ECLI:NL:HR:2005:AU0895
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Gelijkheidsbeginsel en begunstiging in belastingaanslag
In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2000, waarbij een belastbaar inkomen van ƒ 77.282 is vastgesteld. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 57.282. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, waarbij belanghebbende een verweerschrift indiende en tevens incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel van de Staatssecretaris slaagt. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur de broer van belanghebbende bewust had begunstigd, wat zou leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Echter, de Hoge Raad constateert dat er geen bewijs is dat de aangifte van de broer van belanghebbende op juistheid is onderzocht. De Inspecteur had verklaard dat door een fout in de selectieprocedure de aangifte van de broer niet was geselecteerd voor nader onderzoek. Dit maakt het oordeel van het Hof onbegrijpelijk.
De Hoge Raad verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond en het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof.