ECLI:NL:RBGEL:2024:451

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
AWB 22_1982
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en Btw-compensatiefonds: bijdrage van gemeente aan afvalfonds en heffing van omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gemeente en de inspecteur van de belastingdienst over de heffing van omzetbelasting op een bijdrage die de gemeente ontvangt van een afvalfonds voor de inzameling van verpakkingsafval. De rechtbank oordeelt dat de bijdrage van het afvalfonds niet onderworpen is aan de heffing van omzetbelasting. De rechtbank stelt vast dat de bijdrage een onbelaste financiële bijdrage is voor de kosten die de gemeente maakt in het kader van haar wettelijke taak op grond van de Wet milieubeheer. De gemeente is verantwoordelijk voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval, en de vergoeding die zij ontvangt van het afvalfonds is bedoeld om deze kosten te dekken. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting en de correctiebeschikking BCF voor het jaar 2015, en stelt de jaarbijdrage uit het BCF vast op het oorspronkelijke bedrag van € 2.200.547. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 aan de gemeente en de proceskosten van € 1.462. De rechtbank concludeert dat de gemeente geen omzetbelasting verschuldigd is over de ontvangen vergoeding, en dat de inspecteur ten onrechte belastingrente in rekening heeft gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/1982 en 23/2938

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende] , in [plaatsnaam] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Enschede, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 25 maart 2022.
De inspecteur heeft voor het jaar 2015 een correctiebeschikking Btw-compensatiefonds (BCF) opgelegd, waarbij de jaarbijdrage uit het BCF lager is vastgesteld, het verschil met de eerder vastgestelde jaarbijdrage is teruggevorderd en tevens belastingrente in rekening is gebracht.
De inspecteur heeft voor het jaar 2015 ook een naheffingsaanslag omzetbelasting en een beschikking belastingrente opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de correctiebeschikking BCF, de naheffingsaanslag omzetbelasting en de bijbehorende beschikkingen belastingrente bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de correctiebeschikking BCF 2015 gegrond verklaard. De inspecteur heeft een vergoeding van de kosten van het bezwaar toegekend. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting heeft de inspecteur ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 december 2023 op zitting behandeld. Namens belanghebbende hebben deelgenomen [gemachtigde] , [persoon A] en [persoon B] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] , [persoon G] , [persoon H] , [persoon I] , [persoon J] , [persoon K] en [persoon L] .
De beroepen van belanghebbende zijn gelijktijdig op de zitting behandeld met de beroepen van 31 andere gemeenten, die deels zijn vertegenwoordigd door de gemachtigde van belanghebbende en deels door andere gemachtigden.
Bij het verweerschrift bevindt zich een deels geanonimiseerde bijlage. Desgevraagd heeft belanghebbende op de zitting te kennen gegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen beperkte kennisneming van de desbetreffende bijlage, in die zin dat de rechtbank daarvan wel kennis neemt en zij niet.

Feiten

1. Belanghebbende is een Nederlandse gemeente. In het belang van de bescherming van het milieu en ter uitvoering van de Kaderrichtlijn afvalstoffen 2008 [1] en de gemeentelijke taken op grond van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer heeft zij een afvalstoffenverordening vastgesteld. In de afvalstoffenverordening is bepaald dat - voor zover hier van belang - de volgende categorieën huishoudelijk afval afzonderlijk worden ingezameld:
  • huishoudelijk restafval;
  • groente-, fruit- en tuinafval (gft);
  • oud papier en karton;
  • glas;
  • kunststof verpakkingen.
Verder is in de afvalstoffenverordening opgenomen dat het verboden is de categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden, en dat een overtreding van het verbod een strafbaar feit is in de zin van de Wet op de economische delicten. [2]
2. Producenten en importeurs van verpakkingen hebben om uitvoering te geven aan de Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV) die is neergelegd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen 2008 en de hoofdstukken 9 en 15 van de Wet milieubeheer, [naam stichting 1] ( [stichting 1] ) opgericht. Het gaat, kort gezegd, om de (gezamenlijke) uitvoering van de verplichtingen met betrekking tot de gescheiden inzameling van verpakkingen en de recycling en verslaglegging daarvan. Een deel van haar werkzaamheden besteedt [stichting 1] uit aan [naam stichting 2] ( [stichting 2] ).
3. [stichting 2] zorgt in opdracht van [stichting 1] voor de monitoring van de materiaalstromen. Zij maakt in opdracht van [stichting 1] afspraken met gemeenten en andere inzamelaars door middel van deelnemersovereenkomsten. [stichting 2] werkt op basis van een service level agreement met [stichting 1] en krijgt een vergoeding voor de organisatiekosten.
4. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (namens de Rijksoverheid), het verpakkende bedrijfsleven en gemeenten, vertegenwoordigd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), hebben een raamovereenkomst over de aanpak van de dossiers verpakkingen en zwerfafval voor de jaren 2013 tot en met 2022 (de raamovereenkomst) gesloten. Ook is een addendum bij de raamovereenkomst opgesteld. De raamovereenkomst is de opvolger van de raamovereenkomst over de aanpak van de dossiers verpakkingen en zwerfafval voor de jaren 2008 tot en met 2012 (de oude raamovereenkomst). In de raamovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de verpakkingsmaterialen glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof. In de raamovereenkomst zijn afspraken vastgelegd die ertoe leiden dat deelnemersovereenkomsten met gemeenten moeten worden gesloten over de inzameling, sortering en/of verwerking van verpakkingsafval en de daarmee samenhangende vergoedingen.
5. Belanghebbende heeft in 2013 met [stichting 2] een (gestandaardiseerde) overeenkomst, Deelnemersovereenkomst in het kader van de raamovereenkomst 2013 - 2022 (de deelnemersovereenkomst) gesloten. De deelnemersovereenkomst is gesloten voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022. [3]
6. Bij de raamovereenkomst hoort een Uitvoerings- en monitoringsprotocol (het UMP). Het UMP versie 3.1 geldt tot 1 januari 2019. Het UMP versie 3.2 geldt vanaf 1 januari 2019. Bij het UMP behoren diverse bijlagen, waaronder bijlage G3 - Vergoedingen gemeenten (bijlage G3). Bijlage G3 is inhoudelijk in de jaren 2015 tot en met 2019 niet gewijzigd.
7. In Bijlage G3 is vermeld dat de jaarvergoeding voor een bepaalde materiaalsoort wordt toegekend voor de inzameling en recycling van de fracties van die materiaalsoort. Een gemeente komt in aanmerking voor een jaarvergoeding voor een fractie van een materiaalsoort als is voldaan aan de navolgende voorwaarden:
  • de gemeente heeft de afgesproken activiteiten voor een fractie uitgevoerd (of laten uitvoeren door een erkend afvalbedrijf);
  • de gemeente heeft voor de fractie juist, volledig en tijdig opgave gedaan van het vergoedingsgewicht en voert een afvaladministratie waaruit dat blijkt;
  • de jaarvergoeding wordt berekend over het vergoedingsgewicht van de fractie zoals bepaald op basis van deze bijlage; en,
  • de algemene en de specifieke voor de desbetreffende fractie geldende vergoedingsvoorwaarden worden toegepast bij de berekening van de jaarvergoeding.
8. De jaarvergoeding kan worden berekend op basis van drie vergoedingsmethoden: de registratievergoeding, de basisvergoeding of de garantievergoeding. Per materiaalsoort is bepaald welke vergoedingsmethode van toepassing is, te weten:
Materiaalsoort
Vergoedingsmethode
Oud papier en karton (OPK)
garantie- of registratievergoeding
Glas
garantievergoeding
Kunststof
garantie- of basisvergoeding
Metaal
garantievergoeding
Drankenkartons
registratievergoeding
9. Bij de registratievergoeding is de jaarvergoeding het vergoedingsgewicht (in ton) vermenigvuldigd met de registratievergoeding (euro per ton). De gemeente is gerechtigd tot gerealiseerde verkoopopbrengsten en loopt het risico van stijgende of dalende marktprijzen bij de vermarkting. De verkoopopbrengst wordt opgegeven aan [stichting 2] .
10. Bij de garantievergoeding geldt het volgende. De gemeente doet voor de materiaalsoort opgave bij [stichting 2] . De verkoopopbrengst en het recyclegewicht van elke fractie wordt door de gemeente na afloop opgegeven aan [stichting 2] . De jaarvergoeding is de garantievergoeding (euro per ton) minus de verrekenprijs (euro per ton) en dat saldo maal het vergoedingsgewicht, plus een transportvergoeding. De verrekenprijs is de som van de verkoopopbrengst van alle gemeenten gedeeld door de som van het recyclegewicht van alle gemeenten. De verkoopopbrengst is het verkooptarief (euro per ton) maal het recyclegewicht (ton). Als het saldo negatief is, hoeft de gemeente het verschil niet te betalen aan [stichting 1] . De transportvergoeding wordt berekend door een tarief te vermenigvuldigen met het aantal kilometers en het vergoedingsgewicht. Niet voor elke materiaalsoort is een transportvergoeding bepaald. De gemeente heeft als uitgangspunt de beschikking over de desbetreffende materiaalsoort of fractie. Als de markt voor ingezamelde verpakkingen zich zodanig ontwikkelt dat gemeenten ingezamelde verpakkingen slechts tegen betaling van een vergoeding aan de verwerker zouden kunnen afzetten, geldt een afnamegarantie tegen een nulprijs.
