beschouwt [medeverdachte] als zijn broertje;
- # [telefoonnummer 9] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 5] . Zij is de vriendin van [betrokkene 2] ;
- # [telefoonnummer 10] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 6] . Hij is een kennis van [medeverdachte] ;
- # [telefoonnummer 11] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 7] , Zij heeft met [medeverdachte] een zoon;
- # [telefoonnummer 12] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 8] . Hij is een vriend van [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] (hierna: # [telefoonnummer 1] ) in gebruik. Bij de provider Vodafone zijn de historische telecomgegevens van de # [telefoonnummer 1] gevorderd voor de periode 25 maart 2019 tot en met 25 september 2019. De historische telecomgegevens van de # [telefoonnummer 3] zijn geleverd door provider KPN. Op 6, 8, 9, 10, 11, 14, 15 en 17 september 2019 maken de # [telefoonnummer 1] en de # [telefoonnummer 3] op nagenoeg gelijke tijdstippen gebruik van de zendmast aan respectievelijk de [zendmast 2] (hierna: [zendmast 2] ) en het [zendmast 1] . Uit de bijlage bij de hiervoor genoemde netwerkmeting blijkt dat telecommunicatie vanuit het [d-plein 1] via beide zendmasten kan verlopen. Daarbij staat voor provider Vodafone de zendmast [e-straat] genoemd en voor de provider KPN de [zendmast 1] . Voorts maakt op 13 september 2019 de # [telefoonnummer 3] om 01:08 uur gebruik van de zendmast P.J. Oudweg te Almere en de # [telefoonnummer 1] om 03:50 uur gebruik van de zendmast Markerkant te Almere. Uit een verrichte netwerkmeting met betrekking tot het adres [c-straat 1] te [plaats] , het woonadres van [medeverdachte] en zijn partner, blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van dit adres bevindt, deze communicatie via de zendmast P.J. Oudweg (KPN) of Markerkant (Vodafone) kan verlopen.
Het nummer # [telefoonnummer 3] is op 17 september 2019 om 16:21 uur onder de naam ‘Bep 3’ opgeslagen in de telefoon van [betrokkene 5] . In de telefoon stond ook het nummer # [telefoonnummer 1] [hof: het hiervoor al besproken nummer van [medeverdachte] ] onder ‘Beppie Nieuw 2’ opgeslagen. ‘Beppie’ is een bijnaam van [medeverdachte] .
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte] de gebruiker is geweest van de # [telefoonnummer 3] gedurende de periode dat dit nummer in september 2019 in het Nederlandse netwerk actief was.
De gebruiker van de # [telefoonnummer 2] ; [verdachte]
Uit de historische telecomgegevens blijkt dat het telefoonnummer in de periode waarin het in het Nederlandse netwerk actief is geweest het meest gebruik heeft gemaakt van de [zendmast 3] (hierna: [zendmast 3] ). [betrokkene 9] , de moeder van [verdachte] , woont op het adres [f-straat 1] te [plaats] . Dit is een van de verblijfadressen van [verdachte] . Uit een verrichte netwerkmeting met betrekking tot het adres [f-straat 1] te [plaats] blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van dit adres bevindt, deze communicatie via de [zendmast 3] kan verlopen.
Met de # [telefoonnummer 2] is contact geweest of zijn pogingen daartoe ondernomen met de navolgende telefoonnummers [hof: waarbij hier telkens slechts de laatste 4 cijfers zullen worden vermeld]:
- # [telefoonnummer 3] : hiervóór heeft het hof vastgesteld dat [medeverdachte] de gebruiker is van dit nummer;
- # [telefoonnummer 13] : dit nummer staat in de onder [medeverdachte] in beslag genomen iPhone XR, waarmee hij het nummer # [telefoonnummer 1] gebruikte (hierna: de iPhone van [medeverdachte] ), opgeslagen als ‘ [verdachte] vrouw'. Uit gewiste gesprekken op deze telefoon blijkt dat ‘ [verdachte] ’ een relatie heeft met [betrokkene 10] :
[betrokkene 10] (thans: [betrokkene 10] ) heeft een relatie met [verdachte] . Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de # [telefoonnummer 13] voornamelijk gebruikt maakt van de [zendmast 4] , Het woonadres van [betrokkene 10] is [g-straat 1] te [plaats] . Dit is in de directe omgeving van de genoemde zendmast. Het hof leidt uit het voorgaande af dat het nummer # [telefoonnummer 13] in gebruik is bij [betrokkene 10] , de vriendin van [verdachte] ;
- # [telefoonnummer 5] : dit telefoonnummer was in gebruik bij [slachtoffer] ;
- # [telefoonnummer 14] : dit telefoonnummer staat op naam van [betrokkene 13] . Dit is de broer is van [betrokkene 10] ;
- # [telefoonnummer 15] : dit nummer staat op naam van [betrokkene 14] . In de telefoon van [betrokkene 14] staat de # [telefoonnummer 2] opgeslagen als het nummer van ‘ [verdachte] ’. [betrokkene 14] had een ‘scharrel relatie’ met [verdachte] . Hij heeft haar met de # [telefoonnummer 2] gebeld en zij heeft het nummer toen onder zijn naam opgeslagen.
In de in beslag genomen iPhone van [medeverdachte] staat het nummer [telefoonnummer 4] (hierna: # [telefoonnummer 4] ) opgeslagen als ‘Me Broer For Life [verdachte] '. De naam ' [verdachte] ' is een bijnaam voor [verdachte] . Dit blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot ‘ [verdachte] vrouw'. Verder blijkt dit uit het feit dat in de iPhone van [medeverdachte] een WhatsApp bericht van [betrokkene 10] is aangetroffen met de inhoud: “
[verdachte] slaapt nog moet ik hem wakker maken?”, alsmede uit het feit dat ene [betrokkene 15] in een uitgeluisterd gesprek met [verdachte] deze ‘ [verdachte] ’ noemt: De # [telefoonnummer 4] maakt voornamelijk gebruik van de [zendmast 4] , zoals aangegeven in de directe omgeving van de woning van [betrokkene 10] , terwijl het nummer verder meermaals contact heeft met het nummer # [telefoonnummer 16] , dat in gebruik is bij [betrokkene 9] . Het hof stelt dan ook vast dat het nummer # [telefoonnummer 4] in gebruik is bij [verdachte] .
Op 9 en 10 september 2019 maken de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 4] op nagenoeg gelijke tijdstippen gebruik van de [zendmast 3] . Verder maken beide nummers op 9 september 2019 op vrijwel gelijke tijdstippen gebruik van de zendmasten Blaak 20 22 en Westblaak 180, beide te Rotterdam; Deze zendmasten bevinden zich op ongeveer 850 meter van elkaar. Voorts maken beide nummers op 16 september 2019 op vrijwel gelijke, tijdstippen gebruik van de [zendmast 5] (hierna: [zendmast 5] ). Blijkens de hiervoor genoemde netwerkmeting is dit een van de zendmasten via welke telecommunicatie op of in de omgeving van het [f-straat 1] te [plaats] , het adres van de moeder, kan verlopen.
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de # [telefoonnummer 2] gedurende de periode dat dit nummer in september 2019 in het Nederlandse netwerk actief was.
(…)
6.2.7 Contacten en bewegingen van de # [telefoonnummer 3] en de # [telefoonnummer 2]
[medeverdachte] en [verdachte] hebben in de periode vanaf 9 september 2019 tot en met de vroege ochtend van 18 september 2019, kort voor de moord op [slachtoffer] , via de # [telefoonnummer 3] en de # [telefoonnummer 2] veelvuldig contact met elkaar, voornamelijk ’s nachts en in de vroege ochtend. Een weergave van deze contacten en de daarbij behorende zendmasten, waaruit bewegingen en verblijfplaatsen van [medeverdachte] en [verdachte] kunnen worden afgeleid, volgt hieronder.
8 september 2019
Om 16:30 uur belt de # [telefoonnummer 3] naar de # [telefoonnummer 2] , waarbij de # [telefoonnummer 2] de zendmast Pleinweg 198D te Rotterdam (hierna: Pleinweg) gebruikt en de # [telefoonnummer 3] de zendmast P.J. Oudweg te Almere. Om 23:38 uur wordt de # [telefoonnummer 2] gebeld door de # [telefoonnummer 3] , waarbij de # [telefoonnummer 2] een zendmast in Stompwijk (een plaats langs de snelweg A4 tussen Rotterdam en Amsterdam) gebruikt en de # [telefoonnummer 3] de [zendmast 1] .
9 september 2019
Om 00:08 uur belt de # [telefoonnummer 2] naar de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 2] maakt dan gebruik van de zendmast Meibergdreef 9 te Amsterdam Zuidoost, terwijl de # [telefoonnummer 3] van de [zendmast 1] aanstraalt. Om 00:34 uur stuurt de # [telefoonnummer 3] de # [telefoonnummer 2] een sms, waarbij beide nummers de [zendmast 3] aanstralen. Blijkens een datasessie maakt de # [telefoonnummer 2] om 07:58 uur gebruik van de [zendmast 1] . De Volkswagen Transporter rijdt, zoals eerder vastgesteld, om omstreeks 09:55 uur door de [a-straat] . Om 10:28 uur belt de # [telefoonnummer 3] uit naar een ander nummer en straalt dan de [zendmast 1] aan. Bij een gesprek tussen de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] om 19:10 uur maakt de # [telefoonnummer 2] gebruik van de zendmast Meibergdreef 9 te Amsterdam Zuidoost. De # [telefoonnummer 2] maakt om 20:21 uur voor een datasessie gebruik van de zendmast Blaak 20 22 te Rotterdam.
10 september 2019
Omstreeks 01:02 uur ontvangt de # [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) twee WhatsApp berichten van de # [telefoonnummer 13] ( [betrokkene 10] ). De berichten houden in: “
Bro k kom zo” en “
Me tel staat uit laat hem in de auto op het zit nog daar vandaar!”. Een kennis van [verdachte] , [betrokkene 16] , heeft het nummer # [telefoonnummer 13] in zijn telefoon staan als ‘Maat’ en heeft verklaard dat [verdachte] dit nummer ook gebruikte. Het hof gaat er hierom en gelet op de inhoud van voornoemde berichten vanuit dat [verdachte] op dit moment de # [telefoonnummer 13] gebruikt. Om 03:07 uur probeert de # [telefoonnummer 2] tweemaal naar de # [telefoonnummer 3] te bellen. Nummer # [telefoonnummer 2] maakt op dat moment gebruik van een zendmast in Nieuwer ter Aa. Om 03:24:53 uur stuurt de #6054 een sms en maakt daarbij gebruik van de [zendmast 3] te Amsterdam Zuidoost. Het nummer # [telefoonnummer 3] ontvangt om 03:24:54 uur een sms en maakt daarbij gebruik van de [zendmast 1] .
Tussen 05:04 en 05:57 uur is er sprake van meerdere telefonische contacten en contact per sms tussen de # [telefoonnummer 3] en de # [telefoonnummer 2] , waarbij de # [telefoonnummer 3] gebruik maakt van de [zendmast 1] en de # [telefoonnummer 2] van de [zendmast 3] . Om 09:53 uur stuurt de # [telefoonnummer 13] een sms naar de # [telefoonnummer 2] , waarbij de # [telefoonnummer 13] een zendmast in Rotterdam aanstraalt en om 10:17 uur stuurt de # [telefoonnummer 13] een sms aan de # [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ), die dan de [zendmast 3] aanstraalt. Het hof gaat ervan uit dat deze sms-berichten door [betrokkene 10] zijn verstuurd. Deze sms-berichten blijven onbeantwoord. Kennelijk heeft [verdachte] zijn # [telefoonnummer 4] bij zijn moeder laten liggen. Eerst om 11:36 uur belt de # [telefoonnummer 4] de # [telefoonnummer 13] , waarbij de # [telefoonnummer 4] de [zendmast 3] aanstraalt. Hierna is er pas weer om 14:12 uur een registratie van de # [telefoonnummer 2] en de # [telefoonnummer 3] , als de # [telefoonnummer 2] de # [telefoonnummer 3] belt. De # [telefoonnummer 2] straalt dan de [zendmast 3] aan, terwijl de # [telefoonnummer 3] de [zendmast 1] aanstraalt. Het nummer # [telefoonnummer 1] wordt met een gesprek pas weer actief om 15:22 uur, en straalt daarbij de zendmast [e-straat] aan.
De Volkswagen Transporter verschijnt, zoals eerder weergegeven, die dag om 06:18 uur op de [a-straat] en vertrekt weer om 10:44 uur. Het hof stelt vast dat er in het tijdvak van 05:57 uur tot 11:36 uur door [verdachte] en [medeverdachte] geen activiteiten zijn verricht op hun telefoons (een telefoontje om 8:52 uur van de # [telefoonnummer 13] naar de # [telefoonnummer 4] wordt doorgeschakeld en staat daarom als uitgaand gesprek van de # [telefoonnummer 4] geregistreerd).
Om 23:43 uur straalt de # [telefoonnummer 2] een zendmast aan in Zoeterwoude. Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] terug naar Rotterdam is gereden, gelet ook op hetgeen hierna zal worden overwogen.
11 september 2019
Om 00:37 uur voert de # [telefoonnummer 2] een uitgaand gesprek en straalt hierbij de [zendmast 4] aan. Voorts voert de # [telefoonnummer 2] om 00:47 uur een uitgaand gesprek met de # [telefoonnummer 3] en straalt dan de zendmast Pleinweg aan. Om 05:35 uur voert de # [telefoonnummer 2] een gesprek met de # [telefoonnummer 3] en gebruikt dan de [zendmast 3] . Om 05:36 uur voert de # [telefoonnummer 3] een gesprek met de # [telefoonnummer 2] en maakt dan gebruik van de [zendmast 1] , Om 0538 uur stuurt de # [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) nog een sms naar nummer # [telefoonnummer 17] ( [betrokkene 4] ): “
Babe ben nu pas terug maar nu weer weg spreekje later ja”.
Eerder is weergegeven dat de Volkswagen Transporter die dag om 06:24 uur op de [a-straat] verschijnt en weer vertrekt om 09:39 uur. Van activiteiten van de verdachten op hun telefoons in het tijdvak vanaf 05:38 uur tot het hierna genoemde telefoontje van 11:44 uur van de # [telefoonnummer 2] is niet gebleken. Kennelijk heeft [verdachte] de # [telefoonnummer 4] weer bij zijn moeder laten liggen, gelet op het feit dat dit nummer in dit tijdvak voor datasessies de [zendmast 3] aanstraalt.
Om 11:44 (duur 12 seconden), 11:47 (duur 5 seconden) en 11:48 (duur 13 seconden) uur belt de # [telefoonnummer 2] naar het nummer # [telefoonnummer 5] , dat in gebruik was bij [slachtoffer] . Gelet op het meermaals bellen en de korte duur van de telefoontjes, komt er kennelijk geen gesprek tot stand. De # [telefoonnummer 2] maakt gebruik van de [zendmast 1] . Om 12:58 uur belt de # [telefoonnummer 2] nogmaals naar de # [telefoonnummer 5] en wordt een duur van 12 seconden geregistreerd, zodat ook hier kennelijk geen gesprek tot stand komt. Om 13:00 uur belt de # [telefoonnummer 2] wederom naar het nummer van [slachtoffer] . Dit contact duurt 80 seconden, hetgeen betekent dat hier wel een gesprek tot stand komt. Om 13:12 uur ontvangt de # [telefoonnummer 2] per sms de gegevens van het kantoor van [slachtoffer] . De # [telefoonnummer 2] maakt telkens gebruik van de zendmast, aan het [d-plein] . Tussendoor belt de # [telefoonnummer 2] tussen 11:44 en 13:00 uur tevens viermaal met het nummer van [betrokkene 14] .
In de mobiele telefoon van [betrokkene 1] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt en verzonden op 11 september 2019 om 13:31 uur. Dit filmpje is gemaakt in de huiskamer van het [d-plein 1] te [plaats] . Naast [medeverdachte] is ook [verdachte] op dit filmpje te zien.
Om 15:09 uur stuurt de # [telefoonnummer 2] een sms naar de # [telefoonnummer 15] ( [betrokkene 14] ) en gebruikt dan een zendmast in Den Hoorn. Om 17:18 uur wordt de # [telefoonnummer 2] gebeld en straalt dan de zendmast Westblaak in Rotterdam aan. Om 17:37 uur heeft de # [telefoonnummer 4] een datasessie en maakt dan gebruik van de [zendmast 4] .
Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] tijdens het gesprek met [slachtoffer] van hem heeft vernomen dat die zich niet in Nederland bevond en wanneer hij zou terugkeren. BIijkens het dossier is [slachtoffer] op 8 september 2019 voor zijn werk met het vliegtuig naar Sao Paulo te Brazilië vertrokken en is hij op 15 september 2019 vanuit Sao Paulo naar Schiphol teruggevlogen, alwaar hij omstreeks 14:00 uur arriveerde. Het hof komt tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte] van [slachtoffer] verblijf in het buitenland op de hoogte zijn geraakt omdat er op de dagen 12,13 en 14 september 2019 nauwelijks contact is tussen de # [telefoonnummer 3] en de # [telefoonnummer 2] , de # [telefoonnummer 3] op 12 september 2019 in Almere blijft en de # [telefoonnummer 2] zich op deze dagen niet in de vroege ochtend vanuit Rotterdam richting Amsterdam beweegt om vervolgens weer later op de dag naar Rotterdam terug te keren, zoals de voorgaande dagen en de dagen na 14 september 2019.
12 september 2019
De telefoonnummers # [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) en # [telefoonnummer 3] hebben contact en/of pogingen daartoe ondernomen met verschillende personen. Hierbij wordt door deze nummers gebruik gemaakt van zendmasten in Almere. Er is die dag geen contact tussen de # [telefoonnummer 3] en de # [telefoonnummer 2] . De nummers # [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ) en # [telefoonnummer 2] maken die dag geen gebruik van het mobiele netwerk.
13 september 2019
Om 01:08 uur probeert de # [telefoonnummer 3] te bellen met de # [telefoonnummer 2] . Er komt geen gesprek tot stand. De # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast P.J. Oudweg te Almere. Vanaf 14:35 uur maakt de # [telefoonnummer 3] gebruik van de [zendmast 1] . Om 22:22 uur belt de # [telefoonnummer 2] naar de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 2] maakt dan gebruik van een zendmast in Rotterdam. Telefoonnummer # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast in Amsterdam.
14 september 2019
Om 11:13 uur belt de # [telefoonnummer 2] naar de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 2] maakt gebruik van de zendmast Pleinweg. De # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van de [zendmast 1] . De rest van de dag is er geen contact tussen de # [telefoonnummer 3] en de # [telefoonnummer 2] .
15 september 2019
Zoals reeds aangegeven landt [slachtoffer] rond 14:00 uur op Schiphol.
Om 19:39 uur belt de # [telefoonnummer 2] met de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 2] maakt dan gebruik van de zendmast Pleinweg, terwijl de # [telefoonnummer 3] de [zendmast 1] gebruikt. Om 23:24 uur belt de # [telefoonnummer 2] naar de # [telefoonnummer 3] en straalt dan de [zendmast 3] aan. De # [telefoonnummer 3] gebruikt de [zendmast 1] . Om 23:47 uur ontvangt de # [telefoonnummer 2] een sms van de # [telefoonnummer 3] en om 23:54 uur vindt er een gesprek tussen de beide nummers plaats, waarbij de # [telefoonnummer 2] wederom gebruik maakt van de [zendmast 3] .
16 september 2019
Tussen 03:28 uur en 05:42 uur zijn er contacten via sms en gesprekken tussen de nummers # [telefoonnummer 3] en # [telefoonnummer 2] . Het nummer # [telefoonnummer 2] straalt daarbij de zendmasten [zendmast 3] of [zendmast 5] aan. Het nummer # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van de [zendmast 1] , waar het nummer # [telefoonnummer 2] vanaf 05:41 ook uitstraalt. Het nummer # [telefoonnummer 2] beweegt tussen 06:04 uur en 06:18 uur via de zendmasten Hofgeest 145A en Borchlandweg 16-18 te Amsterdam Zuidoost, respectievelijk Amsterdam Duivendrecht, naar de zendmast Laan van Kronenburg, met welke zendmast de # [telefoonnummer 2] om 06:18 uur contact maakt. Deze zendmast staat in de omgeving van de woning van [slachtoffer] . Het hof merkt op dat dit moment samenvalt met het verschijnen van de Volkswagen Transporter vanaf 06:15 uur op de [a-straat] . De vrouw en kinderen van [slachtoffer] vertrekken om 07:55 uur met de auto vanaf de woning. Om 07:56 uur wordt er met de # [telefoonnummer 2] gebeld naar het telefoonnummer van [slachtoffer] , waarbij de # [telefoonnummer 2] gebruik maakt van de zendmast Laan van Kronenburg. Er vindt dan een gesprek plaats van 76 seconden. Om 08:20 uur vertrekt [slachtoffer] per fiets vanaf zijn woning, waarna de Volkswagen Transporter vrijwel direct wegrijdt. Van de # [telefoonnummer 3] zijn er in dit tijdvak geen registraties. Om 08:26 uur belt de # [telefoonnummer 2] met een onbekend tegennummer en maakt dan gebruik van de zendmast De Klencke 111 te Amsterdam. Om 09:11 uur sms’t de # [telefoonnummer 2] met de # [telefoonnummer 15] van [betrokkene 14] en maakt dan gebruik van de [zendmast 3] . Om 11:21 uur ontvangt de # [telefoonnummer 2] een sms van [betrokkene 14] en maakt dan gebruik van de zendmast Pleinweg.
17 september 2019
Om 01:42 uur sms’t de # [telefoonnummer 3] naar de # [telefoonnummer 2] . De # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van de [zendmast 1] te Amsterdam Zuidoost en de # [telefoonnummer 2] van de zendmast Pleinweg. Om 06:41 uur belt de # [telefoonnummer 2] met de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 2] maakt dan gebruik van de zendmast Florijn 101-910 in Amsterdam Zuidoost en de # [telefoonnummer 3] van de [zendmast 1] . De # [telefoonnummer 2] belt de # [telefoonnummer 3] om 07:01, 07:05, 07:07 en 07:10 uur maar wordt dan telkens doorgeschakeld. De # [telefoonnummer 2] maakt hierbij gebruik van de [zendmast 3] .
Het hof merkt op dat, zoals eerder vastgesteld, de Opel Combo om 07:30 uur op de [a-straat] verschijnt en om 08:24 uur wegrijdt, nadat [slachtoffer] de auto om 08:23 uur per fiets is gepasseerd. Er is in dit tijdvak geen activiteit van de telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte] . Om 10:12 uur heeft de # [telefoonnummer 2] een datasessie en maakt dan gebruik van de zendmast Terbregseweg 300 in Rotterdam. Om 10:42 uur belt de # [telefoonnummer 2] met de # [telefoonnummer 3] , waarbij de # [telefoonnummer 2] gebruik maakt van de zendmast Pleinweg.104 Om 23:24 uur belt de # [telefoonnummer 2] naar de #613. De # [telefoonnummer 2] maakt bij dit gesprek gebruik van de zendmast Pleinweg en de # [telefoonnummer 3] van de [zendmast 1] . Om 23:57 uur stuurt de # [telefoonnummer 3] aan de # [telefoonnummer 7] ( [betrokkene 4] ) het bericht: “
Babe als je me belt ben ik al weg slaap lekker love you” en straalt daarbij wederom de [zendmast 1] aan.
18 september 2019
