Conclusie
1.Overzicht
Inleiding
onderdeel 2schets ik het juridische kader voor de (gescheiden) inzameling van afval in
onderdeel 3. In
onderdeel 4geef ik vervolgens de feiten en het geding in feitelijke instanties weer en in
onderdeel 5het geding in cassatie.
onderdeel 6het middel over de dienst onder bezwarende titel, gevolgd door het middel over de economische activiteit in
onderdeel 7. In
onderdeel 8bespreek ik het middel dat betrekking heeft op het handelen als overheid. In
onderdeel 9behandel ik vervolgens het middel over het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Tot slot bespreek ik in
onderdeel 10de twee middelen die betrekking hebben op de rentebeschikkingen.
middel I). Voorts heeft het Hof terecht geoordeeld dat de belanghebbenden niet optreden binnen een specifiek voor hen geldend juridisch regime, zodat zij niet handelen als overheid (
middel III). Daarnaast heeft het Hof op goede gronden de beroepen van de belanghebbenden op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen (
middel IV). De rentebeschikkingen kunnen ook in stand blijven. Anders dan de belanghebbenden aanvoeren is het in het geval van spiegelcorrecties niet zo dat de Belastingdienst reeds kan beschikken over het bedrag van de BCF-correctie (
middel Ven
middel VI).
middel II). De belanghebbenden hebben voor het Hof gemotiveerd gesteld dat zij de onderwerpelijke activiteiten verrichten op een wijze die afwijkt van de manier waarop een particuliere marktdeelnemer dergelijke activiteiten zou verrichten. Het Hof heeft deze stelling niet beoordeeld dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het deze heeft beoordeeld. De overwegingen van het Hof kunnen het oordeel ook niet dragen dat de wijze waarop de belanghebbenden hun activiteiten verrichten wél vergelijkbaar is met de wijze waarop een particuliere marktdeelnemer dergelijke activiteiten zou verrichten. De uitspraken van het Hof dienen op dit punt te worden vernietigd en verwijzing moet volgen.
2.Opmerkingen vooraf
3.Juridisch kader voor de (gescheiden) inzameling van afval
Kort overzicht van het juridische kader
Kaderrichtlijn afvalstoffen (de Kaderrichtlijn) [3] van belang (3.11 e.v.). Zoals de naam al doet vermoeden, stelt de Kaderrichtlijn kaders voor de behandeling en het beheer van afvalstoffen binnen de Europese Unie overeenkomstig het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ en introduceert de zogenoemde ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’.
Wet Milieubeheer (Wm)(3.18 e.v.). Volgens deze wet zijn gemeenten belast met de inzameling van huishoudelijk afval. Voorts dient de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Wm periodiek een
Landelijk afvalbeheersplan (LAP)op te stellen (3.22 e.v.). In het LAP worden beleidskaders opgesteld over de beheersing van afval in Nederland.
Besluit beheer verpakkingen 2014 (Bbv)(3.26 e.v.). Overeenkomstig het Bbv dragen producenten en importeurs zorg voor de gescheiden inname van verpakkingsafval. Zij dragen eveneens de kosten van de gescheiden inname van
huishoudelijkafval. Voorts legt het Bbv een verslagleggingsverplichting op voor producenten en importeurs.
Raamovereenkomst 2008-2012en de
Raamovereenkomst 2013-2022(3.34 e.v.). Op basis van deze raamovereenkomsten hebben gemeenten met Stichting [A] afspraken gemaakt over de taken die zij verrichten en de vergoedingen die zij daarvoor ontvangen. De algemene kaders voor deze afspraken zijn neergelegd in een
Uitvoerings- en Monitoringsprotocol (UMP)(3.40 e.v.). Aan de hand van dat UMP kunnen gemeenten individueel bepaalde keuzes maken, onder meer voor de soort vergoeding die zij wensen te ontvangen. Hiertoe sluiten de gemeenten een
deelnemersovereenkomstmet Stichting [A] (3.45). Ik wijs tot slot in het bijzonder nog op
bijlage G3 bij het UMP(3.46 e.v.), waarin de verschillende mogelijke vergoedingen zijn uitgewerkt die gemeenten ontvangen voor hun activiteiten binnen de verpakkingsketen.
(het verpakkend bedrijfsleven)zorg voor de gescheiden inname van verpakkingsafval. Voorts legt het Bbv hen een verslagleggingsverplichting op. Aan deze verplichtingen wordt collectief uitvoering gegeven. Hiertoe is
Stichting [B] ( [B] )opgericht. [B] heeft de genoemde verplichtingen van het verpakkend bedrijfsleven op zich genomen. In dit verband is afgesproken dat ondernemingen die deel uitmaken van het verpakkend bedrijfsleven een afvalbeheersbijdrage betalen aan het afvalfonds dat wordt geadministreerd door [B] .
Stichting [A]. Deze laatste stichting is met name belast met de gegevensverzameling voor de monitoring van de inzamel- en recyclingdoelstellingen.
Artikel 3
Artikel 8
Artikel 4
Artikel 14
Artikel 9.5.2
3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens behoren regels, inhoudende de verplichting voor degene die bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten op de markt brengt:
b. die stoffen, preparaten of producten en de daarvan overgebleven afvalstoffen, na gebruik, in te nemen en te beheren, alsmede de financiële verantwoordelijkheid daarvoor of de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te dragen;
Artikel 10.21
wettelijkverplicht waren tot
gescheideninzameling van huishoudelijk afval (met uitzondering van GFT-afval). Vanaf 1 juli 2020 is het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen [10] in werking getreden. Vanaf deze datum zijn gemeenten wettelijk verantwoordelijk voor de gescheiden inzameling van bioafval, papier, metaal, kunststof, glas en afgedankte elektrische of elektronische apparatuur. Op 1 januari 2025 wordt deze verplichting uitgebreid tot textiel en gevaarlijke afvalstoffen.
9.4 Taken en bevoegdheden van gemeenten
B.3.3 Rol van gemeenten
§ 1. Begripsbepalingen
in de handel brengen:voor het eerst beroepsmatig op de markt aanbieden van een product;
producent of importeur:degene die:
§ 3. Inname, recycling en overig afvalbeheer
§ 4. Verslaglegging
Om die reden zijn ook de gemeenten bij deze afspraken betrokken. Zij leveren tegen betaling een dienst aan de producenten of importeurs door verpakkingsafval gescheiden bij de burger op te halen of achteraf uit het restafval te scheiden zodanig dat dit een gelijkwaardig niveau heeft als het verpakkingsafval dat via bronscheiding is ingezameld. Het verpakkende bedrijfsleven en de gemeenten maken hiertoe private contractuele afspraken.
Artikel 1. Reikwijdte
2.1. Papier en karton
Artikel 8. Ketenregie
2.1 Minimum vergoeding
Artikel 2. Verplichtingen
3.1 Algemene vergoedingsvoorwaarden
registratievergoeding(paragraaf 3.1.4) voert de gemeente alle activiteiten in de afvalketen uit of laat zij deze uitvoeren door een erkend afvalbedrijf. De gemeente draagt dus zorg voor de gescheiden inzameling tot en met de recycling en doet hiervan opgaaf bij Stichting [A] . De gemeente is gerechtigd tot de verkoopopbrengsten van het gerecyclede afvalmateriaal en draagt het risico van stijgende op dalende marktprijzen. De vergoeding wordt berekend door het
vergoedingsgewicht (ton)te vermenigvuldigen met de vastgestelde
registratievergoeding (€/ton).
basisvergoeding(paragraaf 3.1.5) draagt de gemeente slechts zorg voor de inzameling en (na)scheiding van het afvalmateriaal en de opgaaf hiervan bij Stichting [A] . De recycling en vermarkting wordt gedaan door het verpakkend bedrijfsleven. [35] De gemeente draagt het ingezamelde verpakkingsafval over aan een door [B] aangewezen instantie. Zij draagt niet het risico van stijgende of dalende marktprijzen. De vergoeding wordt berekend door het
vergoedingsgewicht (ton)te vermenigvuldigen met de vastgestelde
basisvergoeding (€/ton).
garantievergoeding(paragraaf 3.1.6) voert de gemeente alle activiteiten in de afvalketen uit of laat zij deze uitvoeren door een erkend afvalbedrijf. De gemeente draagt dus zorg voor de gescheiden inzameling tot en met de recycling en doet hiervan opgaaf bij Stichting [A] . De gemeente is volledig gerechtigd tot de gerealiseerde verkoopopbrengsten van de vermarkting. De verkoopopbrengst heeft bij dit vergoedingstype echter invloed op de vergoeding. De
garantievergoeding (€/ton)wordt namelijk verminderd met een op nationaal niveau bepaalde
verrekenprijs (€/ton) [36] .Het resultaat hiervan wordt vermenigvuldigd met het
vergoedingsgewicht (ton). Indien de aldus berekende jaarvergoeding negatief is, is de gemeente niet gehouden tot betaling aan [B] . In zoverre komen stijgende of dalende marktprijzen dus voor rekening van [B] .
transportvergoeding(paragraaf 3.1.7). De transportvergoeding wordt alleen verstrekt in combinatie met een garantievergoeding, met uitzondering van het verpakkingsmateriaal ‘metaal’ waarvoor geen transportvergoeding wordt verstrekt. De transportvergoeding wordt berekend door het
vergoedingsgewicht (ton)te vermenigvuldigen met de in aanmerking te nemen
afstand (km)en dit vervolgens te vermenigvuldigen met het
tarief voor de transportvergoeding (€/km).