11. De basisvergoeding wordt in geen enkel geval feitelijk toegepast. [4]
12. Per materiaalsoort is de vergoedingssystematiek nader uitgewerkt. Daarbij is ook beschreven welke activiteiten een gemeente zal verrichten. Het gaat om de volgende activiteiten:
Materiaalsoort
Paragraaf UMP
Activiteit zoals omschreven in het UMP
OPK
3.2.3
De gescheiden inzameling van verpakkingen van OPK bij huishoudens inclusief de aflevering daarvan aan de oudpapieronderneming
Glas
3.3.3
De gescheiden inzameling van verpakkingsglas afkomstig van huishoudens inclusief de verkoop en aflevering daarvan aan de recycler.
Kunststof
3.4.2
Zorg dragen voor de inzameling (bron- of nascheiding) van verpakkingen van kunststof bij huishoudens, inclusief de vermarkting, daadwerkelijke inbreng in het recyclingproces en transport van de fractie(s) naar de recycler.
Metaal
3.5.3
De inzameling van metalen verpakkingen afkomstig van huishoudens inclusief de verkoop en aflevering daarvan aan de recycler of verwerker (bij terugwinning).
Drankenkartons
3.6.3
De inzameling (bron- of nascheiding) van de fractie drankenkartons bij huishoudens inclusief de aflevering daarvan aan de recycler.
Voor elke materiaalsoort is nader bepaald hoe de vergoeding volgens de gekozen vergoedingsmethode moet worden bepaald, of er nog correcties worden toegepast en of aanvullende bijzonderheden van toepassing zijn.
13. In het UMP is met betrekking tot de verpakkingssoort kunststof vermeld dat vanaf 1 januari 2015 de gemeenten zorgen voor het inzamelen en sorteren van kunststofverpakkingsafval en dat een vergoeding wordt vastgesteld voor inzameling en sortering.
14. In het jaar 2015 heeft belanghebbende vergoedingen ontvangen van [stichting 1] .
15. Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 opgaven BCF ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een jaarbeschikking BCF afgegeven. Belanghebbende heeft voor de tijdvakken gelegen in 2015 ook aangiften omzetbelasting ingediend.
16. Belanghebbende is bij het indienen van de opgaven BCF en aangiften omzetbelasting ervan uitgegaan dat zij voor de activiteiten die betrekking hebben op het beheer van huishoudelijk afval binnen de eigen gemeente optreedt als niet-ondernemer. Zij heeft de voorbelasting op deze kosten daarom opgenomen in de opgaven BCF. Over de van [stichting 1] ontvangen vergoedingen heeft belanghebbende geen omzetbelasting voldaan. Zij heeft indertijd ook geen omzetbelasting aan [stichting 1] in rekening gebracht.
17. Bij brief van 12 november 2019 heeft het Directoraat-Generaal Belastingdienst van het ministerie van Financiën aan de VNG kenbaar gemaakt dat de gescheiden inzameling van huishoudelijk afval en de registratie daarvan door gemeenten een dienst tegen vergoeding is die is onderworpen aan de heffing van omzetbelasting. Daarbij is eveneens kenbaar gemaakt dat dit standpunt ook van toepassing is op het verleden.
18. Bij brief van 2 juli 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat dit standpunt de volgende gevolgen heeft voor belanghebbende:
  • Voor zover belanghebbende de omzetbelasting die drukt op de kosten van het scheiden van afval ten laste heeft gebracht van het BCF moet dit voor de jaren 2015 tot en met 2019 worden gecorrigeerd.
  • Voor zover belanghebbende geen omzetbelasting in rekening heeft gebracht over de vergoeding die zij heeft ontvangen inzake de scheiding van het huishoudelijk afval zal alsnog omzetbelasting verschuldigd zijn, belanghebbende kan ervoor kiezen na te factureren.
  • De omzetbelasting die drukt op de kosten van de prestatie komt voor aftrek in aanmerking op de verschuldigde omzetbelasting.
In de brief verzoekt de inspecteur om de benodigde cijfermatige gegevens te verstrekken.
19. Belanghebbende heeft de verzochte informatie aangeleverd.
20. Naar aanleiding van de door belanghebbende aangeleverde informatie heeft de inspecteur de correctiebeschikking BCF vastgesteld en de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
21. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt. De inspecteur heeft de terugvordering uit het BCF voor het jaar 2015 verminderd tot een bedrag van € 16.238
.De vermindering heeft betrekking op de wijze waarop het bedrag aan (niet-compensabele) voorbelasting is berekend. De inspecteur heeft daarbij de berekening van belanghebbende gevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

22. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht en niet te hoog is vastgesteld en of de jaarbijdrage uit het BCF voor het jaar 2015 niet te laag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
23. Primair is in geschil of de vergoeding die belanghebbende van [stichting 1] heeft ontvangen in de heffing van omzetbelasting moet worden betrokken. Daarbij is in het bijzonder in geschil:
  • of sprake is van een dienst onder bezwarende titel;
  • indien sprake is van een dienst onder bezwarende titel, of sprake is van een economische activiteit;
  • indien sprake is van een dienst onder bezwarende titel die moet worden aangemerkt als een economische activiteit, of sprake is van overheidshandelen.
24. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de vergoeding van [stichting 1] in de heffing van omzetbelasting moet worden betrokken, is vervolgens in geschil of:
  • de algemene beginselen van behoorlijk bestuur naheffing en terugvordering in de weg staan;
  • de inspecteur het juiste bedrag aan voorbelasting heeft gecorrigeerd;
  • de verleggingsregeling van toepassing is.
25. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag omzetbelasting ten onrechte is opgelegd en de jaarbijdrage BCF voor het jaar 2015 te laag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
26. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij geen diensten verricht aan [stichting 1] , omdat bij [stichting 1] geen verbruik plaatsvindt. Op grond van de Wet milieubeheer is belanghebbende gehouden huishoudelijk afval in te zamelen en over te gaan tot het zoveel als mogelijk gescheiden inzamelen. Het gescheiden inzamelen vindt niet plaats op verzoek van [stichting 1] , belanghebbende doet dat uit eigen overwegingen. De rechtsbetrekking met [stichting 1] bestaat niet uit het verrichten van prestaties tegen betaling van een vergoeding. Het gaat hier om een financieringsovereenkomst. Belanghebbende stelt zich ook op het standpunt dat zij, ook al zou sprake zijn van een handeling onder bezwarende titel, geen economische activiteit verricht. Volgens belanghebbende is geen sprake van een markt. Voor zover belanghebbende een dienst verricht, kan deze dienst alleen worden verricht door belanghebbende in het kader van haar wettelijke taak op het gebied van het inzamelen van huishoudelijk afval. Ook is geen sprake van een reëel verband tussen de vergoeding van [stichting 1] en de vermeende prestatie die belanghebbende daarvoor zou verrichten. De vergoeding is afhankelijk van andere factoren, zoals de kwaliteit van het afval. Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat de door haar verrichte prestatie is uitgezonderd van de belastingplicht, omdat sprake is van overheidshandelen.
27. Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur met zich brengen dat naheffing en terugvordering niet mogelijk is. Belanghebbende stelt zich ook op het standpunt dat, als sprake zou zijn van een bijzondere dienst die bestaat uit het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval, de verleggingsregeling van toepassing is, omdat sprake is van een verwerkingsdienst. Met betrekking tot het bedrag aan voorbelasting stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij voor de voorbelasting op alle aan de inzameling toerekenbare kosten een volledig recht op een bijdrage uit het BCF heeft en de correctie in het BCF ten onrechte heeft plaatsgevonden.
28. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in ruil voor de vergoeding van [stichting 1] een prestatie verricht aan het verpakkend bedrijfsleven die bestaat uit kort gezegd de organisatie van het verpakkingsafval. Belanghebbende heeft met [stichting 1] een deelnemersovereenkomst gesloten en zich daarmee verplicht de raamovereenkomst en de uitvoeringsregels na te leven. Volgens de inspecteur verricht belanghebbende daarmee een economische activiteit, omdat de activiteit duurzaam is en naar haar aard door marktdeelnemers kan worden verricht. Voor kostendekkende dienstverlening is in zijn algemeenheid altijd een markt en afvalbedrijven verrichten vergelijkbare activiteiten. Gemeenten hebben wel de wettelijke verplichting om huishoudelijk afval in te zamelen, maar niet om het huishoudelijk verpakkingsafval naar materiaalsoort te scheiden van het overige huishoudelijke afval, hiervan een registratie bij te houden en gegevens aan te leveren met betrekking tot de hoeveelheid en aard van de ingezamelde afvalverpakkingen. Zij handelt bij die werkzaamheden niet in het kader van een specifiek juridisch regime.
29. Van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is volgens de inspecteur geen sprake. Ook is de verleggingsregeling niet van toepassing. De prestatie van belanghebbende is een meeromvattende prestatie namelijk het scheiden van huishoudelijk afval in gewoon huishoudelijk afval en verpakkingsafval en de monitoring van het verpakkingsafval. Met betrekking tot de hoogte van de te corrigeren voorbelasting stelt de inspecteur zich op het standpunt dat voor zover de voorbelasting direct toerekenbaar is aan het inzamelen deze niet aftrekbaar is, maar wel verhaalbaar is op het BCF. Voor zover de voorbelasting direct toerekenbaar is aan het scheiden, registeren en monitoren, is deze volledig aftrekbaar.