De # [telefoonnummer 2] stuurt om 03:41 uur een sms naar de # [telefoonnummer 3] . Hierbij maakt de # [telefoonnummer 2] gebruik van de [zendmast 3] en de # [telefoonnummer 3] van de [zendmast 1] . Om 05:49 uur belt de # [telefoonnummer 2] naar de # [telefoonnummer 3] . Hierbij maakt de # [telefoonnummer 2] gebruik van de [zendmast 3] , terwijl de # [telefoonnummer 3] gebruik maakt van de [zendmast 1] . Dit is het laatste geregistreerde contact tussen beide nummers en tevens de laatste zichtbare registratie van de # [telefoonnummer 3] . De laatst zichtbare registratie van de # [telefoonnummer 2] betreft een datasessie van 06:37 uur. De # [telefoonnummer 2] maakt dan gebruik van de zendmast Laan van Kronenburg, welke zendmast zich, zoals al eerder opgemerkt in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] bevindt. Het hof merkt op dat dit tijdstip samenvalt met de aanwezigheid van de Opel Combo op de [a-straat] , die daar om 06:21 uur is gearriveerd, zoals hierna zal worden besproken.
Het hof merkt nog op dat het reizen van [verdachte] vanuit Rotterdam naar Amsterdam op 10, 11, 15, 17 en 18 september 2019 niet alleen blijkt uit de historische verkeersgegevens van de # [telefoonnummer 2] , maar ook uit de zogenaamde ANPR-hits betreffende de door [verdachte] gebruikte Citroën.
Conclusie
Op grond van de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen en overwegingen komt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte] in verband met (de voorbereiding van) de moord op [slachtoffer] de nummers # [telefoonnummer 3] respectievelijk # [telefoonnummer 2] in gebruik hebben genomen. Zij hebben via deze nummers intensief contact met elkaar onderhouden in het kader van de door hen uitgevoerde ‘voorverkenningen’ in verband met de moord en vervolgens in het kader van het gezamenlijk opwachten van [slachtoffer] teneinde hem om het leven te brengen. [medeverdachte] heeft in de betreffende periode niet bij zijn vriendin in [plaats] verbleven maar bij [betrokkene 1] op het [d-plein] in [plaats] . [verdachte] is telkens vanuit [plaats] naar [plaats] gekomen en heeft bij zijn moeder verbleven. Zij hebben hun activiteiten onderbroken toen [slachtoffer] zich niet in Nederland bleek te bevinden, hebben deze activiteiten weer opgepakt vanaf het moment dat [slachtoffer] weer thuis was en hun kans afgewacht.
6.2.8 De dag van de moord; 18 september 2019
Op 18 september 2019 is rond 07:38 uur op de [a-straat] te Amsterdam meermalen op [slachtoffer] geschoten als gevolg waarvan hij ter plaatse is overleden. Uit het onderzoek van arts en patholoog prof, dr. B. Kubat blijkt dat er in totaal tien schotletsels waren in hoofd, hals, rug en schouder, horende bij vier doorschoten en twee inschoten. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door hersenfunctiestoornissen door één doorschot van het hoofd.
De melding om naar de [a-straat] te Amsterdam te gaan vanwege een schietincident, is omstreeks 07:40 uur bij de politie binnengekomen.
Een camera gericht op de [a-straat] heeft op afstand beelden vastgelegd van de aanloop naar en het moment van het schietincident. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] vanaf zijn voortuin het trottoir oploopt in de richting van zijn auto. Als hij bij zijn auto is loopt een in zwart gekleed persoon – naar later bleek de schutter – vanaf de richting van de parkeervakken bij de speeltuin in de richting van de auto van [slachtoffer] . Als [slachtoffer] aan de bestuurderszijde in zijn auto is gestapt komt de schutter aan de bestuurderszijde naast de auto staan. Hij strekt dan zijn arm in de richting van het portier waar het slachtoffer zit. Vervolgens brengt hij zijn arm weer naar zijn Iichaam en maakt een sprongetje. Hij strekt nog een keer zijn arm in de richting van het portieren loopt daarna weg in de richting van de speeltuin. Te zien is dat het portier aan de bestuurderszijde van de auto van het slachtoffer opengaat.
Een getuige heeft verklaard dat hij die ochtend een ruzie heeft gehoord en, toen hij uit zijn woning naar buiten keek, zag dat [slachtoffer] vanuit zijn auto luid aan het praten was met een andere man. Hij zag dat de man wegrende in de richting van de [h-straat] en dat [slachtoffer] uit zijn auto stapte en achter de man aanliep. De man draaide zich vervolgens om waarna [slachtoffer] en de man lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. De getuige zag dat de man iets in zijn hand hield, en op [slachtoffer] schoot, dat [slachtoffer] doorliep en de man vervolgens meerdere schoten afvuurde. Hij zag dat [slachtoffer] op de grond viel en de andere man wegrende in de richting van de [i-straat] .
Camera’s gericht op een gedeelte van de [j-straat] richting de [i-straat] en een gedeelte van de [a-straat] , hebben beelden vastgelegd waarop te zien is dat die dag rond 06:21 uur een auto inparkeert in één parkeervak bij de speeltuin. Nadat is ingeparkeerd worden de lampen van de auto gedoofd. Het hof heeft al eerder vastgesteld dat dit de witte Opel Combo is. Op de camerabeelden wordt tussen 06:21 uur en 07:38 uur geen verplaatsing van de Opel Combo vastgelegd.
De camerabeelden laten zien dat om 07:38:11 uur de schutter vanaf de parkeervakken bij de speeltuin, richting de rijbaan loopt en dat vrijwel gelijktijdig – om 07:38:12 uur – de Opel Combo achteruit rijdend het parkeervak ter hoogte van de speeltuin verlaat. De Opel Combo rijdt om 07:38:27 uur de [a-straat] richting de [i-straat] in en verdwijnt om 07:38:30 uit beeld. Voornoemde getuige heeft verklaard dat na het schietincident de schutter wegrende over de [a-straat] in de richting van de [i-straat] . Dat is in de richting waarvan de Opel Combo heen was gereden.
Een camera gericht op de kruising de [i-straat] met de [a-straat] heeft beelden vastgelegd waarop te zien is dat rond het tijdstip van het schietincident vanuit de [a-straat] de Opel Combo in beeld komt. De auto rijdt langzaam richting de [i-straat] en komt nog in de [a-straat] tot stilstand. Na 12 seconden gaat de auto weer rijden en rijdt dan via de [i-straat] in de richting van de kruising met de Van Boshuizenstraat. Tijdens het stilstaan van de Opel Combo zijn de portieren dicht gebleven. De beelden geven geen zicht op de achterkant van de Opel Combo zodat niet kan worden gezien of de achterdeur geopend wordt. Gedurende de tijd dat de Opel Combo in beeld was totdat om 07:48 uur een politieauto aan komt rijden, zijn geen personen of andere voertuigen op de camerabeelden te zien.
Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat [medeverdachte] in deze periode de vaste gebruiker van de Opel Combo is en dat [verdachte] zich op deze dag voorafgaand aan de moord om 06:37 uur in de Opel Combo op de [a-straat] bevindt. Hieraan voegt het hof nog toe dat het hiervoor ook al heeft geconcludeerd dat [medeverdachte] en [verdachte] voorverkenningen hebben uitgevoerd dan wel [slachtoffer] hebben opgewacht en daartoe gebruik hebben gemaakt van de Opel Combo en de Volkswagen Transporter.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [verdachte] of [medeverdachte] de schutter is geweest en als passagier achterin de door de andere verdachte bestuurde Opel Combo is gestapt waarna deze is weggereden. Dit vindt ook bevestiging in de aangetroffen bloedsporen van het slachtoffer op de buiten- en binnenzijde van de rechter-achterdeur. Het hof gaat ervan uit dat dat de schutter, [verdachte] of [medeverdachte] , die tijdens het schieten in de nabijheid van het slachtoffer heeft gestaan, bij het openen van de deur deze bloedsporen, die kennelijk op hem waren gekomen, heeft achtergelaten. Het hof wordt in dit oordeel nog gesterkt door de volgende bevindingen.
6.2.9 Gedrag verdachten en bevindingen na de moord
Opvallend acht het hof het gedrag dat de verdachten hebben vertoond na de moord. Op camerabeelden gericht op het [d-plein] te [plaats] valt te zien dat de verdachten enkele uren na de moord samen over het [d-plein] lopen.
In WhatsApp berichten aan zijn vriendin [betrokkene 4] heeft [medeverdachte] op 18 september 2019 om 15:33 uur gemeld dat hij ‘wacht op pap’ en om 15:38 uur “
pap komt pas om half acht zo”. Het hof begrijpt dat met pap geld wordt bedoeld. Dat dit, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, om pap – in de zin van poedermelk – voor zijn kind zou gaan, schuift het hof als ongeloofwaardig ter zijde. De verdachte heeft eerder al bij de politie bevestigd dat hiermee geld wordt bedoeld. Dat het ging om een bedrag dat hij uit een wietoogst zou hebben gekregen zoals hij tijdens dat verhoor verklaarde, is niet aannemelijk geworden.
[medeverdachte] en zijn vriendin [betrokkene 4] beschikken na de moord opeens over veel geld. Zo heeft [medeverdachte] op 19 september 2019 € 15.300,- contant betaald voor een auto die het garagebedrijf sinds 8 juli 2019 had achtergehouden in verband met een betalingsachterstand van [medeverdachte] en [betrokkene 4] .
Op 25 september 2019 heeft [betrokkene 4] voor [medeverdachte] een ticket naar Suriname geboekt ad € 1.030,- en heeft dit de volgende dag contant betaald. Op 27 september 2019 is [medeverdachte] op Schiphol aangehouden en had hij een geldbedrag van € 1.965,- bij zich. Op 29 september 2019 heeft de zoon van [medeverdachte] in een telefoongesprek over [medeverdachte] gezegd dat hij heel veel geld had en aan meerdere mensen geld heeft gegeven. Ook een vriendin van [medeverdachte] heeft gezegd dat ze op 18 september 2019 geld van [medeverdachte] had gekregen.
Gelet op het (lage) inkomen van [medeverdachte] en [betrokkene 4] en gelet op het feit dat [betrokkene 4] in de schuldsanering zit gaat het hier om opvallende bedragen waarover zij opeens vanaf 18 september 2019 beschikken.
Ook [verdachte] heeft na de moord opeens de beschikking over geld. In de woning van [betrokkene 10] , waar ook [verdachte] verbleef, is een aankoopbon van een juwelier aangetroffen. Volgens die bon zijn op 20 september 2019 drie sieraden voor in totaal € 3.100,- gekocht. De juwelier herkende [verdachte] van een foto en verklaarde dat hij meerdere keren in de winkel is geweest. Op 24 september 2019 vonden twee contante stortingen op de rekening van [verdachte] plaats waarbij, vergeleken met de stortingen die anders plaatsvinden, in ieder geval één bedrag (€ 2.250,-) opvalt voor wat betreft de hoogte ervan.
Op 23 en 24 september 2019 wordt in zes overschrijvingen in totaal € 1.159,- overgemaakt naar het Centraal Justitieel Incasso Bureau.
OVC-gesprek
