ECLI:NL:HR:2018:455

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
16/05510
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing ter verdere behandeling van een strafzaak en de gebondenheid aan eerdere beslissingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere beslissing van het Gerechtshof Den Haag, dat de zaak had verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De kern van de zaak betreft de vraag of het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gebonden was aan eerdere beslissingen van het Gerechtshof Den Haag met betrekking tot verzoeken tot het horen van getuigen en het verrichten van nader onderzoek. De Hoge Raad stelt voorop dat de artikelen 46b en 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) de mogelijkheid bieden om een zaak ter verdere behandeling te verwijzen naar een ander gerecht, indien dat door de verwijzende rechtbank of het verwijzende hof gewenst wordt geacht. De Hoge Raad verduidelijkt dat na verwijzing het onderzoek opnieuw moet aanvangen en dat het nieuwe gerecht niet gebonden is aan beslissingen van het verwijzende gerecht. Dit betekent dat de opvatting van de verdediging, dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gebonden was aan de eerdere beslissingen van het Gerechtshof Den Haag, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft.

Uitspraak

27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/05510
JHO/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 mei 2016, nummer 21/004090-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.J. Stapel, advocaat te Haarlem, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van getuigen en tot het verrichten van nader onderzoek op de grond dat het Hof het bepaalde in art. 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) heeft miskend door zich na verwijzing van de zaak door het Gerechtshof Den Haag niet gebonden te achten aan de reeds door dat verwijzende hof genomen beslissingen.
2.2.
In de onderhavige zaak is het - in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1-4.7 nader uiteengezette - procesverloop in hoger beroep als volgt geweest.
( i) De zaak is aanvankelijk behandeld door het Gerechtshof Den Haag op de terechtzittingen van 9 augustus 2013, 20 augustus 2013 en 16 december 2013.
(ii) Ter terechtzitting van 9 augustus 2013 is namens de verdachte een verzoek gedaan als getuige te horen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] . Ook is namens de verdachte verzocht nader onderzoek te doen verrichten door de advocaat-generaal omtrent - kort gezegd - de aanhouding van de verdachte.
(iii) Ter terechtzitting van 20 augustus 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag de verzoeken toegewezen tot het horen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , alsmede tot het doen verrichten van nader onderzoek, en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde de genoemde getuigen te horen.
(iv) Bij arrest van 30 december 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder vermelding van art. 62b RO op de grond dat is gebleken dat [getuige 1] is gehuwd met een persoon werkzaam bij het Gerechtshof Den Haag.
( v) Na de verwijzing door het Gerechtshof Den Haag zijn door de raadsman van de verdachte onderzoekswensen opgegeven aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij tussenarrest van 24 december 2014 heeft dit Hof de namens de verdachte gedane verzoeken tot het als getuige horen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] afgewezen. Het Hof heeft tevens afgewezen het verzoek tot het doen verrichten van onderzoek door de advocaat-generaal met betrekking tot de aanhouding van de verdachte.
(vi) Ter terechtzitting van 7 augustus 2015 heeft het Hof, na het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting in verband met een wijziging van de samenstelling, geoordeeld dat het geen reden ziet tot heroverweging van de bij tussenarrest van 24 december 2014 gegeven beslissing tot afwijzing van de verzoeken.
(vii) Ter terechtzitting van 13 mei 2016 is namens de verdachte wederom verzocht om het horen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en het doen verrichten van onderzoek met betrekking tot de aanhouding van de verdachte.
(viii) Bij arrest van 27 mei 2016 heeft het Hof de namens de verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2016 gedane verzoeken afgewezen.
2.3.1.
Art. 46b RO luidt:
"De rechtbank kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is."
Art. 62b RO luidt:
"Het gerechtshof kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is."
2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 12 juni 2012, Stb. 2012, 313 (Wet herziening gerechtelijke kaart) waarbij art. 46b RO is ingevoerd en art. 62b RO is komen te luiden als hiervoor weergegeven, houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 46b
(...)