Rechtskader voor de omzetbelasting
30. De rechtbank acht voor de omzetbelasting het volgende rechtskader relevant.
31. Als belastingplichtige voor de btw wordt beschouwd eenieder die zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Om te kunnen bepalen of de door belanghebbende verrichte activiteit een economische activiteit vormt, moet eerst worden vastgesteld of zij een dienst onder bezwarende titel verricht. [5] Pas indien is vastgesteld dat belanghebbende een dienst onder bezwarende titel verricht die moet worden aangemerkt als een economische activiteit, komt de vraag aan de orde of die economische activiteit van de belastingplicht moet worden uitgezonderd, omdat sprake is van overheidshandelen. [6]
32. Een dienst wordt alleen onder bezwarende titel verricht en is dus alleen belastbaar, wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst. Bij de beoordeling of een handeling onder bezwarende titel wordt verricht, komt geen belang toe aan de omstandigheid dat de activiteit bestaat uit het in het algemeen belang uitvoeren van bij wet opgedragen en wettelijk geregelde taken. Het feit dat een economische handeling wordt uitgevoerd tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs en dus tegen een hogere of een lagere prijs dan de normale marktprijs is ook niet relevant voor de kwalificatie van een handeling als een handeling onder bezwarende titel. Wel moet worden nagegaan of de vergoeding niet slechts ten dele de verrichte of te verrichten diensten vergoedt en of de hoogte ervan niet is bepaald op basis van eventuele andere factoren die in voorkomend geval kunnen afdoen aan het rechtstreekse verband tussen de diensten en de tegenprestatie ervan. [7] Van een dienst is alleen sprake indien sprake is van een voordeel bij de betaler van de bijdrage of een identificeerbare derde. Zo vormde een bijdrage voor de beëindiging van een melkproductiebedrijf geen vergoeding voor een dienst, omdat geen sprake was van een voordeel bij de betaler van de bijdrage. [8] Hetzelfde gold voor een bijdrage voor de vermindering van aardappelproductie. [9]
Milieuwetgeving
33. De rechtbank geeft een duiding van de relevante bepalingen uit de milieuwetgeving. In bijlage 2 bij deze uitspraak zijn de relevante bepalingen opgenomen.
34. In de Kaderrichtlijn afvalstoffen zijn regels opgenomen over de behandeling van afval in de Europese Unie. Met de Wet milieubeheer is de Kaderrichtlijn geïmplementeerd.
35. In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer is geregeld dat de gemeenteraad en burgemeester en wethouders ervoor zorgdragen dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Gft wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld, maar de gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.
36. Tot 1 juli 2020 was het weliswaar niet verplicht voor een gemeente om bepaalde categorieën afval, anders dan gft, gescheiden in te zamelen, maar dit neemt niet weg dat een gemeente, in het belang van de bescherming van het milieu en/of voor een doelmatig beheer van afvalstoffen, ervoor kon (en kan) kiezen bepaalde afvalcategorieën gescheiden in te zamelen. Indien een gemeente een dergelijke keuze maakt en daar uitvoering aan geeft, valt dit binnen de wettelijke taak die een gemeente heeft in het kader van een doelmatig afvalbeheer.
37. Ingezameld huishoudelijk afval is in de Wet milieubeheer gelijkgesteld met bedrijfsafval. Daarmee wordt bereikt dat een gemeente zich met betrekking tot het ingezamelde huishoudelijke afval dient te houden aan de wettelijke regels die gelden voor bedrijfsafval. Tot die wettelijke regels behoren ook de registratieverplichtingen, zoals nader uitgewerkt in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
38. De Kaderrichtlijn afvalstoffen voorziet in de mogelijkheid voor lidstaten om wettelijke of andere maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat een producent een (UPV) draagt. Die maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het aanvaarden van teruggebrachte producten en de van gebruikte producten overgebleven afvalstoffen, alsmede het daaropvolgende beheer van de afvalstoffen, en de financiële verantwoordelijkheid voor die activiteiten. Verder kunnen deze maatregelen de verplichting omvatten openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin het product herbruikbaar en recyclebaar is. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt toegepast onverminderd de verantwoordelijkheid voor afvalbeheer als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, en onverminderd de bestaande specifieke wetgeving inzake afvalstromen en producten.
39. De UPV is geïmplementeerd in artikel 9.5.2 van de Wet milieubeheer. Ter uitvoering daarvan is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld.
40. Deze nadere regels zijn voor verpakkingen uitgewerkt in het Besluit beheer verpakkingen 2014 (het Besluit). Op grond van artikel 5 van het Besluit draagt een producent of importeur zorg voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van door hem in Nederland in de handel gebrachte of ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich in dat kalenderjaar heeft ontdaan. Deze zorgplicht geldt ten minste voor zover nodig is om te kunnen voldoen aan de in het Besluit opgenomen recycledoelstellingen. De kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van verpakkingen komen voor rekening van de producent of de importeur.
41. De definitie van huishoudelijk afval in de Wet milieubeheer is zodanig ruim omschreven dat deze ook verpakkingen omvat. In de Wet milieubeheer of het Besluit is niet bepaald [10] dat met de producentenverantwoordelijkheid uit het Besluit de wettelijke taak van de gemeente tot het inzamelen van huishoudelijk (verpakkings)afval wordt beperkt of aan de gemeente wordt ontnomen of dat de producentenverantwoordelijkheid in de plaats treedt van de verantwoordelijkheid van gemeenten. De inzameling van het huishoudelijk (verpakkings)afval omvat volgens de definitie in de Wet milieubeheer en de Kaderrichtlijn afvalstoffen het inzamelen met inbegrip van de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie. Het hele traject van inzamelen van huishoudelijk afval (inclusief verpakkingen), ook als sprake is van het gescheiden inzamelen, is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Dit is ook opgenomen in de definities van het UMP, waarin afval wordt gedefinieerd overeenkomstig de Wet milieubeheer en verpakkingsafval wordt gedefinieerd als alle verpakking of verpakkingsmateriaal waarop de definitie van afvalstoffen van toepassing is.
42. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de producentenverantwoordelijkheid niet met zich brengt dat gemeenten op het punt van verpakkingen geen of minder verantwoordelijkheid hebben. Het gaat ten hoogste om een gedeelde verantwoordelijkheid, wat ook past binnen de regels van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Daarbij is conform de Kaderrichtlijn afvalstoffen het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt.
Toepassing op de feiten
43. De raamovereenkomst is een overeenkomst tussen de Rijksoverheid, het verpakkend bedrijfsleven en gemeenten. De raamovereenkomst bestaat uit afspraken voor de verpakkingsmaterialen glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof. Op de zitting hebben partijen gezamenlijk verklaard dat de materiaalsoort hout geen rol speelt in deze procedure.
44. In de raamovereenkomst is opgenomen dat de afspraken over de inzameling van glas, papier en karton en metalen niet zijn gewijzigd ten opzichte van de oude raamovereenkomst. In de oude raamovereenkomst is opgenomen dat gemeenten een vergoeding ontvangen voor (de registratie van) de inzameling van verpakkingen uit huishoudens. In de onderhavige raamovereenkomst zijn met name nadere afspraken opgenomen over kunststof verpakkingen. Zo is daarover opgenomen dat gemeenten een vergoeding ontvangen voor de uitvoering van de raamovereenkomst, dat gemeenten het verpakkend bedrijfsleven faciliteren bij het invullen van hun verantwoordelijkheid voor het kunststofverpakkingsafval en dat vanaf 1 januari 2015 gemeenten ook zorgdragen voor het sorteren van kunststofverpakkingsafval. In het Addendum bij de raamovereenkomst is, onder verwijzing naar de brief van staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 22 november 2012 (TK 2012-2013, 28 694, nr. 93), opgenomen dat met de raamovereenkomst een basis is gelegd om een systeem van bekostiging en inzameling en hergebruik op te zetten waarmee de verpakkingenbelasting komt te vervallen.
45. In de deelnemersovereenkomst is het zo verwoord dat de gemeente per materiaalsoort zorg draagt voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval, dan wel de inzameling en nascheiding van verpakkingsafval, zodat de producenten en importeurs aan hun verplichtingen uit hoofde van het Besluit kunnen voldoen.
46. In het UMP is vermeld dat de vergoeding van [stichting 1] slechts wordt verkregen als de activiteit die een gemeente behoort te verrichten, is verricht. Per materiaalsoort is die activiteit omschreven, maar deze komt er in alle gevallen op neer dat de gemeente het verpakkingsafval gescheiden inzamelt en aflevert aan een verwerker of recycler. Voor kunststof is opgenomen dat sprake is van een vergoeding voor het inzamelen en sorteren (ketenregie). Daarnaast geldt als voorwaarde voor het verkrijgen van een vergoeding dat tijdig en juist opgaaf wordt gedaan, en dat een administratie wordt gevoerd waaruit dat blijkt.