De politie heeft met behulp van opnameapparatuur in januari 2020 de in de Citroën van [verdachte] gevoerde gesprekken heimelijk opgenomen, zogenoemde OVC-gesprekken (Opname Vertrouwelijke Communicatie). Daarbij is het hof van oordeel dat het navolgende OVC-gesprek van 15 januari 2020 tussen – de partner van [verdachte] – [betrokkene 10] (voorheen [betrokkene 10] ) en haar neef [betrokkene 17] voor het bewijs relevant is. In dat gesprek zegt [betrokkene 10] “
wist ik maar minder” en “
kon ik alles maar uit mijn hoofd wissen”. Even later gaaf het gesprek als volgt verder:
“ [betrokkene 17] : en en en die torrie waren ze met zijn tweeën ook
[betrokkene 10] ; hmm hmm (bevestigend) dat was het..
[betrokkene 17] : maar hoe
[betrokkene 10] : zijn beste mattie je weet toch
[betrokkene 17] : hoe hebben ze hem dan gevonden
[betrokkene 10] : omdat ie kanker dom is (lacht). Ik zeg je eerlijk. Ola hey ...dus (fluisteren) ntv poppetje toch .... en die is gestolen, gewoon die kenteken toch ...ja .. die ga je overal mee rondrijden. Voordat je... Een maandje ervoor je rijdt naar je matties je rijdt naar een Fissa (fon) dit dat je weet toch zo .. vervolgens ... na die ding
[betrokkene 17] :... ntv die plek waar die advocaat was ...
[betrokkene 10] : Ja, na die ding...... Broertje ntv (cleanen???) ja .... hoeft niet ik ga het doen dit dat ik ga het doen. Week later, nog steeds niet gedaan. Vervolgens de dag dat je het wilt gaan doen, komen.... ntv ... daarna het wordt heet toch ... ik dacht nah nah .... dit dat. .. ntv je gaat naar Su naar schiphol.. op schiphol wordt je aangehouden … ben je toch een mongool.”
Het hof leidt uit dit laatste onderdeel af, dat wordt gesproken over [medeverdachte] en het niet schoonmaken van de Opel Combo. Immers vindt dit bevestiging in de bevindingen van de politie dat op de dag dat [medeverdachte] op zoek was naar schoonmaakmiddelen en de politie vervolgens tot inbeslagname van de Opel Combo is overgegaan, zijn vriendin [betrokkene 4] voor hem een ticket naar Suriname heeft geboekt. Op 27 september 2019 is [medeverdachte] op Schiphol aangehouden.
In het OVC-gesprek wordt even later door [betrokkene 17] gevraagd “
Zijn jullie niet uitbetaald” waarop [betrokkene 10] antwoordt “
ja natuurlijk wel”.
Het hof concludeert dat in dit OVC-gesprek wordt gesproken over de moord op [slachtoffer] , over de gebruikte Opel Combo en over [medeverdachte] . Dit gesprek duidt voorts op betrokkenheid van [verdachte] bij die moord. Er wordt immers door de partner van [verdachte] gezegd dat ze met z’n tweeën waren, zijn beste mattie, verder wordt er over “die advocaat” gesproken, over het niet schoonmaken van de Opel Combo, dat iemand naar Schiphol gaat en daar wordt aangehouden en over dat er over uitbetaling wordt gesproken.
(…)
6.2.10 Signalementen beide verdachten
De verdediging heeft aangevoerd dat de signalementen van de schutter die de getuigen hebben gegeven de verdachten uitsluiten. Het hof hecht eraan op te merken dat bij het geven van signalementen een subjectieve inkleuring door getuigen met zich kan brengen dat er verschillen in de beschrijvingen ontstaan. Daar komt bij dat de getuigen verklaren over een heftige gebeurtenis hetgeen de waarneming kan beïnvloeden.
Het hof stelt voorop dat het geen van de door de getuigen gegeven signalementen bezigt voor het bewijs, maar dat het tot een bewezenverklaring komt op basis van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken. Dat door ooggetuigen gegeven signalementen verschillend zijn en deels niet passen bij de verdachten doet niet af aan voormelde feiten en omstandigheden, mede gelet op de hiervoor gemaakte opmerking over de situatie waarin de getuigen hun waarnemingen hebben gedaan. Wat betreft het ‘opvallende loopje’ en het ‘tengere postuur’ dat door getuigen wordt genoemd en waarvan door de verdediging is bepleit dat dit bij [verdachte] noch bij [medeverdachte] past, merkt het hof nog het volgende op. Inderdaad is uit het dossier niets gebleken over een afwijkende loop van [medeverdachte] , maar bij [verdachte] is dit wel het geval.
Op verzoek van de verdediging heeft [verdachte] tijdens de zitting in hoger beroep door de gang van het gerechtsgebouw gerend, waarbij het hof heeft waargenomen dat zijn manier van lopen thans geen opvallendheden laat zien in de zin van beperkingen. Met deze waarneming is echter allerminst gezegd dat [verdachte] ten tijde van het strafbare feit, bijna drie en een half jaar geleden, geen afwijkend loopgedrag kan hebben vertoond. Het hof constateert ten aanzien van de bewegingscapaciteiten van [verdachte] dat hij in het verleden wel problemen met zijn benen heeft gekend. Zo heeft hij in 2012 een Wajong-uitkering gekregen mede in verband met gebleken standafwijkingen aan beide voeten. Ook zijn moeder heeft bevestigd dat hij moeilijk kan lopen en rennen (proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2020, dossierpagina's 5 1695 – 5 1697; proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] van 4 februari 2020, dossierpagina 3 0224). In een op 25 mei 2020 – tijdens zijn detentie – gevoerd telefoongesprek met [betrokkene 10] heeft [verdachte] het over een operatie aan zijn been in 2005 die foutief is geweest. Hij zegt dat als hij zijn been op een bepaalde manier zet, deze naar de zijkant draait. Uit het gesprek blijkt dat hij er nog last van heeft, het veel pijn doet en hij zelfs bang is dat hij echt gehandicapt wordt (uitwerking tapgesprek met sessienummer 650, dossierpagina 51700). Dan is het inmiddels ruim acht maanden na de moord. Het hof overweegt verder dat het feit dat [medeverdachte] en [verdachte] thans een gespierd bovenlichaam hebben niet betekent dat zij dit ook ten tijde van de moord hadden. Bovendien droeg de schutter een trui, hetgeen het zicht op een gespierd bovenlichaam kan vertroebelen.
(…)
6.2.11 Alibi [verdachte]
heeft in eerste aanleg in een schriftelijke verklaring aangegeven dat hij ten tijde van de moord in de woning van zijn moeder, [betrokkene 9] , lag te slapen. Hij lag op 18 september 2019 tot ongeveer 09:30 of 10:30 uur te slapen en is daarvoor niet de deur uit geweest. [betrokkene 9] heeft dit in twee verklaringen bij de politie (min of meer) bevestigd, maar deze verklaringen zijn wisselend en soms onnavolgbaar. Bij de rechter-commissaris heeft zij zich op haar verschoningsrecht beroepen. Zij zou ter terechtzitting van het hof op verzoek van de verdediging van [verdachte] als getuige worden gehoord, maar de verdediging heeft het hof nadrukkelijk verzocht niet tot het horen van haar over te gaan waarna het hof, na afstand van de getuige van het Openbaar Ministerie, heeft beslist van het horen af te zien. Het alibi van [verdachte] is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden, terwijl het zich verder ook niet verhoudt met de onderzoeksbevindingen in het dossier. Deze verklaring wordt daarom als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
6.2.12 Alternatieve scenario’s [verdachte]
Door de verdediging is betoogd dat het ook zo kan zijn dat de schutter bij het benaderen van [slachtoffer] iets anders wilde, bijvoorbeeld een foto van hem maken. Er is geen bewijs dat de schutter bij het eerste contact met [slachtoffer] al een wapen in zijn handen had. Ook kan het volgens de verdediging zo zijn dat de schutter weliswaar [slachtoffer] wilde vermoorden, maar daar bij het eerste contact met hem op terug is gekomen. Aldus zou sprake zijn van vrijwillige terugtred van moord. In beide gevallen zou het feit dat de schutter [slachtoffer] daarna alsnog heeft doodgeschoten dan geen moord opleveren maar doodslag, nu de schutter in dat geval uit schrik heeft geschoten door de boze reactie van [slachtoffer] , zo begrijpt het hof dit betoog.
Het hof overweegt dat de verdediging niet meer heeft gedaan dan een theoretische mogelijkheid opperen, zonder hieraan een concreet alternatief scenario ten grondslag te leggen. Bovendien biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor deze door de verdediging benoemde theoretische mogelijkheden. Het hof zal dan ook aan dit betoog van de verdediging voorbij gaan.
6.2.13 Eindconclusie
Op grond van bovenstaande en onderzoeksbevindingen en overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de volgende eindconclusie. Voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] zijn [medeverdachte] en [verdachte] op meerdere dagen met een Volkswagen Transporter en met een Opel Combo die [medeverdachte] in gebruik had naar het woonadres van [slachtoffer] gereden. Eerst was dit in het kader van ‘voorverkenningen’, vervolgens was dit in verband met het opzoeken en opwachten van [slachtoffer] . [verdachte] is hiervoor telkens vanuit [plaats] naar [plaats] , waar [medeverdachte] ook verbleef, op en neer gereisd. In verband met de voorbereiding en de uitvoering van de moord zijn twee telefoonnummers in gebruik genomen door [verdachte] en [medeverdachte] waarmee zij veelvuldig contact met elkaar hebben gehad. Toen bij het opwachten van [slachtoffer] op 10 en 11 september 2019 [slachtoffer] niet door [medeverdachte] en [verdachte] werd waargenomen, heeft [verdachte] telefonisch contact met [slachtoffer] gezocht, zich vermoedelijk voorgedaan als (nieuwe) cliënt en van [slachtoffer] vernomen dat hij zich niet in Nederland bevond alsmede dat hij op 15 september 2019 zou terugkeren. Vervolgens hebben [medeverdachte] en [verdachte] hun activiteiten gestaakt, waarna zij op 16 september 2019 weer, met eerst de Volkswagen Transporter en vervolgens de Opel Combo, [slachtoffer] bij de [a-straat] zijn gaan opwachten. Nadat [slachtoffer] op 16 en 17 september 2019 op de fiets passeerde hebben zij op 18 september 2019 toegeslagen, toen [slachtoffer] in zijn auto stapte. Een van de verdachten is uit de Opel Combo gestapt, heeft [slachtoffer] doodgeschoten en is vervolgens via de achterdeur in de door de andere verdachte bestuurde en in beweging gekomen Opel Combo gestapt, waarna beiden zijn weggereden. [medeverdachte] en [verdachte] zijn na de moord uitbetaald.
Voorbedachte raad
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een grondige en langdurige voorbereiding. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachten niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij hebben voorafgaand aan hun handelen voldoende gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan is niet gebleken, sterker nog: de hierboven weergegeven gang van zaken geeft blijk van vasthoudendheid van de verdachten bij het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld en acht moord bewezen.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij de voorbereiding en de uitvoering van de moord. De daadwerkelijke vaststelling wie van hen de schutter is geweest kan daarbij in het midden worden gelaten. Het medeplegen van moord kan worden bewezen.”

Het tweede middel

19. Het middel houdt in dat het bewezen verklaarde medeplegen van moord niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder niet ten aanzien van de koppeling van de verdachte aan de plaats delict.
20. Het middel valt in twee deelklachten uiteen.
21. De eerste deelklacht behelst dat de motivering ten aanzien van de koppeling van de telefoon die aan de verdachte is toegeschreven aan de plaats delict onbegrijpelijk is in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en gebezigde bewijsmiddelen. De tweede deelklacht houdt in dat de motivering ten aanzien van de aangetroffen DNA-sporen onbegrijpelijk is in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en gebezigde bewijsmiddelen.
22. Voordat ik deze klachten en de hierop volgende bewijsklachten in de middelen 3 t/m 5 bespreek, merk ik het volgende op. Met de bewijsklachten wordt tegen enkele onderdelen van de bewijsconstructie, geïsoleerd bezien, opgekomen. Daarbij moet worden bedacht dat de bewijsconstructie een veelheid aan redengevende vaststellingen bevat, die in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien. Ik zal desondanks de klachten afzonderlijk bespreken. De conclusie zal zijn dat de klachten tevergeefs zijn voorgesteld.
23. Bij de bespreking van de klachten stel ik voorop dat de selectie en waardering van bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. [3] In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. [4]
24. Het hof heeft overwogen dat de aan de verdachte toegeschreven telefoon # [telefoonnummer 2] op zowel 16 als 18 september 2019 op relevante tijdstippen gebruik heeft gemaakt van de zendmast Laan van Kronenburg, welke zendmast dekking geeft aan en zich in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer bevindt. In hoger beroep is het verweer gevoerd [5] dat het feit dat een telefoon een bepaalde zendmast aanstraalt niet ‘onomstotelijk’ kan leiden tot de conclusie dat de gebruiker van die telefoon zich op een specifieke plaats, in dit geval in de Volkswagen Transporter respectievelijk de Opel Combo, bevindt. Het hof heeft volgens de steller van het middel niet gerespondeerd op de ‘gezaaide twijfel’, maar enkel overwogen dat het aanstralen van de zendmast door de telefoon # [telefoonnummer 2] wel moet betekenen dat de gebruiker daarvan zich op een bepaald moment op een bepaalde plaats heeft opgehouden, zonder acht te slaan op de namens de verdachte gestelde, ‘niet-hypothetische’ mogelijkheid dat in een druk gebouwd gebied telefoons zendmasten aanstralen die zich weliswaar verder weg bevinden dan de gebruiker, maar door drukte of hoge bebouwing beter toegankelijk zijn voor de telefoon. Evenmin heeft het hof volgens de steller van het middel een specifieke overweging gewijd aan het feit dat tijdverschillen bestaan tussen de momenten van aanstralen van de zendmast Laan van Kronenburg en het parkeren en/of wegrijden van de auto’s. Het door de verdediging uitdrukkelijk gevoerde bewijsverweer is daarom volgens de steller van het middel niet voldoende gemotiveerd weerlegd. Hierbij merk ik op dat in cassatie niet (meer) wordt bestreden dat de telefoon # [telefoonnummer 2] in gebruik was bij de verdachte.
25. Deze klacht miskent dat het hof zijn uitvoerige bewijsconstructie heeft gebouwd op een veelheid aan verschillende bewijsmiddelen. In dit verband verwijst het hof zelf naar de volgende elementen uit de bewijsconstructie:
“sporen die aangetroffen zijn in een Volkswagen Transporter en de witte Opel Combo, het gebruik van die Opel Combo door [medeverdachte] , het aantreffen van een Garmin navigatiesysteem met het adres van [slachtoffer] , het gebruik van twee specifieke telefoonnummers en de bijbehorende identificerende gegevens en verkeers- en locatiegegevens (hierna: de telecommunicatiegegevens), camera plaatsbeelden die zijn gemaakt in de woonomgeving van [slachtoffer] en onderzoeksbevindingen die zien op gebeurtenissen na de moord op 18 september 2019.”
De feitelijke oordelen van het hof dat de door de verdachte gebruikte telefoon # [telefoonnummer 2] zowel op 16 als 18 september 2019 een zendmast heeft aangestraald die dekking geeft aan de [a-straat] (de straat waar het slachtoffer woonde en van het leven is beroofd) en dat de verdachte zich in de aldaar geparkeerde Volkswagen Transporter (16 september 2023) en Opel Combo (18 september 2019) heeft bevonden, moeten worden bezien in het licht van die gehele bewijsconstructie. Die bewijsoverwegingen zal ik niet integraal herhalen. De volgende vaststellingen acht ik in het bijzonder van belang.
Bij de - door het hof als zodanig aangemerkte - voorverkenningen en de uitvoering van de moord zijn wisselend twee auto’s gebruikt: een Opel Combo en een Volkswagen Transporter. De medeverdachte [medeverdachte] was van eind juni 2019 tot en met de inbeslagneming in september 2019 de vaste gebruiker van de Opel Combo. In de Opel Combo zijn (in de woorden van het hof) DNA-sporen van de verdachte aangetroffen; zijn verklaring over deze sporen acht het hof ongeloofwaardig. In de Volkswagen Transporter zijn (volgens de overwegingen van het hof) DNA-sporen aangetroffen van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] .
De verdachte en de medeverdachte hebben in de periode van 9 september 2019 tot en met de vroege ochtend van 18 september 2019, kort voor de moord op het slachtoffer, via speciaal voor de moord in gebruik genomen telefoons # [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte] ) en # [telefoonnummer 2] (verdachte) veelvuldig contact met elkaar, voornamelijk ’s nachts en in de vroege ochtend.
Op 16 september 2019 maakt de telefoon van de verdachte om 06:18 uur contact met de zendmast die in de omgeving staat van de woning van het slachtoffer; dit moment valt volgens het hof samen met het verschijnen van de Volkswagen Transporter vanaf 06:15 uur op de [a-straat] (de straat van het slachtoffer). Uit onderzoek blijkt dat, indien de gebruiker van communicatie via een mobiele telefoon zich op of in de omgeving van de [a-straat] bevindt, deze communicatie via deze zendmast kan verlopen. Om 07:56 uur op diezelfde ochtend, enkele minuten nadat de partner van het slachtoffer met de kinderen is vertrokken, belt de telefoon van de verdachte naar het telefoonnummer van het slachtoffer, waarbij nog steeds gebruik wordt gemaakt van dezelfde zendmast. Het hof leidt uit de genoemde uitpeillocatie van de # [telefoonnummer 2] af dat de verdachte zich dan in de Volkswagen Transporter bevindt. Nadat het slachtoffer ook is vertrokken, rijdt de Volkswagen Transporter weg; uit de onderzoeksbevindingen volgt dat de # [telefoonnummer 2] meebeweegt.
Op 18 september 2019, de dag van de moord, is er wederom in de nachtelijke uren telefonisch contact tussen de verdachte en de medeverdachte. Er is voor het laatst contact tussen de # [telefoonnummer 2] en de #6133 om 05:49 uur. Dit is tevens de laatste zichtbare registratie van de # [telefoonnummer 3] . De # [telefoonnummer 2] maakt voor het laatst zichtbaar contact met een zendmast om 06:37 uur, wederom de zendmast in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte zich in de Opel Combo bevindt. Het hof merkt daarbij op dat dit tijdstip samenvalt met de aanwezigheid van de Opel Combo in de straat van het slachtoffer, die daar om 06:21 uur is gearriveerd. Het hof heeft daarmee overwegingen gewijd aan de tijdstippen van het aanstralen van de # [telefoonnummer 2] en de aanwezigheid van de auto’s op de plaats delict. Voor zover de klacht berust op een andere lezing van het bestreden arrest, faalt deze bij gebrek aan feitelijke grondslag.
De verdachten zijn enkele uren na de moord samen gezien. Ook zijn zij na de moord uitbetaald. De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de moord in de woning van zijn moeder lag te slapen tot ongeveer 09:30 of 10:30 uur en dat hij daarvoor niet de deur uit is geweest.
26. In het licht van het voorgaande faalt de klacht. Voor zover deze berust op de veronderstelling dat het hof – in afwijking van het door de verdediging ter zitting ingenomen standpunt - heeft geoordeeld dat het aanstralen van een zendmast onomstotelijk leidt tot de conclusie dat het gebruik van die telefoon op een specifieke plaats, in dit geval in de auto, plaatsvindt, faalt de klacht omdat het bestreden arrest een dergelijk oordeel niet bevat. Uit het voorgaande volgt dat het hof zijn oordeel dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit op de plaats delict aanwezig is geweest heeft doen steunen op de inhoud van verschillende bewijsmiddelen, die het in onderlinge samenhang heeft bezien. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.
27. De tweede deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen stelling [6] dat de DNA-sporen op zichzelf bezien geen enkele aanwijzing vormen om de verdachte op de plaats delict te plaatsen en dat deze hem bovendien niet eens bij uitsluiting van alle andere mogelijkheden koppelen aan de voorverkenningen. De steller van het middel erkent dat de aanwezigheid van DNA-sporen onder omstandigheden aanwijzingen kunnen opleveren voor iemands betrokkenheid bij een strafbaar feit, maar volgens hem kan niet worden uitgesloten dat de sporen op een andere wijze in de voertuigen terecht zijn gekomen. De enkele overweging van het hof dat de verklaring van de verdachte over DNA-sporen in de auto’s ongeloofwaardig is, is volgens de steller van het middel onvoldoende om deze DNA-sporen, zonder nadere motivering, voor het bewijs te gebruiken.
28. Ook deze klacht miskent de bewijsconstructie als geheel. Het hof heeft de bewezenverklaring niet enkel gebaseerd op de uitkomsten van het DNA-onderzoek aan de sporen in de bij de voorverkenningen en moord gebruikte auto’s, maar deze onder meer in samenhang bezien met het telefoongebruik. Het hof hoefde niet alle mogelijke alternatieve verklaringen voor het aantreffen van DNA-sporen uit te sluiten, alvorens de resultaten van het DNA-onderzoek voor het bewijs te mogen gebruiken. Het hof heeft in dat verband niet onbegrijpelijk overwogen dat de door de verdachte aangedragen verklaring voor de DNA-sporen ongeloofwaardig is. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
29. Het middel faalt.