4.De feiten en het geding in feitelijke instanties
Feiten
5.Het geding in cassatie
Beroepschrift
middel Ivoert de Staatssecretaris aan dat dit middel in essentie vraagt om een hernieuwde waardering op detailniveau van de door partijen gestelde feiten en uitgewisselde bewijsstukken, waarvoor in cassatie geen plaats is. Voorts berust het middel op de onjuiste veronderstelling dat belanghebbende een wettelijke taak heeft ten aanzien van verpakkingsafval. Belanghebbende voert de betrokken activiteiten, met uitzondering van de inzameling van huishoudelijk afval, uit namens het verpakkend bedrijfsleven.
middel IIbetoogt de Staatssecretaris dat het beogen van winst slechts een van de vele omstandigheden is die van belang is voor de vaststelling of sprake is van een economische activiteit. De hoogte van de vergoeding is evenmin van belang. De vergoeding en de prestatie moeten echter wel een reëel verband vertonen, maar hiervan is volgens de Staatssecretaris sprake, anders dan in het arrest
Gemeente Borsele [44] .Voor het overige bevat het middel enkele stellingen van feitelijke aard. Deze stellingen vergen een feitelijke beoordeling, waarvoor in cassatie geen plaats is, aldus de Staatssecretaris.
middel IIImerkt de Staatssecretaris op dat het door het Hof gebruikte rechtskader voor de vraag of belanghebbende als overheid handelt, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts heeft het Hof terecht overwogen dat belanghebbende niet optreedt binnen een specifiek voor haar geldend juridisch regime.
middel IVbrengt de Staatssecretaris in dat het middel, voor zover het ziet op het oordeel van het Hof over het vertrouwensbeginsel, vraagt om een herwaardering van de feiten. Voor zover het middel betrekking heeft op het gelijkheidsbeginsel kan het volgens de Staatssecretaris hoe dan ook niet tot cassatie leiden. De dragende grond voor het oordeel van het Hof is dat geen sprake is van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging. Hetgeen het middel hieromtrent aanvoert, vergt wederom een feitelijke beoordeling, waarvoor in cassatie geen plaats is. De verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst voor de vennootschapsbelasting kan belanghebbende in dit geval evenmin baten, aldus de Staatssecretaris.
middel Ven
middel VIfalen. In de eerste plaats heeft de Hoge Raad recent geoordeeld dat het evenredigheidsbeginsel in gevallen van spiegelcorrecties niet in de weg staat aan het berekenen van belastingrente als gevolg van verschuivingen tussen btw-aftrek en btw-compensatie. [45] In de tweede plaats doet middel VI in wezen een beroep op het nieuw ingevoerde art. 30ia AWR, terwijl dit artikel niet geldt voor de onderhavige tijdvakken.
6.Dienst onder bezwarende titel (middel I)
Juridisch kader
gescheideninzameling van afval daadwerkelijk tot de
wettelijketaak van gemeenten behoort, zoals het middel aanvoert.