47. Er is sprake van een rechtsbetrekking op grond waarvan een gemeente een vergoeding ontvangt van [stichting 1] , indien zij bepaalde werkzaamheden verricht. Het gaat dan om de gescheiden inzameling van verpakkingsafval, de aflevering daarvan aan een verwerker of recycler en de tijdige en juiste opgaaf daarvan (de registratie). Daarmee staat echter nog niet vast dat een gemeente in ruil voor de vergoeding van [stichting 1] een dienst verricht, zoals de inspecteur stelt. Wil sprake zijn van een dienst, dan dient sprake te zijn van verbruik. Van verbruik is geen sprake indien de werkzaamheden die moeten worden verricht, eigen activiteiten zijn van degene die de werkzaamheden verricht. [11] De rechtbank zal daarom beoordelen welke feitelijke handelingen belanghebbende in dit kader verricht en in hoeverre het daarbij gaat om activiteiten die zij ten behoeve van zichzelf verricht.
48. De rechtbank acht aannemelijk dat bij het afzonderlijk inzamelen van oud papier en karton (OPK), (verpakkings)glas en kunststofverpakkingen geen nadere handelingen worden verricht om verpakkingen af te zonderen van het andersoortige afval. Bij de vergoeding voor OPK is juist rekening gehouden met een correctie van 23% omdat het daar niet alleen gaat om verpakkingsafval. Bij de andere afvalsoorten gebeurt dit niet. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit ermee te maken heeft dat het ingezamelde afval van deze afvalsoorten in de regel alleen verpakkingen betreft en dat als dit niet of niet in voldoende mate het geval is, de hele lading wordt afgekeurd. Voor alle afzonderlijk ingezamelde stromen verpakkingsafval geldt dat de handelingen van belanghebbende bestaan uit het gescheiden inzamelen, de tijdelijke opslag, het vervoer ervan en de afgifte aan een verwerker, inclusief het voeren van een administratie voor de registratie van deze afvalstromen in het programma [programma] . Het gaat hier om handelingen die belanghebbende op grond van de Wet milieubeheer gehouden is te verrichten. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende ten aanzien van een van deze afvalstromen aanvullende handelingen verricht die een gemeente niet op grond van de Wet milieubeheer gehouden is te verrichten.
49. Belanghebbende heeft er niet voor gekozen om ook drankkartons en metalen verpakkingen afzonderlijk in te zamelen. De rechtbank acht aannemelijk dat de inzameling hiervan via het restafval plaatsvindt. In dat geval is niet in geschil dat er een nadere scheiding plaatsvindt, die in de periode 2015-2019 voor rekening van belanghebbende kwam. De feitelijke handelingen van belanghebbende met betrekking tot drankenkartons en metalen verpakkingen bestaan in ieder geval uit het inzamelen ervan, de tijdelijke opslag, het vervoer en de afgifte aan een verwerker, inclusief het voeren van een administratie voor de registratie van deze afvalstroom. Die werkzaamheden is een gemeente gehouden te verrichten op grond van de Wet milieubeheer. De nadere scheiding die voor rekening van belanghebbende komt, is echter geen handeling die een gemeente op grond van de Wet milieubeheer gehouden is te verrichten.
50. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende een vergoeding van [stichting 1] ontvangt mede voor het uitvoeren van werkzaamheden die behoren tot de taken die zij op grond van de Wet milieubeheer is gehouden te verrichten. De vergoeding wordt dus ontvangen voor het uitvoeren van de eigen activiteit. Van verbruik door het verpakkend bedrijfsleven kan daarom geen sprake zijn, zoals de inspecteur stelt. Belanghebbende verricht namelijk geen dienst die in een rechtstreeks verband staat met de vergoeding. Er is geen sprake van een rechtsbetrekking op grond waarvan prestaties worden uitgewisseld. De vergoeding betreft in wezen de financiering van afvalbeheerkosten die, op grond van de UPV en het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt, voor rekening van het verpakkend bedrijfsleven dienen te komen.
51. De rechtbank ziet niet in dat belanghebbende, naast het uitvoeren van werkzaamheden die zij op grond van de Wet milieubeheer is gehouden te verrichten, een andersoortige dienst verricht aan [stichting 2] , [stichting 1] dan wel het verpakkend bedrijfsleven bij de ketenregie. Zo kan uit de overeenkomsten niet worden afgeleid dat sprake is van een rechtsbetrekking op grond waarvan een gemeente informatie over verpakkingsafval verkoopt aan [stichting 2] en in ruil daarvoor de vergoeding ontvangt. Het invoeren van gegevens in [programma] is ook geen doel op zich en omvat geen prestatie van de gemeente aan [stichting 2] , [stichting 1] of het verpakkend bedrijfsleven. Het betreft een noodzakelijke voorwaarde om de vergoeding te ontvangen. Daar komt bij dat een gemeente alleen een vergoeding ontvangt indien binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar een opgaaf wordt ingediend. Het recht op een vergoeding vervalt indien, na eventueel uitstel en een kennisgeving van [stichting 2] , geen opgaaf is ingediend. Ook hieruit kan worden afgeleid dat geen sprake is van een voldoende rechtstreeks verband tussen de van [stichting 1] ontvangen vergoeding en een dienst die een gemeente in het kader van het beheer van verpakkingsafval zou verrichten aan [stichting 2] , [stichting 1] of het verpakkend bedrijfsleven.
52. Omdat de inspecteur uitdrukkelijk het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van één prestatie, die niet wordt opgeknipt, en dat geen sprake is van een (afzonderlijke) verwerkingsdienst, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voor de nadere scheiding van het restafval sprake is van een (verwerkings)dienst aan [stichting 2] , [stichting 1] dan wel het verpakkend bedrijfsleven.
53. De vergoeding is naar het oordeel van de rechtbank dus een onbelaste financiële bijdrage in de kosten die belanghebbende maakt voor het uitvoeren van haar eigen taak, bestaande uit het (gescheiden) inzamelen van huishoudelijk (verpakkings)afval, en waarvan op grond van de UPV de rekening door het verpakkend bedrijfsleven moet worden betaald. De inspecteur verwijst weliswaar naar een macrostudie van PWC en stelt dat gemeenten de meerkosten van de extra handelingen vergoed krijgen, maar uit het onderzoeksrapport zelf volgt dat de te vergoeden kosten zijn berekend aan de hand van negen verschillende “knoppen” die voor een groot deel niet zijn te relateren aan de gestelde extra handelingen van de gemeenten.
54. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is van een rechtsbetrekking op grond waarvan belanghebbende een welbepaalde dienst verricht aan een identificeerbare derde in ruil voor de vergoeding van [stichting 1] .
55. De rechtbank voegt hier ten overvloede het volgende aan toe. Voor zover al sprake zou zijn van het verrichten van een dienst onder bezwarende titel, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een economische activiteit. De activiteiten die een gemeente in dit kader deels met gebruikmaking van overheidsprerogatieven verricht zullen naar hun aard niet door marktdeelnemers worden verricht. Gemeenten lopen alleen risico op verlies en hebben geen vooruitzicht op winst en dat is ook niet het doel voor gemeenten om de dienst te verrichten. De kostenvergoeding is vastgesteld naar aanleiding van de hiervoor genoemde macrostudie en houdt geen verband met de werkelijke kosten die belanghebbende maakt. De vergoeding gaat (op macroniveau) uit van minimaal 95% van de kosten, maar niet gesteld of gebleken is dat het mogelijk is om enige winst te realiseren. Voor een marktdeelnemer gaat het hier om een economisch niet rendabele activiteit. Gemeenten krijgen ook te maken met negatieve kasstromen, omdat zij pas recht krijgen op een vergoeding ruim nadat het kalenderjaar waarin de activiteiten zijn verricht is verstreken en alleen nadat opgaaf is gedaan en de opgaaf na de nodige controles is goedgekeurd. Het gaat hier ook om een ongebruikelijke onzekerheid of en tot welk bedrag een vergoeding wordt ontvangen. Gemeenten moeten binnen drie maanden na afloop van een kalenderjaar een opgaaf indienen. Doen zij dat niet, dan krijgen zij geen vergoeding van [stichting 1] en is deze ook niet meer afdwingbaar. [12]
56. Gelet op het voorgaande hoeven de stellingen over het overheidshandelen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet te worden behandeld.
Cijfermatig
57. De rechtbank komt tot het oordeel dat de vergoeding van [stichting 1] niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. Belanghebbende is geen omzetbelasting verschuldigd over de vergoeding van [stichting 1] , maar heeft ook geen recht op aftrek van voorbelasting. Dit brengt met zich dat de naheffingsaanslag omzetbelasting moet worden vernietigd.
58. Voor de niet voor aftrek in aanmerking komende voorbelasting heeft belanghebbende recht op een bijdrage uit het BCF. De terugvordering heeft ten onrechte plaatsgevonden en de correctiebeschikking moet worden vernietigd. De jaarbijdrage uit het BCF voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld op het oorspronkelijke bedrag van € 2.200.547.
Belastingrente
59. De beroepen zijn ook gericht tegen de beschikkingen belastingrente. Omdat de naheffingsaanslag omzetbelasting wordt vernietigd, moet de bijbehorende beschikking belastingrente ook worden vernietigd.
60. Omdat de terugvordering BCF ten onrechte heeft plaatsgevonden, is ook ten onrechte belastingrente in rekening gebracht. Ook deze beschikking belastingrente moet worden vernietigd.
61. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen (de hoogte van) de belastingrente die is vergoed naar aanleiding van de teruggaaf uit het BCF als gevolg van de hogere vaststelling van de jaarbijdrage BCF in de bezwaarfase. De inspecteur zal nog een beslissing moeten nemen over het vergoeden van belastingrente in verband met de teruggaaf die dient te worden verleend naar aanleiding van de hogere vaststelling van de jaarbijdrage door de rechtbank. De rechtbank geeft daarbij mee dat vaststaat dat het terug te geven bedrag verband houdt met een door de inspecteur ingenomen standpunt ter zake van de terug te geven bijdrage.
Redelijke termijn
62. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [13]
63. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 22 december 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 14 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 14 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat 3 keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 1.500.
64. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur dateert van 25 maart 2022. De bezwaarfase heeft dus bijna vijftien maanden geduurd. Dit is negen maanden langer dan zes maanden. De rechtbank is echter van oordeel dat ook de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase van vijf maanden aan de inspecteur is te wijten. De gemachtigde van belanghebbende heeft namens 17 gemeenten beroep ingesteld met betrekking tot 69 naheffingsaanslagen, voldoeningen op aangifte en correctiebeschikkingen BCF. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat haar gemachtigde in een vroegtijdig stadium het aanbod heeft gedaan om op basis van één zaak te procederen zoals bedoeld in paragraaf 10, eerste lid, van het Besluit fiscaal bestuursrecht en dat dit aanbod steeds door de Belastingdienst is afgewezen. De individuele omstandigheden van de verschillende gemeenten zijn meer dan voldoende vergelijkbaar. Het had dan ook voor de hand gelegen om één of twee gemeenten uit te kiezen, die zaken uit te procederen en de bezwaarbehandeling van de overige zaken aan te houden, niet in de laatste plaats omdat het Besluit fiscaal bestuursrecht juist voorziet in een praktische regeling voor dit soort situaties en de gemachtigde hier nadrukkelijk om heeft verzocht.
65. De inspecteur heeft er echter voor gekozen, en naar de rechtbank begrijpt is dit ook landelijk afgestemd, om geen bezwaren aan te houden. Het gevolg hiervan is dat alle gemeenten die zich niet konden verenigingen met het standpunt van de inspecteur beroep moesten instellen. Daar komt bij dat de uitspraken op bezwaar bijna allemaal in maart 2022 zijn gedaan en alle 69 zaken nagenoeg tegelijkertijd bij de rechtbank zijn binnengekomen. Dit heeft een dusdanig beslag gelegd op de tijd van de administratief- en juridisch medewerkers en de behandelende rechters, dat hierdoor de overschrijding in de beroepsfase van vijf maanden is ontstaan. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de inspecteur, door zijn proceshouding, de gevolgen hiervan dient te dragen. De inspecteur dient daarom de volledige schadevergoeding te betalen.

Conclusie en gevolgen

66. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar worden vernietigd. Ook de naheffingsaanslag omzetbelasting, de correctiebeschikking BCF en de bijbehorende beschikkingen belastingrente worden vernietigd.
67. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt belanghebbende het griffierecht terug. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van de proceskosten. De inspecteur moet deze bedragen betalen.
68. Met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ook beroep ingesteld namens 16 andere gemeenten. Deze beroepen zijn nagenoeg gelijktijdig behandeld en de werkzaamheden in elk van de zaken konden nagenoeg identiek zijn, en waren ook nagenoeg identiek. De beroepen van belanghebbende en de andere 16 gemeenten zouden dan voor de proceskosten vergoeding als één zaak kunnen worden beschouwd. Dit zou tot gevolg hebben dat de proceskostenvergoeding voor elke gemeente (afgerond) € 154 zou bedragen. De rechtbank acht dit echter geen recht doen aan de situatie. Zij is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het gerechtvaardigd is om af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding. De bijzondere omstandigheden zijn mede gelegen in de proceshouding van de inspecteur, zoals hiervoor beschreven in de punten 64. en 65. De rechtbank acht een vergoeding van € 2.000 per gemeente voor de bezwaar- en beroepsfase passend. Omdat de inspecteur in de bezwaarfase al een vergoeding van de kosten van het bezwaar van € 538 heeft toegekend, zal de rechtbank de inspecteur veroordelen in de proceskosten van het beroep tot een bedrag van € 1.462 (€ 2.000 -/- € 538).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, behalve de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting en de bijbehorende beschikking belastingrente;
  • vernietigt de correctiebeschikking BCF voor het jaar 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 aan belanghebbende;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 1.462;
  • gelast de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, en mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 1

Relevante passages uit de raamovereenkomst:
“(…)
Overwegingen:
1. Partijen beogen met deze overeenkomst op hoofdlijnen invulling te geven aan de
verplichtingen uit het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Besluit) na
2012.
(…)
3. Partijen kunnen elkaar over en weer houden aan tijdige uitvoering van de verplichtingen
die in deze overeenkomst zijn neergelegd.
4. Alle verplichtingen waarvoor dit relevant is, worden opgenomen in het Besluit en kunnen door de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) worden gehandhaafd.
5. Deze overeenkomst laat onverlet dat de betrokken partijen hun eigen verantwoordelijkheden, verplichtingen en bevoegdheden hebben op grond van de Wet milieubeheer in het algemeen en van het Besluit in het bijzonder.
(…)
8. Volgens de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen is bronscheiding van afval de norm.
Nascheiding is op grond van voornoemde richtlijn echter wel toegestaan, mits wordt
voldaan aan de criteria uit de kaderrichtlijn inzake uitvoerbaarheid op technisch, milieu-en
economisch gebied. Dit betekent dat indien recycling of overige nuttige toepassing via
nascheiding zowel kwantitatief als kwalitatief gelijkwaardig of ze of zelfs beter kan worden gerealiseerd dan via bronscheiding, nascheiding is toegestaan.
(…)
Artikel 1. Reikwijdte
1. Deze overeenkomst bestaat uit afspraken voor de verpakkingsmaterialen: glas, papier en
karton, hout, metalen en kunststof.
2. Afspraken over de inzameling van glas, papier en karton, hout en metalen, blijven ongewijzigd ten opzichte van de afspraken op basis van de Raamovereenkomst, gesloten op 27 juli 2007, inclusief addendum, tenzij in deze overeenkomst expliciet anders is bepaald.
(…)
Artikel 2. Financieringsstelsel
1. Het verpakkende bedrijfsleven zorgt voor een robuust en toereikend financieringsstelsel dat
voorziet in een fonds, opgebouwd uit afvalbeheersbijdragen die op basis van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst worden geheven, waaruit alle benodigde activiteiten voor het uitvoeren van deze overeenkomst betaald worden, Dit fonds is toereikend voor deze activiteiten en kent geen beperking voor de hoeveelheid in te zamelen materiaal.
2. De vergoedingen voor kunststof, metalen, papier en karton, hout en glas, worden jaarlijks
per 1 januari geïndexeerd op het consumenten prijs index cijfer. De vergoedingen voor kunststof worden voor het eerst op 1 januari 2014 geïndexeerd op het consumenten prijs index cijfer.
(…)
Artikel 5. Zwerfafval
1. Uit het fonds komt €20 miljoen per jaar ter beschikking voor de aanpak van zwerfafval.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten voor de extra aanpak van zwerfafval. Gemeenten bepalen de invulling van de besteding van dat
bedrag, en doen hier achteraf jaarlijks verslag van aan het verpakkende bedrijfsleven.
3. Ten behoeve van het verslag, bedoeld in het tweede lid, werken partijen een systeem van
verslaglegging en verantwoording uit dat met minimale lasten voor beide partijen kan
worden uitgevoerd.
4. Het verpakkende bedrijfsleven continueert daarnaast haar activiteiten zoals die bestaan
onder “Nederland schoon”. Hier worden nog verdere afspraken over gemaakt.
5. Partijen houden elkaar zo veel en tijdig mogelijk op de hoogte van de communicatieactiviteiten over de aanpak van zwerfafval.
Artikel 6. Vergoeding voor inzameling van kunststof
1. Gemeenten krijgen een vergoeding vanuit het fonds, als bedoeld in artikel 2, voor alle
benodigde kosten die ze moeten maken voor de uitvoering van deze overeenkomst.
2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, zal alleen gegeven worden voor kunststof
verpakkingsafval dat voldoet aan hergebruiksnormen als bedoeld in artikel 9, zesde en
zevende lid.
Artikel 7. Berekening van vergoeding voor inzameling van kunststof
1. Ter bepaling van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt een
drietal kostenstudies gedaan waarbij apart wordt gekeken naar het inzamelen en het sorteren.
2. De kostenstudies, bedoeld in het eerste lid, worden elk uitgevoerd door een onafhankelijke, deskundige organisatie die door elk van de partijen goedgekeurd moet worden.
(…)
8. Een Bonus/malus systeem kan een onderdeel zijn van de vergoedingensystematiek.
9. De vergoedingensystematiek wordt op basis van bovenstaande kostenstudies verder uitgewerkt in een werkgroep waarin vertegenwoordigers van partijen deelnemen.
Artikel 8. Keten regie
1. Gemeenten faciliteren het verpakkende bedrijfsleven bij het invullen van hun verantwoordelijkheid voor kunststof verpakkingsafval op grond van het Besluit.