Het derde middel

30. Het derde middel houdt in dat het hof de verklaringen van de moeder van de verdachte ten onrechte als onbetrouwbaar heeft bestempeld en/of ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd het alibi van de verdachte dat zijn moeder in haar verklaringen bevestigde heeft verworpen.
31. Voor de leesbaarheid herhaal ik hier de betreffende overwegingen van het hof:

“6.2.11 Alibi [verdachte]

heeft in eerste aanleg in een schriftelijke verklaring aangegeven dat hij ten tijde van de moord in de woning van zijn moeder, [betrokkene 9] , lag te slapen. Hij lag op 18 september 2019 tot ongeveer 09:30 of 10:30 uur te slapen en is daarvoor niet de deur uit geweest. [betrokkene 9] heeft dit in twee verklaringen bij de politie (min of meer) bevestigd, maar deze verklaringen zijn wisselend en soms onnavolgbaar. Bij de rechter-commissaris heeft zij zich op haar verschoningsrecht beroepen. Zij zou ter terechtzitting van het hof op verzoek van de verdediging van [verdachte] als getuige worden gehoord, maar de verdediging heeft het hof nadrukkelijk verzocht niet tot het horen van haar over te gaan waarna het hof, na afstand van de getuige van het Openbaar Ministerie, heeft beslist van het horen af te zien. Het alibi van [verdachte] is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden, terwijl het zich verder ook niet verhoudt met de onderzoeksbevindingen in het dossier. Deze verklaring wordt daarom als ongeloofwaardig terzijde geschoven.”
32. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste klacht behelst dat het hof ten onrechte de verklaringen van de moeder van de verdachte over zijn alibi als onbetrouwbaar heeft beoordeeld en terzijde heeft geschoven, dan wel dat dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is, omdat het hof elders in zijn bewijsoverwegingen wel put uit een verklaring van de moeder [7] . De tweede klacht hangt daarmee samen en houdt in dat het hof nader had moeten motiveren waarom de verklaringen van de moeder wisselend en soms onnavolgbaar zijn, in het bijzonder omdat er (weliswaar op verzoek van de verdediging) van is afgezien deze getuige op de terechtzitting bij het hof te horen.
33. Het hof heeft de verklaring (het alibi) van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven, waarbij het onder meer erop heeft gewezen dat dit alibi zich niet verhoudt met de onderzoeksbevindingen.
34. Over de verklaringen van de moeder van de verdachte heeft het hof overwogen dat deze wisselend en soms onnavolgbaar zijn. Het hof heeft hierin kennelijk onvoldoende steun gevonden voor het alibi van de verdachte dat hij ten tijde van de uitvoering van de moord in haar woning lag te slapen. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering. Daaraan doet niet af dat het hof elders overweegt dat de moeder van de verdachte heeft bevestigd dat de verdachte moeilijk kan lopen en rennen. Het stond het hof vrij om onderdelen van de verklaring van de moeder van de verdachte betrouwbaar te achten, en andere onderdelen niet. [8] Ook de omstandigheid dat het hof, nadat de getuige zich bij de rechter-commissaris op haar verschoningsrecht had beroepen, op verzoek van de verdediging heeft afgezien van het horen van de moeder van de verdachte op de terechtzitting bij het hof, noopte het hof niet tot een nadere motivering van zijn oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaring van de moeder van de verdachte.
35. Het middel faalt.

Het vierde middel

36. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof het verweer dat de verdachte ‘niet overeenkomt’ met het postuur en de wijze van lopen volgens het signalement van de schutter ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
37. Voor een goed begrip van de klacht, geef ik eerst het gevoerde verweer in hoger beroep weer.
38. Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2023 heeft de verdediging het verzoek gedaan om de verdachte een sprintje te laten trekken op de gang, zodat het hof kon waarnemen hoe hij liep. De achtergrond van dit verzoek is dat getuigen hebben verklaard dat de schutter - samengevat - op een opvallende manier liep. Het hof heeft dit verzoek op de terechtzitting van 27 januari 2023 toegewezen en de verdachte op de gang van het gerechtsgebouw laten lopen, dribbelen en sprinten. Bij alle drie die bewegingsvormen heeft het hof niets opvallends waargenomen. Op diezelfde zitting heeft het hof waargenomen dat de verdachte een gespierde lichaamsbouw heeft.
39. De verdediging heeft op de terechtzittingen van 31 januari en 1 februari 2023 inhoudelijk verweer gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnotities. Daarin is ingegaan op signalementen van de schutter die door verschillende getuigen zijn gegeven, in het bijzonder ten aanzien van het postuur en het afwijkende loopje van de schutter. In de kern komt het verweer erop neer dat de gegeven signalementen de verdachte als schutter uitsluiten. Daarbij wordt erop gewezen dat verschillende getuigen de schutter als slank/tenger/mager hebben omschreven, terwijl de verdachte juist brede schouders zou hebben en als gespierd kan worden getypeerd. Ten aanzien van de waargenomen afwijking bij het lopen van de schutter merkte de verdediging op dat dit niet kan worden verklaard door een (eventuele) medische beperking. Daarbij werd opgemerkt dat op beelden van 18 september 2019 zou zijn te zien dat de verdachte op een onopvallende wijze door een winkelcentrum loopt, terwijl ook in de verslagen van de observaties niet zou worden gerept van een afwijkende loopstijl. De bestreden overwegingen van het hof houden het volgende in:

“6.2.10 Signalementen beide verdachten

De verdediging heeft aangevoerd dat de signalementen van de schutter die de getuigen hebben gegeven de verdachten uitsluiten. Het hof hecht eraan op te merken dat bij het geven van signalementen een subjectieve inkleuring door getuigen met zich kan brengen dat er verschillen in de beschrijvingen ontstaan. Daar komt bij dat de getuigen verklaren over een heftige gebeurtenis hetgeen de waarneming kan beïnvloeden.
Het hof stelt voorop dat het geen van de door de getuigen gegeven signalementen bezigt voor het bewijs, maar dat het tot een bewezenverklaring komt op basis van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken. Dat door ooggetuigen gegeven signalementen verschillend zijn en deels niet passen bij de verdachten doet niet af aan voormelde feiten en omstandigheden, mede gelet op de hiervoor gemaakte opmerking over de situatie waarin de getuigen hun waarnemingen hebben gedaan. Wat betreft het ‘opvallende loopje’ en het ‘tengere postuur’ dat door getuigen wordt genoemd en waarvan door de verdediging is bepleit dat dit bij [verdachte] noch bij [medeverdachte] past, merkt het hof nog het volgende op. Inderdaad is uit het dossier niets gebleken over een afwijkende loop van [medeverdachte] , maar bij [verdachte] is dit wel het geval.
Op verzoek van de verdediging heeft [verdachte] tijdens de zitting in hoger beroep door de gang van het gerechtsgebouw gerend, waarbij het hof heeft waargenomen dat zijn manier van lopen thans geen opvallendheden laat zien in de zin van beperkingen. Met deze waarneming is echter allerminst gezegd dat [verdachte] ten tijde van het strafbare feit, bijna drie en een half jaar geleden, geen afwijkend loopgedrag kan hebben vertoond. Het hof constateert ten aanzien van de bewegingscapaciteiten van [verdachte] dat hij in het verleden wel problemen met zijn benen heeft gekend. Zo heeft hij in 2012 een Wajong-uitkering gekregen mede in verband met gebleken standafwijkingen aan beide voeten. Ook zijn moeder heeft bevestigd dat hij moeilijk kan lopen en rennen (proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2020, dossierpagina's 5 1695 – 5 1697; proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] van 4 februari 2020, dossierpagina 3 0224). In een op 25 mei 2020 – tijdens zijn detentie – gevoerd telefoongesprek met [betrokkene 10] heeft [verdachte] het over een operatie aan zijn been in 2005 die foutief is geweest. Hij zegt dat als hij zijn been op een bepaalde manier zet, deze naar de zijkant draait. Uit het gesprek blijkt dat hij er nog last van heeft, het veel pijn doet en hij zelfs bang is dat hij echt gehandicapt wordt (uitwerking tapgesprek met sessienummer 650, dossierpagina 51700). Dan is het inmiddels ruim acht maanden na de moord. Het hof overweegt verder dat het feit dat [medeverdachte] en [verdachte] thans een gespierd bovenlichaam hebben niet betekent dat zij dit ook ten tijde van de moord hadden. Bovendien droeg de schutter een trui, hetgeen het zicht op een gespierd bovenlichaam kan vertroebelen.”
40. De kern van het middel is dat het hof het verweer dat de verschillende signalementen van de schutter de verdachte uitsluiten ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, in het bijzonder in het licht van het verweer dat uit objectieve observatiebeelden is gebleken dat de dader een slank postuur had. Het hof kon volgens de steller van het middel niet volstaan met de enkele overweging dat het dragen van een trui een eventueel zicht op een gespierd bovenlichaam kan vertroebelen. Ook wordt erop gewezen dat ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd dat op de camerabeelden van de dag van de moord waarop de verdachte al lopend door een winkelcentrum is gezien geen afwijkend loopje is geconstateerd. Ook wijst de steller van het middel erop dat het hof de verklaringen van de moeder van de verdachte elders als onbetrouwbaar heeft bestempeld, zodat onbegrijpelijk is dat het hof haar verklaring hier nu wel gebruikt. Tot slot wordt opgemerkt dat het hof ten onrechte niet nader heeft gemotiveerd waarom haar eigen waarneming van het rengedrag van de verdachte niet doorslaggevend is ten opzichte van “het telefoongesprek” dat is gebruikt voor de bewijsconstructie.
41. Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. In de eerste plaats roep ik in herinnering dat de feitenrechter vrijheid toekomt bij de selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal. In cassatie is slechts ruimte voor een beperkte toetsing. In de tweede plaats benadruk ik dat het hof geen van de getuigenverklaringen ten aanzien van de opgegeven signalementen van de schutter voor het bewijs heeft gebruikt. Ten derde heeft het hof in het midden gelaten of de verdachte dan wel de medeverdachte [medeverdachte] de schutter is geweest. Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen ten aanzien van signalementen uiteenlopen. In het vonnis in eerste aanleg had de rechtbank de signalementen als volgt samengevat: “De schutter was volgens de getuigen een slanke, gekleurde man die donker gekleed was, een hoodie droeg en een opvallend loopje had. Over leeftijd en lengte verklaren de getuigen nogal uiteenlopend.”
42. De verdediging heeft in de kern aangevoerd dat de gegeven signalementen de verdachte als schutter uitsluiten. Daarbij doelt zij kennelijk op enkele aspecten van de signalementen, te weten het postuur en de afwijkende loopstijl. Het hof heeft de redenen opgegeven die hebben geleid tot de afwijking van het standpunt van de verdediging. Daarbij merk ik op dat het hof niet gehouden was op ieder detail van het andersluidende standpunt van de raadslieden in te gaan. [9] Het hof heeft in het bijzonder geoordeeld dat bij het geven van signalementen een subjectieve inkleuring door getuigen met zich kan brengen dat er verschillen in de beschrijvingen ontstaan en dat de getuigen verklaren over een heftige gebeurtenis, waardoor de waarneming kan worden beïnvloed. Verder heeft het hof overwogen dat de schutter een trui droeg, hetgeen het zicht op een gespierd bovenlichaam kan vertroebelen. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht. Daarbij neem ik in aanmerking dat de signalementen niet eensluidend waren, betrekking hadden op de situatie in 2019 en niet op het postuur van de verdachte ten tijde van de zitting in hoger beroep en niet voor het bewijs zijn gebruikt.
43. Hetzelfde geldt voor het verweer over het ‘afwijkende loopje’ van de schutter. Daaraan kan echter nog worden toegevoegd dat het hof in verschillende onderdelen van het dossier aanknopingspunten heeft gevonden dat de verdachte in het verleden medische beperkingen heeft gekend die ervoor zorgden dat hij moeite had met lopen en rennen. Voor de klacht over het ‘gebruik’ van de verklaring van de moeder van de verdachte in dit verband, terwijl het hof haar verklaringen ten aanzien van het alibi van de verdachte als wisselend en soms onnavolgbaar heeft bestempeld, verwijs ik naar de bespreking van het vorige middel. Het hof was niet gehouden nader te motiveren waarom zijn eigen waarneming van het rengedrag van de verdachte niet doorslaggevend is ten opzichte van het gevoerde telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 10] ruim acht maanden na de moord, alleen al omdat het hof niet onbegrijpelijk heeft overwogen dat met de waarneming ter terechtzitting van het hof allerminst is gezegd dat de verdachte ten tijde van het strafbare feit, bijna drie en een half jaar daarvoor, geen afwijkend loopgedrag kan hebben vertoond. Het hof hoefde niet uitdrukkelijk in te gaan op het onderdeel van het verweer dat op beelden waarop de verdachte op de dag van de moord door een winkelcentrum loopt geen “opvallendheden of opmerkelijkheden” zijn te zien. Het gaat hierbij om een waarneming van de verdediging, die niet onomstreden is. Daarbij merk ik op dat de advocaten-generaal in repliek (ook schriftelijk overgelegd, p. 5-6) meedeelden dat naar hun mening op die beelden te zien is dat de verdachte op een bepaald moment enkele passen wat onevenwichtig loopt.
44. Het middel faalt.

Het vijfde middel

45. Het vijfde middel houdt in dat het hof ten onrechte dan wel op onbegrijpelijke gronden het verweer dat sprake is van een alternatief scenario dan wel dat aan de verdachte een beroep op vrijwillige terugtred toekomt, heeft verworpen.
De verdediging heeft op de terechtzittingen van 31 januari en 1 februari 2023 inhoudelijk verweer gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnotities.
46. Het hof heeft de alternatieve scenario’s van de verdediging als volgt samengevat en verworpen:

“6.2.12. Alternatieve scenario’s [verdachte]

Door de verdediging is betoogd dat het ook zo kan zijn dat de schutter bij het benaderen van [slachtoffer] iets anders wilde, bijvoorbeeld een foto van hem maken. Er is geen bewijs dat de schutter bij het eerste contact met [slachtoffer] al een wapen in zijn handen had. Ook kan het volgens de verdediging zo zijn dat de schutter weliswaar [slachtoffer] wilde vermoorden, maar daar bij het eerste contact met hem op terug is gekomen. Aldus zou sprake zijn van vrijwillige terugtred van moord. In beide gevallen zou het feit dat de schutter [slachtoffer] daarna alsnog heeft doodgeschoten dan geen moord opleveren maar doodslag, nu de schutter in dat geval uit schrik heeft geschoten door de boze reactie van [slachtoffer] , zo begrijpt het hof dit betoog.
Het hof overweegt dat de verdediging niet meer heeft gedaan dan een theoretische mogelijkheid opperen, zonder hieraan een concreet alternatief scenario ten grondslag te leggen. Bovendien biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor deze door de verdediging benoemde theoretische mogelijkheden. Het hof zal dan ook aan dit betoog van de verdediging voorbij gaan.
6.2.13 Eindconclusie
Op grond van bovenstaande en onderzoeksbevindingen en overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de volgende eindconclusie. Voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] zijn [medeverdachte] en [verdachte] op meerdere dagen met een Volkswagen Transporter en met een Opel Combo die [medeverdachte] in gebruik had naar het woonadres van [slachtoffer] gereden. Eerst was dit in het kader van ‘voorverkenningen’, vervolgens was dit in verband met het opzoeken en opwachten van [slachtoffer] . [verdachte] is hiervoor telkens vanuit [plaats] naar [plaats] , waar [medeverdachte] ook verbleef, op en neer gereisd. In verband met de voorbereiding en de uitvoering van de moord zijn twee telefoonnummers in gebruik genomen door [verdachte] en [medeverdachte] waarmee zij veelvuldig contact met elkaar hebben gehad. Toen bij het opwachten van [slachtoffer] op 10 en 11 september 2019 [slachtoffer] niet door [medeverdachte] en [verdachte] werd waargenomen, heeft [verdachte] telefonisch contact met [slachtoffer] gezocht, zich vermoedelijk voorgedaan als (nieuwe) cliënt en van [slachtoffer] vernomen dat hij zich niet in Nederland bevond alsmede dat hij op 15 september 2019 zou terugkeren. Vervolgens hebben [medeverdachte] en [verdachte] hun activiteiten gestaakt, waarna zij op 16 september 2019 weer, met eerst de Volkswagen Transporter en vervolgens de Opel Combo, [slachtoffer] bij de [a-straat] zijn gaan opwachten. Nadat [slachtoffer] op 16 en 17 september 2019 op de fiets passeerde hebben zij op 18 september 2019 toegeslagen, toen [slachtoffer] in zijn auto stapte. Een van de verdachten is uit de Opel Combo gestapt, heeft [slachtoffer] doodgeschoten en is vervolgens via de achterdeur in de door de andere verdachte bestuurde en in beweging gekomen Opel Combo gestapt, waarna beiden zijn weggereden. [medeverdachte] en [verdachte] zijn na de moord uitbetaald.
Voorbedachte raad
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een grondige en langdurige voorbereiding. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachten niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij hebben voorafgaand aan hun handelen voldoende gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan is niet gebleken, sterker nog: de hierboven weergegeven gang van zaken geeft blijk van vasthoudendheid van de verdachten bij het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld en acht moord bewezen.”
47. Uit de toelichting op het middel maak ik op dat een van de klachten is dat het hof niet inhoudelijk heeft gerespondeerd op het verweer. Volgens de steller van het middel is de mogelijkheid opengebleven dat sprake was van vrijwillige terugtred. Deze klacht faalt reeds, omdat het hof wel heeft gereageerd op de door de verdediging opgeworpen mogelijkheid dat sprake was van vrijwillige terugtred. Het hof heeft overwogen dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor de door de verdediging gepresenteerde, theoretische mogelijkheden. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof afgeleid en kunnen afleiden dat de verdachte en de medeverdachte blijk hebben gegeven van vasthoudendheid ten aanzien van het plan om het slachtoffer om het leven te brengen en dat er geen enkel aanknopingspunt is dat zij op enig moment vrijwillig zijn teruggetreden. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.
48. In de toelichting op het middel wordt echter ook gesteld dat het oordeel van het hof dat de verdediging niet meer heeft gedaan dan een theoretische mogelijkheid opperen zonder hieraan een concreet alternatief scenario ten grondslag te leggen, terwijl het dossier bovendien geen enkel aanknopingspunt biedt voor deze theoretische mogelijkheden, ontoereikend is gemotiveerd. Bestreden wordt dat sprake is van een louter theoretische mogelijkheid. De steller van het middel meent dat niet kan worden gezegd dat hetgeen is aangevoerd in strijd is met de gebezigde bewijsmiddelen en dat het feit dat de bewijsmiddelen (ook) wijzen op een liquidatie, de alternatieve scenario’s niet uitsluit.
49. Een ‘Meer en Vaart’-verweer is een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die - indien juist - onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring. Indien de rechter na een dergelijk verweer tot een bewezenverklaring komt, zal hij die aangedragen alternatieve gang van zaken moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zó onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft. [10]
50. Het hof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of het aangevoerde moest worden aangemerkt als een ‘Meer en Vaart’-verweer, maar is wel uitdrukkelijk afgeweken van ‘het betoog’ van de verdediging dat de schutter ofwel een andere intentie had dan het slachtoffer te vermoorden ofwel na het eerste contact vrijwillig zou zijn teruggetreden van het voornemen het slachtoffer te vermoorden. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat hetgeen naar voren is gebracht niet aannemelijk is geworden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
51. Het middel faalt.