In het vooralsnog niet in werking getreden artikel 41, zevende lid, zoals dat zou komen te luiden ingevolge de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie, was geregeld dat de minister in verband met zwaarwegende omstandigheden kan bepalen dat de terechtzitting wordt gehouden buiten het arrondissement. In zijn advies over het conceptwetsvoorstel heeft de Raad voor de rechtspraak er terecht op gewezen dat het eenvoudiger is om voor deze evidente categorie van zaken uitdrukkelijk in de wet een verwijzingsmogelijkheid op te nemen. Dit voorstel wordt overgenomen. Daarbij is gekozen voor een wat bredere werking, overeenkomstig de voorziening die per 1 april 2002 is opgenomen in artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht. Die bepaling maakt verwijzing naar een andere rechtbank mogelijk indien naar het oordeel van de verwijzende rechtbank door «betrokkenheid van de rechtbank» behandeling van de zaak door een andere rechtbank gewenst is. Deze formulering omvat niet alleen gevallen waarin een rechtbankmedewerker partij of betrokkene bij de zaak, maar maakt verwijzing ook mogelijk als bijvoorbeeld de rechtbank zelf partij is (bijvoorbeeld bij een geschil over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning) of als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij de bevoegde rechtbank pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. Anders dan de Raad voor de rechtspraak heeft voorgesteld, wordt, aangezien het een rechtsprekende bevoegdheid betreft, deze verwijzingsmogelijkheid aan de rechtbank zelf, dus niet aan het gerechtsbestuur, toegedeeld. Artikel 46b zal vanzelfsprekend ook toegepast kunnen worden, indien er sprake is van een geschil waarbij niet een rechtbankmedewerker, maar een medewerker van het arrondissementsparket betrokken of partij is.
(...)
Y (artikel 62b)
(...) in artikel 62b [wordt] voor het gerechtshof eenzelfde regeling opgenomen als in het nieuw voorgestelde artikel 46b is opgenomen voor rechtbanken. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat zaken waarbij het gerechtshof betrokkenheid heeft, naar een ander gerechtshof kunnen worden verwezen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op het nieuw voorgestelde artikel 46b."
(Kamerstukken II 2010/11, 32 891, nr. 3, p. 52-53)
2.3.3.
Blijkens de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis is in art. 46b en 62b RO een voorziening opgenomen overeenkomstig het toenmalige art. 8:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 24 januari 2002, Stb. 2002, 53 (Eerste evaluatiewet Awb) waarbij art. 8:13, eerste lid, (oud) Awb is gewijzigd, houdt onder meer in:
"De wijziging in dit artikel is ingegeven door een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad). (...) Het bestreden besluit in deze zaak was een koninklijk besluit waarmee aan gedaagde eervol ontslag werd verleend als gerechtsauditeur bij de rechtbank te Amsterdam. Tegen dit besluit was gedaagde in beroep gegaan bij de rechtbank te Amsterdam, die bevoegd was op basis van de geldende regeling voor relatieve competentie. (...) De omstandigheden waar hier door de Raad op wordt gedoeld zien op de situatie dat gedaagde werkzaam is geweest bij de rechtbank te Amsterdam en vervolgens bij deze rechtbank in beroep moest gaan tegen een besluit waar de rechtbank - als dagelijkse «werkgever» - bij de totstandkoming van dat besluit betrokken was geweest.
Wij zijn van mening dat de situatie zoals deze zich heeft voorgedaan in bovengenoemde zaak in de toekomst moet worden voorkomen, o.m. ter voorkoming van situaties die strijdig zouden kunnen zijn met artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Wij achten het dan ook wenselijk artikel 8:13 aan te vullen met een extra verwijzingsmogelijkheid. (...)
In dit onderdeel wordt artikel 8:13, eerste lid, dan ook aangevuld met de mogelijkheid voor een rechtbank om een zaak die bij haar aanhangig is gemaakt te verwijzen naar een andere rechtbank, indien door betrokkenheid van de rechtbank de zaak niet geschikt is voor behandeling door de rechtbank zelf."
(Kamerstukken II 1998/99, 26 523, nr. 3, p. 8-9)
2.4.
Art. 46b en 62b RO maken verwijzing ter verdere behandeling van een zaak naar een andere rechtbank of een ander gerechtshof mogelijk indien dat door de verwijzende rechtbank of het verwijzende hof gewenst wordt geoordeeld gelet op betrokkenheid van het gerecht bij die zaak. Blijkens de hiervoor onder 2.3.2 en 2.3.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt de verwijzingsbevoegdheid mede ertoe te waarborgen dat de behandeling van een zaak plaatsvindt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Gelet hierop dienen art. 46b en 62b RO, wat betreft de behandeling van strafzaken, aldus te worden uitgelegd dat na de verwijzing van de zaak ter verdere behandeling het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen en dat het gerecht na verwijzing niet is gebonden aan enige beslissing van het verwijzende gerecht. De uitdrukking ter "verdere" behandeling in art. 46b en 62b RO maakt duidelijk dat verwijzing ook mogelijk is na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting.
2.5.
Het middel berust op de opvatting dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was gebonden aan de, voor de verwijzing naar dat Hof, door het Gerechtshof Den Haag gewezen beslissingen, als vermeld onder 2.2 (iii). Die opvatting vindt, in aanmerking genomen hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld, geen steun in het recht. Het middel faalt derhalve.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 maart 2018.