2. Vanaf 1 januari 2015 zorgen de gemeenten ook voor het sorteren van kunststofverpakkingsafval. Gemeenten kunnen vanaf 1 januari 2015 ook kiezen voor het zelf vermarkten van het her te gebruiken materiaal. In 2013 en 2014 blijft het verpakkende bedrijfsleven het her te gebruiken materiaal sorteren en vermarkten.
3. In een werkgroep waaraan vertegenwoordigers van partijen deelnemen, worden de afspraken uit het eerste en tweede lid verder uitgewerkt en vastgelegd.
(…)
Artikel 12. Kosten verbonden aan afschaffen statiegeld
1. De gemeenten moeten kosten maken als gevolg van het afschaffen van statiegeld doordat:
a. extra (voormalige statiegeld-)flessen die in het restafval komen;
b. extra (voormalige statiegeld-)flessen clie in vuilnisbakken op straat komen;
c. extra (voormalige statiegeld-)flessen die in zwerfafval terecht komen.
2. Begin 2016 wordt door een onafhankelijke organisatie een onderzoek gestart waarmee
door middel van steekproeven de hoogte van de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden
bepaald.
3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden door het verpakkende bedrijfsleven vergoed
voor de periode vanaf het moment dat statiegeld afgeschaft is tot en met 2022.
4. Alleen de bronscheidingsgemeenten komen in aanmerking voor de vergoeding van de
kosten te ten gevolge van de (voormalige) statiegeldflessen die in het restafval terecht
komen.
(…)
Artikel 16. Onderzoeken
De onderzoeken die voor de uitvoering van deze overeenkomst worden uitgevoerd worden
gefinancierd door het verpakkende bedrijfsleven.
(…)”
Relevante passages uit het addendum bij de raamovereenkomst:
“(…) 2 Financiën
2.1
Minimum vergoeding
Om gemeenten zekerheid te bieden tot het maken van investeringen, krijgen gemeenten voor de looptijd van de raamovereenkomst een minimumvergoeding. Deze vergoeding bedraagt 95% van het bedrag van de kostenstudie 2018 (zie artikel 7 lid 5,6 Raamovereenkomst). Deze kostenstudie is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.
2.2.
Vergoedingen 2013 en 2014
De vergoedingen zijn in gezamenlijk overleg vastgesteld. De basis hiervoor is een kostenstudie naar de gemiddelde kosten voor 2012. Dit is door PwC vastgesteld op € 389 per ton (artikel 7 lid 1 Raamovereenkomst). Om de overgang van het nieuwe vergoedingen geleidelijk te laten verlopen wordt onderzocht of vanuit de resterende middelen van [stichting 1] een transitiebedrag van € 30 per ton kan worden vrijgemaakt. Op dit moment is het onzeker of deze claim binnen de subsidiebeschikking van [stichting 1] past. Partijen spreken daarom af het risico in 2013 te delen. In geval de subsidiebeschikking niet wordt toegekend dragen partijen een gedeeld risico van € 15 per ton. Voor vergoeding van 2014 is geen transitiebedrag vanuit [stichting 1] opgenomen. Het bedrijfsleven draagt het volledige risico. Indien voor de vergoeding van 2014 ook een transitiebedrag vanuit [stichting 1] vrijkomt, delen bedrijfsleven en gemeenten het voordeel à € 15 per ton.
(…)
2.3
Bonus/malus
In 2013 zal de werkgroep vergoedingen/kwaliteit aanbevelingen doen voor een bonus/malus systeem voor kunststofafval. Dit systeem wordt ingezet ter bevordering van de gesloten kunststofketen (circulaire economie).
3 Monitoring
Het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton schrijft voor dat de Producenten en Importeurs verplicht zijn de op de markt gebrachte hoeveelheid verpakkingen en de hoeveelheid ingezamelde en hergebruikte verpakkingsafval te registeren en te monitoren. Deze verplichting wordt, in opdracht van [stichting 1] , uitgevoerd door de [naam stichting 2] . Op dit moment worden onduidelijkheden ervaren ten aanzien van de monitoringsresultaten. Het is in het belang van partijen om aan deze onduidelijkheid een einde te maken middels afspraken over transparantie en borging.
(…)”
Relevante passages uit de oude raamovereenkomst:
“(…)
1. Dat Nederland op grond van de Europese Richtlijn verpakking en verpakkingsafval gehouden is bepaalde doelstellingen te halen met betrekking tot materiaalhergebruik en overige nuttige toepassing van verpakkingsafval.
2. Dat Nederland ervoor heeft gekozen invulling te geven aan deze verplichtingen door de invoering van producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingsafval middels het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (in het vervolg: het Besluit).
(…)
10. Dat het verpakkende bedrijfsleven voortvarend invulling wil geven aan liet Besluit, echter dat het verpakkende bedrijfsleven hier niet zonder medewerking van de gemeenten uitvoering aan kan geven, terwijl gemeenten op hun beurt niet verplicht kunnen worden om deze medewerking te verlenen.
(…)
13. Dat het bedrijfsleven de verpakkingenheffing zichtbaar zal doorberekenen aan de
consument en dat in het kader van het bereiken van de milieudoelstellingen de
minister van VROM van mening is dat deze doorbelasting een essentiële bijdrage
levert aan de oplossing van het verpakkingenvraagstuk.
Komen partijen overeen:
(…)
2. Gemeenten krijgen uit [stichting 1] een vergoeding uitgekeerd voor de (registratie van de) inzameling van verpakkingen uit huishoudens, op grond van het tussen de VNG en het verpakkende bedrijfsleven overeengekomen akkoord, waarin de gemeenten de inzameling namens het bedrijfsleven uitvoeren. Deze vergoedingen worden jaarlijks (per 1 januari), voor het eerst op (1 januari 2008) geïndexeerd op basis van het Consumenten Prijs Indexcijfer (CPI) , zoals deze wordt gepubliceerd door liet Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
3. Voor de voorwaarden waaronder en wijze waarop de betaling uit [stichting 1]
zal plaatsvinden, wordt door VNG, VROM en het verpakkend bedrijfsleven een
uitvoeringsprotocol vastgesteld.
4. Alle gemeenten in Nederland ontvangen een vergoeding voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval uit het huishoudelijk afval conform het Besluit en overeenkomstig de overeengekomen vergoedingen als afgesproken in annex 1, ook al zouden daarmee macro hogere percentages worden bereikt dan in het Besluit zijn voorgeschreven.
5. De gemeenten dienen de onder 2 genoemde vergoeding te besteden aan uitgaven ten behoeve van het afvalstoffenbeleid. Voorzover de vergoeding niet leidt tot extra uitgaven voor het afvalstoffenbeleid, zal, met in acht neming van artikel 15, een verrekening met de afvalstoffenheffing plaatsvinden.
(…)”
Relevante passages uit de deelnemersovereenkomst:
“(…)
OVERWEGENDE DAT:
(…)
b. de Raamovereenkomst Verpakkingen over de aanpak van de dossiers verpakkingen en zwerfafval voor de jaren 2013 tot en met 2022 en het daarbij behorende addendum (de
"Raamovereenkomst 2013 — 2022") tot stand is gekomen tussen het verpakkende bedrijfsleven, het ministerie van I&M en VNG;
c. in de Raamovereenkomst 2013 — 2022 afspraken zijn vastgelegd die er toe leiden dat
overeenkomsten met Gemeenten moeten worden afgesloten over de inzameling en/of sortering en/of verwerking van Verpakkingsafval bestaande uit de Materiaalsoorten hout, papier en karton, glas, metaal en kunststof en de daarmee samenhangende vergoedingen;
d. het verpakkende bedrijfsleven ter uitvoering van haar verplichtingen voortvloeiend uit het Besluit en de Raamovereenkomst 2013 — 2022 [naam stichting 1] ( [stichting 1] ) in het leven heeft geroepen;
e. [stichting 1] aan [stichting 2] opdracht heeft gegeven om voornoemde overeenkomsten met Gemeenten af te sluiten; en,
f. de Gemeente al onder de Raamovereenkomst 2007 — 2012 een deelnemersovereenkomst (de "Deelnemersovereenkomst Oud") met [stichting 2] was aangegaan (zie Bijlage 1) en dat Partijen gezien het voorgaande beogen om hun samenwerking voort te zetten.
(…)
Artikel 2. Verplichtingen
1. De Gemeente en [stichting 2] verplichten zich naar elkaar om — elk voor de aan hen toegekende rol — zich te houden aan het bepaalde in de Raamovereenkomst 2013 — 2022.
2. De Gemeente draagt per materiaalsoort zorg voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval dan wel de inzameling en nascheiding van verpakkingsafval zodat de producenten en importeurs aan hun verplichtingen uit hoofde van het Besluit kunnen voldoen. De Gemeente zal dienaangaande een zodanige administratie (de “Afvaladministratie”) voeren dat Opgave kan worden gedaan als bedoeld in Artikel 4 van deze Overeenkomst.
3. [stichting 2] zal aan de Gemeente de gelegenheid bieden om Opgave te doen als bedoeld in Artikel 4 van deze Overeenkomst, onder meer door het in stand houden en door-ontwikkelen van de webapplicatie [programma] . Voorts zal [stichting 2] zorg dragen voor correcte afhandeling van deze Opgave conform het Uitvoeringsprotocol Huishoudens, onder meer door het voorleggen van de Opgave aan [stichting 1] Verpakkingen ten behoeve van het uitkeren van vergoedingen aan de Gemeente.