Het zesde middel

52. Het zesde middel houdt in dat het hof ten onrechte in de strafmaat heeft meegewogen dat het slachtoffer advocaat van beroep was.
53. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:

10. Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde medeplegen van de moord op [slachtoffer] en het medeplegen van de opzetheling van de Volkswagen Transporter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor voornoemde feiten zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De verdediging heeft verzocht een beduidend lagere gevangenisstraf op te leggen, dan door het Openbaar Ministerie geëist. Daarbij heeft de verdediging er onder meer op gewezen dat uit strafopleggingen in vergelijkbare zaken blijkt dat deze gevorderde straf te hoog is. Van de ten laste gelegde heling van de Volkswagen Transporter wordt de verdachte vrijgesproken. Dit feit valt echter in het niet bij de bewezen verklaarde moord zodat deze vrijspraak verder niet van invloed is op de uiteindelijke strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de voor de moord op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 18 september 2019 is [slachtoffer] vermoord. [slachtoffer] was 44 jaar, getrouwd en een vader van jonge kinderen. Daarnaast was [slachtoffer] advocaat en stond hij de ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bij.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de moord op [slachtoffer] .
De moord op [slachtoffer] is grondig - professioneel - voorbereid. Zo is wekenlang de omgeving van de woning van [slachtoffer] verkend. De verdachte en zijn medeverdachte hebben na de verkenningen [slachtoffer] op meerdere dagen staan opwachten. Er werd daarbij gebruik gemaakt van gestolen auto’s voorzien van valse kentekenplaten. Ook werd gebruik gemaakt van apart voor de voorbereidingen van de moord in gebruik genomen telefoonnummers.
[slachtoffer] is op de ochtend van 18 september 2019 op straat, in de nabijheid van zijn woning, door de verdachte of de medeverdachte op korte afstand beschoten en is door meerdere kogels geraakt. Een doorschot door het hoofd is hem daarbij fataal geworden. De verdachte en de medeverdachte zijn daarna gevlucht met de auto waarin zij het slachtoffer hadden staan opwachten.
Het is duidelijk dat de gepleegde moord op [slachtoffer] een huurmoord betreft waarvoor de verdachte ook is uitbetaald. De drijfveer voor deze moord was geld.
Met dit handelen heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, opzettelijk ontnomen. Zijn echtgenote, kinderen, ouders, en andere nabestaanden zullen de gevolgen van dit onherroepelijke verlies altijd moeten dragen. De echtgenote van [slachtoffer] is bovendien geconfronteerd geweest met het levenloze lichaam van haar man op straat. Dit kan niet anders dan een onvoorstelbaar schokkende confrontatie zijn geweest.
De moord is bovendien gepleegd in een woonwijk, op een doordeweekse dag en op een tijdstip waarop mensen zich voorbereiden om naar het werk te gaan en kinderen naar school gaan. Ook voor de omwonenden in de straat, die hiervan op enigerlei wijze kennis hebben gekregen, moet dit een buitengewoon beangstigende en schokkende ervaring zijn geweest.
De moord op [slachtoffer] heeft, naast een ongekend verdriet voor zijn naasten, ook veel gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaakt. Dit laatste is - naast de professionele criminele koelbloedigheid die spreekt uit de wijze van uitvoering van de moord - ook veroorzaakt door het feit dat [slachtoffer] als advocaat de ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bijstond, en door het feit dat [slachtoffer] is vermoord nadat eerder in 2018 de broer van de ‘kroongetuige’ was vermoord.
Hoewel de gedachte aan een mogelijk verband tussen deze feiten zich opdringt, is het hof uit dit dossier over zo’n verband niet gebleken. De verdachte heeft telefonisch contact gehad met [slachtoffer] en er kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat [slachtoffer] advocaat was. Evenwel is geenszins vastgesteld dat bij de verdachte en zijn, medeverdachte bekend was dat [slachtoffer] een rol speelde in het Marengo-proces en/of dat zij beoogden dit strafproces te beïnvloeden. Ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte is van een ander motief dan geldelijk gewin niet gebleken.
Zoals overwogen wisten de verdachte en de medeverdachte wel dat [slachtoffer] advocaat was. Het moet voor hen duidelijk zijn geweest dat een moord op een advocaat een grote maatschappelijke schok teweeg zou brengen.
Dat niet vaststaat dat de verdachte wist dat [slachtoffer] de ‘kroongetuige’ bijstond, doet niet af aan het feit dat door zijn handelen daadwerkelijk de daaraan gelieerde versterkte onrust in de samenleving is veroorzaakt. De in de samenleving ontstane ontzetting omdat deze advocaat om het leven is gebracht weegt daarom ook voor het hof strafverzwarend.
De verdachte heeft op geen enkel moment blijk gegeven van het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn daad tegenover de nabestaanden. Uit het strafblad van de verdachte van 16 januari 20.23 blijkt dat hij eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Zo is hij vaker veroordeeld voor geweldsdelicten en verboden wapenbezit. In 2015 heeft hij nog een gevangenisstraf van vierjaar opgelegd gekregen.
Er zijn geen persoonlijke omstandigheden van de verdachte bekend waarmee het hof in zijn voordeel rekening zou dienen te houden bij de strafoplegging.
Met het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat de strafoplegging, naast vergelding voor deze afschuwelijke daad, als doel moet hebben dat er een afschrikkende werking van uitgaat om anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dit soort feiten. De afschrikwekkende werking die van de straf moet uitgaan rechtvaardigt naar het oordeel van het hof echter niet de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte, zoals, door het Openbaar Ministerie geëist. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat een afschrikwekkende werking eveneens kan worden nagestreefd met een zeer langdurige tijdelijke gevangenisstraf.
Wat betreft de op te leggen tijdelijke gevangenisstraf geldt het volgende. De verdachte heeft zich aan een uitzonderlijk zwaar misdrijf schuldig gemaakt en heeft zodanig grensoverschrijdend gehandeld dat daarmee de maximale duur van een tijdelijke gevangenisstraf, zijnde 30 jaar, in beeld komt. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de uitvoering van de moord wordt gekenmerkt door een grote mate van koelbloedige angstaanjagende professionaliteit, die niet anders kan worden geduid dan als volstrekt gewetenloos. De samenleving dient te worden beschermd tegen de verdachte. Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de maximale tijdelijke duur van 30 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Dit uit oogpunt van vergelding en in het belang van generale en speciale preventie.
(…)”
54. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het in strafverzwarende zin meewegen van het beroep van het slachtoffer discriminatie op grond van art. 1 Grondwet oplevert, omdat daarmee meer waarde wordt gehecht aan het leven van een advocaat dan dat van een “gemiddelde/normale” Nederlander. Ook de overweging van het hof dat de omstandigheid dat niet vaststaat dat de verdachte wist dat het slachtoffer de ‘kroongetuige’ in het Marengo-proces bijstond, niet afdoet aan het feit dat door zijn handelen daadwerkelijk de daaraan gelieerde verstrekte onrust in de samenleving is veroorzaakt, is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk. Daartoe wijst de steller van het middel erop dat uit het dossier geen verband is gebleken tussen de moord op het slachtoffer nadat eerder de broer van genoemde ‘kroongetuige’ was vermoord en de rol van het slachtoffer als advocaat van deze ‘kroongetuige’. Het desondanks meewegen van hieraan gelieerde onrust in de samenleving is volgens hem onbegrijpelijk.
55. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975 benadrukt dat de feitenrechter een ruime straftoemetingsvrijheid toekomt. De Hoge Raad overwoog daartoe het volgende: [11]
“3.4 In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.
3.5.1 In artikel 359 leden 5 en 6 Sv zijn enkele motiveringsvoorschriften neergelegd die de rechter ambtshalve bij de oplegging van een straf in acht moet nemen. Het in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat de rechter zijn beslissing over de strafoplegging nader moet motiveren als die beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging of het openbaar ministerie.
3.5.2 De onder 3.4 genoemde straftoemetingsvrijheid stelt de feitenrechter in staat om bij de beslissing over de oplegging van straf zoals bedoeld in artikel 350 Sv, te komen tot een strafoplegging die is afgestemd op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de verdachte en alle overige betrokken belangen. De grote vrijheid die de feitenrechter bij deze beslissing heeft, brengt ook de verantwoordelijkheid van de feitenrechter mee om – met het oog op de begrijpelijkheid en de aanvaardbaarheid van de strafoplegging en mede in reactie op wat ter terechtzitting naar voren is gebracht over de strafoplegging – inzicht te bieden in de beweegredenen die in het concrete geval hebben geleid tot de opgelegde straf. In de feitenrechtspraak bestaat – gelet op diverse initiatieven die daartoe zijn ondernomen – in algemene zin ook ruim aandacht voor het belang van een behoorlijke strafmotivering.
3.5.3 Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is.”
56. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan. [12] Van Dorst [13] schrijft, onder verwijzing naar een artikel van toenmalig AG Meijers [14] , dat de rechter daarnaast ook rekening mag houden met ‘andere factoren’, al dan niet verbonden met de persoon de verdachte. In deze categorie vallen bijvoorbeeld het ingetreden gevolg, het gevaar voor de volksgezondheid (zoals bij drugsdelicten) en de generale preventie. Ook de in de rechtsorde ontstane schok kan als factor meewegen bij de strafbepaling. Zo oordeelde de Hoge Raad in 1986 dat de mate van schuld niet de enige factor is die de rechter in acht behoort te nemen en dat de rechter “ook rekening kan houden met andere omstandigheden van feitelijke aard zoals de schok die een ernstig misdrijf in de rechtsorde heeft teweeggebracht en de generaal en speciaal preventieve werking welke van een dergelijke straf uitgaat.” [15]
57. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer een advocaat was. Het hof heeft overwogen dat het voor de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat een moord op een advocaat een grote maatschappelijke schok teweeg zou brengen. Daaraan heeft het toegevoegd dat versterkte onrust in de samenleving is veroorzaakt omdat de advocaat van de ‘kroongetuige’ om het leven is gebracht en dat deze
in de samenleving ontstane ontzettingstrafverzwarend werkt. Deze overweging is geenszins onbegrijpelijk. De ontzetting die dit misdrijf in de samenleving heeft veroorzaakt, behoefde geen nadere toelichting. De omstandigheid dat niet is vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer de desbetreffende kroongetuige bijstond, doet daaraan niets af.
58. Het middel faalt.

Slotsom

59. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
60. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
61. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Vgl. HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:455; zie ook de geciteerde wetsgeschiedenis aldaar.
2.Met weglating van voetnoten.
3.HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061.
4.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
5.Hier niet integraal weergegeven; zie de ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2023 voorgehouden pleitnotities van mr. Y. Moszkowicz, onderdelen 15-20, 28-30, 123, 139-140 en 147-152. Verder is in de schriftuur nog verwezen naar hetgeen bij gelegenheid van dupliek in reactie op een stelling van het Openbaar Ministerie door mr. M.J.R. Roethof in dit verband naar voren is gebracht, zie het proces-verbaal van de zitting, p. 45: “Als het Openbaar Ministerie stelt dat bij het aanstralen van een zendmast niet méér kan worden geconcludeerd dan dat de gebruiker in de buurt is geweest van die zendmast, waarom concludeert het Openbaar Ministerie dan wel dat de gebruiker van de telefoon
6.Hier niet integraal weergegeven; zie de ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2023 voorgehouden pleitnotities van mr. Y. Moszkowicz, onderdelen 100 en 156-158, onder meer: “De stelling van de verdediging is voorts dat er DNA mag zijn aangetroffen in voertuigen die met deze zaak in verbinding zouden zijn te brengen, maar dat dat niets zegt over de aanwezigheid van [verdachte] op de plaats delict.”
7.Onder 6.2.10 overweegt het hof: “Ook zijn moeder heeft bevestigd dat hij moeilijk kan lopen en rennen (proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2020, dossierpagina's 5 1695 – 5 1697; proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] van 4 februari 2020, dossierpagina 3 0224).”
8.HR 30 mei 1971, ECLI:NL:HR:1972:AB6438,
9.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
10.HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359,
11.Deze lijn in de rechtspraak is nadien herhaald in HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1472 en HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1641.
12.HR 27 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4286. Zie ook HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8466.
13.A.J. Van Dorst,
14.28. L.C.M. Meijers, ‘Strafmotivering; een controlelijst’, in:
15.HR 15 juli 1985,