ECLI:NL:HR:2005:AU0895

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41044
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en begunstiging in belastingaanslag

In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2000, waarbij een belastbaar inkomen van ƒ 77.282 is vastgesteld. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 57.282. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, waarbij belanghebbende een verweerschrift indiende en tevens incidenteel beroep in cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelt dat het middel van de Staatssecretaris slaagt. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur de broer van belanghebbende bewust had begunstigd, wat zou leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Echter, de Hoge Raad constateert dat er geen bewijs is dat de aangifte van de broer van belanghebbende op juistheid is onderzocht. De Inspecteur had verklaard dat door een fout in de selectieprocedure de aangifte van de broer niet was geselecteerd voor nader onderzoek. Dit maakt het oordeel van het Hof onbegrijpelijk.

De Hoge Raad verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond en het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof.

Uitspraak

Nr. 41.044
12 augustus 2005
wv
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juni 2004, nr. BK-03/01444, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 77.282, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.282. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
3. Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende exploiteerde tot en met 30 april 2000 in firmaverband met zijn broer een akkerbouwbedrijf, waarin beide broers voor 50 percent gerechtigd waren. Per 1 mei 2000 is de onderneming gestaakt en zijn de bedrijfsopstallen met erf en ondergrond overgegaan naar het privé-vermogen van elk van beide broers. Op 9 augustus 2000 is in minnelijk overleg tussen de taxateur van belanghebbende en de rijkstaxateur aan het perceel (erf en ondergrond) een waarde in het economische verkeer toegekend van ƒ 102.000 en een waarde in het economische verkeer met agrarische bestemming van ƒ 62.000. Ten aanzien van belanghebbende heeft de Inspecteur, in afwijking van belanghebbendes aangifte, met betrekking tot het perceel ƒ 20.000 als bestemmingswijzigingswinst in aanmerking genomen, terwijl het aanbrengen van een zelfde correctie in het door de broer van belanghebbende aangegeven belastbare inkomen achterwege is gebleven.
4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel bestrijdt 's Hofs oordeel dat de Inspecteur de broer van belanghebbende bewust heeft begunstigd en dat mitsdien ten aanzien van belanghebbende sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Het middel slaagt. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de aangifte van de broer van belanghebbende is gevolgd na op juistheid te zijn onderzocht. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de Inspecteur voor het Hof verklaard dat door een fout bij de selectieprocedure de aangifte van belanghebbendes broer niet is geselecteerd voor nader onderzoek. Gelet hierop is 's Hofs oordeel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
5. Beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klacht
De klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Gelet op het hiervoor onder 4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
7. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005.