7.Economische activiteit (middel II)
Juridisch kader
Gemeente Borsele [76] . De zaak die tot dit arrest leidde betrof een gemeente die leerlingenvervoer verzorgde en in ruil daarvoor een financiële bijdrage vroeg van de ouders die dat konden betalen. De hoogte van de bijdrage was onder meer afhankelijk van het aantal af te leggen kilometers, het gezinsinkomen, de persoonlijke situatie van het kind (al dan niet gehandicapt) en het aantal kinderen dat gebruik maakte van het leerlingenvervoer. Deze vergoeding werd per saldo bij een derde van de ouders in rekening gebracht en bedroeg slechts 3% van de totale vervoerskosten. [77] Het Hof van Justitie oordeelt dat de omstandigheden waarin de gemeente de vervoersdienst verricht verschillen van die waarin dergelijke diensten in de regel worden verricht. Het Hof van Justitie vervolgt dat de gemeente in werkelijkheid geen prestaties op ‘een algemene markt van personenvervoer’ aanbiedt, maar veeleer de ontvanger en eindverbruiker is van de vervoersdiensten die zij aankoopt bij vervoersondernemingen:
Gemeente Borseleis ook terug te vinden in twee eerdere arresten van het Hof van Justitie over het begrip ‘economische activiteit’. De context van beide arresten verschilt echter aanzienlijk van die van
Gemeente Borsele. In de eerste plaats komt de marktgedachte terug in het arrest
SPÖ Landesorganisation Kärnten [78] . Een belangrijk verschil met de zaak die leidde tot dit arrest is dat in het geheel geen markt bestond voor de activiteiten die werden verricht, te weten propaganda-activiteiten. [79] De marktgedachte die in dit arrest aan de orde komt houdt daarom geen verband met een typologische benadering, zoals wel het geval is in
Gemeente Borsele. In de tweede plaats komt de marktgedachte naar voren in het arrest
T-Mobile Austria e.a. [80] . De zaak die heeft geleid tot dit arrest betrof de veiling van rechten op het gebruik van zogenoemde GSM-frequenties. De toewijzing van deze gebruiksrechten via een veiling vormde volgens het Hof van Justitie een noodzakelijke voorwaarde voor de toegang van marktdeelnemers tot de telecommunicatiemarkt. De toewijzing zelf vormde uit de aard ervan daarom niet een activiteit die door dergelijke marktdeelnemers wordt verricht, zodat de toewijzing geen economische activiteit kan zijn. [81]
EQ [85] .Het Hof van Justitie overweegt in dit arrest dat de hoogte van de vergoeding in verhouding tot de kosten een relevant gegeven is voor de beoordeling of sprake is van een economische activiteit. [86] Op zichzelf zijn de resultaten van de betrokken activiteiten overigens niet doorslaggevend voor deze beoordeling. Ik citeer het Hof van Justitie:
Gmina L.Deze, eveneens Poolse, gemeente handelt in het kader van een nationaal programma voor asbestverwijdering. De handelingen die zij in dit verband verricht bestaan uit het verwijderen van asbesthoudende producten en afvalstoffen uit bepaalde onroerende zaken. De betrokken bewoners betalen hiervoor geen kosten, aangezien de gemeente wordt gefinancierd door subsidies uit een regionaal fonds voor milieubescherming. De subsidies bedragen tussen de 40% en 100% van de kosten die de gemeente maakt. Volgens het Hof van Justitie verricht de gemeente geen economische activiteit. De overwegingen van het Hof van Justitie komen sterk overeen met die in
Gmina O.Ik citeer het Hof van Justitie:
Latvijas Informācijas un komunikācijas tehnoloģijas asociācija [89] .In dit arrest hanteert het Hof van Justitie wederom de typologische benadering voor de beoordeling of sprake is van een economische activiteit, waarbij het tevens de hoogte van de vergoeding als relevante omstandigheid meeneemt. Uit het oordeel van het Hof van Justitie in dit arrest volgt nog eens duidelijk dat de vergoeding slechts één van de relevante omstandigheden is. Hoewel de vergoeding in deze zaak op zichzelf bezien niet strookt met de typische gedragingen van een ondernemer, komt het Hof van Justitie op basis van andere omstandigheden tot de slotsom dat wél sprake is van een economische activiteit:
3.3 geen sprake van economische activiteit
De gemachtigde van belanghebbenden:
De gemachtigde van belanghebbenden:
Gemeente Borselegeen toepassing vindt.
Gemeente Borsele(ongeveer 3% kostendekkend). [94] De onderhavige situatie verschilt in dat opzicht dus van die van de Gemeente Borsele. [95]
Gemeente Borsele. [96] Een dergelijke analyse is te meer geboden nu belanghebbende in hoger beroep expliciet aanvoert dat de wijze waarop zij haar activiteiten verricht, afwijkt van de manier waarop een particuliere marktdeelnemer dergelijke activiteiten zou verrichten (zie 7.16-7.17).
8.Handelen als overheid (middel III)
Juridisch kader
Artikel 13
als overheidindien zij werkzaamheden verrichten in het kader van een specifiek voor hen geldend juridisch regime. Van handelen als overheid is daarentegen geen sprake indien zij handelen onder dezelfde juridische voorwaarden als particuliere marktdeelnemers. Het Hof van Justitie verwoordt dit als volgt: [100]
Fazenda Pública [101] oordeelt het Hof van Justitie vervolgens wat dient te worden verstaan onder een ‘specifiek voor publiekrechtelijke lichamen geldend juridisch regime’. Hiervan is volgens het Hof van Justitie sprake indien de betrokken werkzaamheden worden verricht met gebruikmaking van overheidsprerogatieven:
9.Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (middel IV)
Artikel 3
2018.1.4 Stichting [B] –[zwartgelakt]