4. Partijen streven er naar om op regelmatige basis overleg te voeren over (i) de resultaten van de Gemeente van de gescheiden inzameling, dan wel inzameling en nascheiding, en hergebruik en (ii) eventuele mogelijkheden om die resultaten te optimaliseren.
(…)
Artikel 3. Materiaalsoorten
1. Het Uitvoeringsprotocol Huishoudens met diverse bijlagen — zoals dat laatstelijk gold onder de Deelnemersovereenkomst Oud - is voor alle Materiaalsoorten onverminderd van toepassing, inclusief de door de Begeleidingscommissie onder de Raamovereenkomst 2007 — 2012 vastgestelde wijzigingen.
(…)
Artikel 4. Opgave
1. De Gemeente doet aan [stichting 2] Opgave in de webapplicatie [programma] van al het door of namens de Gemeente ingezamelde Verpakkingsafval volgens de richtlijnen in het
Uitvoeringsprotocol Huishoudens. De Gemeente zal de Opgave doen binnen 3 maanden na afloop van een kalenderjaar.
2. Indien de Gemeente voorziet dat het voor haar niet mogelijk is om de Opgave te doen binnen de termijn als bedoeld in lid 1 van dit artikel, kan de Gemeente [stichting 2] verzoeken een uitstel te verlenen van 1 maand ten opzichte van de termijn genoemd in lid 1 van dit artikel. [stichting 2] zal haar instemming aan een dergelijk verzoek niet op onredelijke gronden onthouden.
3. Indien [stichting 2] de Opgave niet heeft ontvangen binnen de termijn als bedoeld in lid 1 van dit artikel en/of (indien uitstel is verleend) lid 2 van dit artikel, zal [stichting 2] door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het College van Burgemeester en Wethouders de Gemeente een laatste termijn geven van 1 maand na dagtekening van die schriftelijke kennisgeving om alsnog de Opgave te doen. Indien en voor zover de Opgave bij het verstrijken van die termijn door de Gemeente niet of niet volledig is gedaan, vervalt het recht op Vergoeding over het betreffende kalenderjaar ten aanzien van de Materiaalsoort waarover door de Gemeente niet tijdig Opgave is gedaan.
4. De Gemeente stemt er mee in dat de gegevens van de Gemeente zoals door de Gemeente opgegeven in [programma] , door [stichting 2] voor onderzoeksdoeleinden ter beschikking kunnen worden gesteld aan stichting Kennisinstituut Duurzaam Verpakken, een en ander binnen de kaders van de verplichting tot geheimhouding die op [stichting 2] als uitvoeringsorganisatie rust, onder meer uit hoofde van artikel 7 van de Algemeen Verbindend Verklaring die op 17 december 2012, op grond van artikel 15.36, eerste lid, van de Wet milieubeheer door de Minister van Infrastructuur en Milieu is afgegeven.
Artikel 5. Controle
1. [stichting 2] beoordeelt de Opgave en voert controles uit naar de juistheid en volledigheid van de Opgave. De Gemeente of de door de Gemeente ingeschakelde dienstverleners zullen hieraan hun medewerking verlenen.
(…)
Artikel 6. Informatieverstrekking aan [stichting 1]
[stichting 2] legt de geaccordeerde Opgave van de Gemeente voor aan [stichting 1] Verpakkingen ter vergoeding van de kosten aan de Gemeente met in acht name van de (annexen bij) de Raamovereenkomst 2013 — 2022 en (de materiaalspecifieke bijlagen bij) het Uitvoeringsprotocol Huishoudens. [stichting 2] zal [stichting 1] Verpakkingen alle door [stichting 1] Verpakkingen gewenste informatie verstrekken over de beoordeling van de hoeveelheid van het door de Gemeente ingezamelde Verpakkingsafval.
(…)”

Bijlage 2

Kaderrichtlijn
Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
(…)
9. „ afvalstoffenbeheer”: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars; [14]
10. „ inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;
11. „ gescheiden inzameling”: de inzameling waarbij een afvalstroom gescheiden wordt naar soort en aard van het afval om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;
(…)
Artikel 8
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
1. Ter stimulering van hergebruik en de preventie, recycling en andere nuttige toepassing van afvalstoffen kunnen de lidstaten wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, verkoopt of invoert (producent van het product) een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt. Die maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het aanvaarden van teruggebrachte producten en de van gebruikte producten overgebleven afvalstoffen, alsmede het daaropvolgende beheer van de afvalstoffen, en de financiële verantwoordelijkheid voor die activiteiten. Verder kunnen deze maatregelen de verplichting omvatten openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin het product herbruikbaar en recycleerbaar is.
(…)
4. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt toegepast onverminderd de verantwoordelijkheid voor afvalbeheer als bedoeld in artikel 15, lid 1, en onverminderd de bestaande
specifieke wetgeving inzake afvalstromen en producten.
Artikel 14
Kosten
1. Overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt” moeten de kosten van het afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houders van afvalstoffen.
2. De lidstaten kunnen besluiten de kosten van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen, en de distributeurs van een dergelijk product in deze kosten te laten delen.
Artikel 15
Verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen
1. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een eerste afvalproducent of andere houder van afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen, met inachtneming van de artikelen 4 en 13.
2. Indien het afval van de eerste producent of houder voor voorafgaande behandeling wordt afgegeven aan een van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen wordt in de regel niet vrijgesteld van de verantwoordelijkheid voor de nuttige toepassing of verwijdering in haar geheel.
Onverminderd Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de voorwaarden voor de verantwoordelijkheid nader bepalen en besluiten in welke gevallen de eerste producent de
verantwoordelijkheid voor de gehele verwerkingsketen behoudt of in welke gevallen de verantwoordelijkheid van de eerste producent en de houder kan worden gedeeld met of overgedragen
aan de actoren van de verwerkingsketen.
3. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 8 besluiten de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer, geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen en de distributeurs van een dergelijk product voor deze regelingen mede verantwoordelijk te laten zijn.
4. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, op hun grondgebied, de inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, het ingezamelde en vervoerde afval in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13 afleveren bij de geschikte verwerkingsinstallaties.
Wet milieubeheer (wettekst periode 2015-2019)
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
(…)
beheer van afvalstoffen: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars; [15]
(…)
doelmatig beheer van afvalstoffen: zodanig beheer van afvalstoffen dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheerplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5;
(…)
gescheiden inzameling: inzameling waarbij een afvalstoffenstroom gescheiden gehouden wordt naar soort en aard van de afvalstoffen om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;
(…)
huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;
(…)
inzameling: verzameling van afvalstoffen, met inbegrip van de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;
(…)
Artikel 9.5.2 [16]
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter stimulering van hergebruik, preventie, recycling en andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, in ontvangst nemen, innemen, nuttig toepassen en verwijderen van bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen. Met betrekking tot producten worden zodanige regels niet gesteld in het belang dat artikel 9.5.1 beoogt te beschermen.
2 Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende een verbod met betrekking tot zodanige stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen:
a.te verrichten;
b.te verrichten anders dan met inachtneming van de omtrent die handelingen of die stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen bij de maatregel gestelde regels;
c.te verrichten op een bij de maatregel aangewezen wijze, onder daarbij aangegeven omstandigheden, of voor daarbij aangewezen doeleinden;
d.te verrichten indien de stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen niet voldoen aan de bij de maatregel gestelde eisen.
3 Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens behoren regels, inhoudende de verplichting voor degene die bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten op de markt brengt:
a.die stoffen, preparaten of producten of de verpakking ervan te voorzien van een door Onze Minister aangegeven aanduiding;
b.die stoffen, preparaten of producten en de daarvan overgebleven afvalstoffen, na gebruik, in te nemen en te beheren, alsmede de financiële verantwoordelijkheid daarvoor of de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te dragen;
c.zorg te dragen voor het treffen van voorzieningen die erop gericht zijn om die stoffen, preparaten of producten na inname op een bij de maatregel aangegeven wijze nuttig toe te passen of te verwijderen;
d.zorg te dragen voor het, na inname, afgeven van die stoffen, preparaten of producten aan een persoon, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie;
e.openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin die stoffen, preparaten of producten geschikt zijn voor hergebruik en recycleerbaar zijn.
4 Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen verder behoren regels, inhoudende de verplichting:
a.voor bij de maatregel aangewezen personen bij de maatregel aangewezen afvalstoffen of andere stoffen, preparaten of producten in ontvangst te nemen en vervolgens op een bij de maatregel aangegeven wijze toe te passen;
b.voor burgemeester en wethouders er zorg voor te dragen dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten achter te laten die zijn ingenomen krachtens het derde lid, onder b, op een bij de maatregel aangegeven wijze.
(…)
Artikel 10.21
1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
2 Groente-, fruit- en tuinafval wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld.
3 De gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.
(…)
Artikel 10.23
1. De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
2 Onverminderd artikel 10.14 wordt bij het vaststellen of wijzigen van de verordening rekening gehouden met het gemeentelijke milieubeleidsplan, indien in de gemeente een milieubeleidsplan geldt.
3 De afvalstoffenverordening bevat geen regels als bedoeld in artikel 10.48.
Artikel 10.24
1. De afvalstoffenverordening bevat ten minste regels omtrent:
a. het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan een bij of krachtens de verordening aangewezen inzameldienst;
b. het overdragen van zodanige afvalstoffen aan een ander;
c. het achterlaten van zodanige afvalstoffen op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.
2 Bij de afvalstoffenverordening kunnen voorts regels worden gesteld omtrent het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.
(…)
Artikel 10.26
1. De gemeenteraad kan, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat:
a.huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel;
b.huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld met een daarbij aangegeven regelmaat;
c.in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld;
d.daarbij aangegeven bestanddelen van het groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk worden ingezameld;
e.groente-, fruit- en tuinafval met andere daarbij aangegeven bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk van het overige huishoudelijk afval wordt ingezameld.
2 De gemeenteraad betrekt bij de voorbereiding van een zodanig besluit de ingezetenen en belanghebbenden, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.
(…)
Artikel 10.29
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover het betreft gevallen waarin een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen van meer dan gemeentelijk belang is, regels worden gesteld omtrent de inzameling van die afvalstoffen.
2 Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels die inhouden dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen voor de inzameling van die afvalstoffen of daartoe voorzieningen tot stand brengen en in stand houden. Indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, wordt bij de algemene maatregel van bestuur teneinde nuttige toepassing van afvalstoffen te faciliteren of te verbeteren de verplichting opgenomen daarbij aan te geven huishoudelijke afvalstoffen gescheiden en niet gemengd met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen bezitten, in te zamelen.
(…)
Artikel 10.36
Voor de toepassing van deze titel worden ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen gelijkgesteld met bedrijfsafvalstoffen.
Artikel 10.37
1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.
2 Het verbod geldt niet indien bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon:
a.die krachtens artikel 10.45 of 10.48 bevoegd is de betrokken afvalstoffen in te zamelen;
b.die bevoegd is de betrokken afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen:
1°.krachtens hoofdstuk 8 of op grond van een omgevingsvergunning;
2°.op grond van een krachtens artikel 10.2, tweede lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, eerste of tweede lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid;
3°.krachtens artikel 10.52;
4°.op grond van een krachtens artikel 10.54, derde lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, tweede lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.54, eerste lid;
c.die krachtens artikel 10.50 is vrijgesteld van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 10.38 tot en met 10.40, 10.45, 10.46 en 10.48;
d.die op grond van een krachtens de Waterwet verleende vergunning bevoegd is de betrokken afvalstoffen te lozen, dan wel aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk ze te lozen;
e.die krachtens de Waterwet bevoegd is afvalstoffen van de betrokken aard en samenstelling te brengen in oppervlaktewateren;
f.die in een ander land dan Nederland is gevestigd, en die overeenkomstig de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 die afvalstoffen naar dat land brengt;
g.die krachtens artikel 10.55 bevoegd is de betrokken afvalstoffen te vervoeren of te verhandelen.
Artikel 10.38
1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met f, registreert met betrekking tot zodanige afgifte:
a. de datum van afgifte;
b. de naam en het adres van degene aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;
c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van die afvalstoffen;
d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;
e. de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen;
f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht heeft de afvalstoffen te vervoeren naar degene voor wie deze zijn bestemd: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.
2 De geregistreerde gegevens worden ten minste vijf jaar bewaard en gedurende die periode door de afvalstoffenhouder ter beschikking gehouden van degenen die zijn belast met het toezicht of de douanecontrole op de naleving van de wet en van voorgaande afvalstoffenhouders.
3 Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een andere zodanige persoon, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte de in het eerste lid bedoelde gegevens aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie.
Artikel 10.39
1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e, verstrekt:
a.aan deze persoon een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen;
b.aan degene die opdracht heeft de afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief.
2 De begeleidingsbrief bevat ten minste de in het eerste lid, onder a, en de in artikel 10.38, eerste lid, bedoelde gegevens.
Besluit beheer verpakkingen 2014 (tekst tot 1 juli 2020)
Artikel 1
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. verpakkingen: alle producten, vervaardigd van materiaal van welke aard ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren en aanbieden van andere producten, van grondstoffen tot afgewerkte producten, over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument, wegwerpartikelen die voor dit doel worden gebruikt daaronder begrepen, waarbij verpakkingen uitsluitend omvatten verkoop- of primaire verpakkingen, verzamel- of secundaire verpakkingen en verzend- of tertiaire verpakkingen, en
1°.waarbij producten als verpakking worden beschouwd indien zij aan het vorenstaande voldoen, ongeacht andere functies die de verpakking ook kan vervullen, tenzij het product integraal deel uitmaakt van een ander product en het nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en alle elementen bedoeld zijn om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden;
2°.waarbij producten die ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld alsmede wegwerpartikelen die in gevulde toestand worden verkocht of die ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld, slechts als verpakking worden beschouwd indien zij een verpakkingsfunctie hebben, en
3°.waarbij de componenten van een verpakking en de bijbehorende in de verpakking verwerkte elementen worden beschouwd als deel van de verpakking waarin ze verwerkt zijn en waarbij de bijbehorende elementen die aan een verpakt product hangen of bevestigd zijn en die een verpakkingsfunctie hebben, als verpakking worden beschouwd, tenzij zij integraal deel uitmaken van dit product en alle elementen bedoeld zijn om samen verbruikt of verwijderd te worden;
(…)
§ 3. Inname, recycling en overig afvalbeheer
Artikel 5
1. De producent of importeur draagt zorg voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van door hem in Nederland in de handel gebrachte verpakkingen en van de door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich in dat kalenderjaar heeft ontdaan, ten minste voor zover nodig om te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de artikelen 6 en 7.
2 De kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van verpakkingen komen voor rekening van de producent of importeur.
3 In afwijking van het tweede lid komen de kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van als bedrijfsafval vrijkomende verpakkingen voor rekening van degene die zich van de desbetreffende afvalstoffen ontdoet.
(…)
Artikel 9
1. De producenten en importeurs kunnen gezamenlijk uitvoering geven aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 5, 6, eerste, tweede en vierde lid, 7 en 8, eerste lid.
2 Indien aan het eerste lid is voldaan, zijn de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet van toepassing op:
a. een producent of importeur die de afvalbeheersbijdrage overeenkomstig de op grond van artikel 15.36, eerste lid, van de wet, algemeen verbindend verklaarde overeenkomst inzake verpakkingen, afdraagt aan een daarbij genoemde rechtspersoon;
b. een producent of importeur die vanwege de door hem in de handel gebrachte gewichtshoeveelheid verpakkingen op grond van de onder a genoemde overeenkomst niet verplicht is een afvalbeheersbijdrage af te dragen.
3 In gevallen waarin het tweede lid van toepassing is, berusten de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, op de rechtspersoon aan wie de afvalbeheersbijdrage, bedoeld in het tweede lid, wordt afgedragen.
4 Bij de gezamenlijke uitvoering, bedoeld in het eerste lid, wordt er zorg voor gedragen dat er geen handelsbelemmering of concurrentieverstoring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de richtlijn verpakkingen wordt veroorzaakt.
(…)

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen. Zie bijlage 2 voor de relevante artikelen.
2.Zie Afvalstoffenverordening 2010, raadpleegbaar via lokaleregelgeving.overheid.nl (CVDR28712/1).
3.Relevante passages van de raamovereenkomst, het addendum, de oude raamovereenkomst en de deelnemersovereenkomst zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze uitspraak.
4.In beginsel geldt voor de materiaalsoort kunststof de keuze tussen de basisvergoeding of de garantievergoeding. De keuze wordt bepaald afhankelijk van de vraag of een gemeente zelf overgaat tot vermarkten. De onderhavige gemeente heeft in 2015 aangegeven zelf over te gaan tot vermarkting, dus geldt voor haar de garantievergoeding.
5.Hof van Justitie 12 mei 2016, Borsele, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 22.
6.Hof van Justitie 13 december 2007, Franz Götz, C-408/06, ECLI:EU:C:2007:789, r.o. 15.
7.Hof van Justitie 2 juni 2016, Lajvér, C-263/15, ECLI:EU:C:2016:392
8.Hof van Justitie 29 februari 1996, Mohr, C-215/94, ECLI:EU:C:1996:72.
9.Hof van Justitie 18 december 1997, Landboden-Agrardienste, C-384/95, ECLI:EU:C:1997:627.
10.Nog daargelaten of dit mogelijk is, gelet op de tekst van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.
11.Zie Hoge Raad 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2543, Hoge Raad 15 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4001 en Hoge Raad 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:AU9529.
12.Vgl. Hof van Justitie 30 maart 2023, Gmina O., C-612/21, ECLI:EU:C:2023:279 en Hof van Justitie 30 maart 2023, Gmina L., C-616/21, ECLI:EU:C:2023:280.
14.Bij Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018, is de tekst van artikel 3, punt gewijzigd. In dit document is de oorspronkelijke tekst opgenomen.
15.Vanaf 1 juli 2020 is de definitie gewijzigd: beheer van afvalstoffen: inzameling, vervoer, nuttige toepassing, met inbegrip van sortering, en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars;
16.Vanaf 14 november 2019 is in artikel 9.2.5 van de Wet milieubeheer de term ‘preparaten’ vervangen door de term ‘mengsels’.