Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het principale cassatieberoep
eerste klachtbetoogt dat de openbare orde in de weg staat aan de erkenning van de in de Ghanese geboorteakte opgenomen, naar Ghanees recht ontstane, familierechtelijke betrekking, omdat deze betrekking voortvloeit uit een huwelijk dat vanwege het bigame karakter ervan onverenigbaar is met de openbare orde (art.10:32, aanhef en onder a, BW). Ingevolge art. 10:100 lid 1, aanhef en onder c, BW in verbinding met 10:101 lid 1 BW had de rechtbank (ook ambtshalve) aan de openbare orde moeten toetsen. Daarop sluit de
tweedeklacht aan met het betoog dat de rechtbank (op p. 3 van de beschikking) wel met juistheid heeft beslist dat het huwelijk en de naar Ghanees recht ontstane familierechtelijke betrekking niet voor erkenning in aanmerking komen, zodat het andersluidende oordeel van de rechtbank in het kader van bezit van staat daarmee tegenstrijdig en daardoor ook onbegrijpelijk is.
derde klachtbetoogt dat, kort gezegd, onjuist is de overweging van de rechtbank dat art. 1:209 BW ook kan worden tegengeworpen aan de autoriteiten belast met de uitvoering van de RWN, wanneer het gebrek in de geboorteakte bestaat in kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde.
vierde klachtis voorgesteld voor het geval dat de rechtbank zou hebben gemeend dat erkenning van de in de geboorteakte vermelde afstammingsrelatie niet kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde omdat het huwelijk van de vader daarin niet expliciet wordt genoemd. In dat geval heeft de rechtbank miskend dat de enkele vermelding in een buitenlandse geboorteakte van een persoon als vader nog geen ‘rechtsfeit waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd’ is als bedoeld in art. 10:101 BW, dat zich zou kunnen lenen voor erkenning en/of dat die enkele vermelding, zonder dat duidelijk is welk rechtsfeit of welke rechtshandeling aan die familierechtelijke betrekking ten grondslag ligt, geen ‘afstamming volgens zijn geboorteakte’ in de zin van art. 1:209 BW kan meebrengen. Het onderdeel voegt daaraan toe ‘ook al niet omdat uit een enkele vermelding van de naam van een vader zonder enig aanknopingspunt over waarom die persoon naar plaatselijk recht als vader heeft te gelden, niet vastgesteld kan worden dat aan die vermelding behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging als bedoeld in art. 10:100 lid 1 aanhef en sub b jo. art. 10:101 lid 1 BW is voorafgegaan’.
tijdstip van de erkenningdie in de buitenlandse geboorteakte is vermeld’. [14] Noch in de tekst van art. 1:209 BW noch in de parlementaire geschiedenis van deze bepaling valt een aanwijzing te vinden dat voor het aannemen van bezit van staat van een ander moment mag worden uitgegaan dan het moment van geboorte vermeld in de geboorteakte. Met andere woorden, de bescherming van het bezit van staat overeenkomstig een geboorteakte werkt vanaf de daarin vermelde geboortedatum. In de meeste gevallen wordt de geboorteakte uiteraard opgemaakt kort na de geboorte, zodat het logisch is dat voor de beoordeling of sprake is van bezit van staat alleen feiten en omstandigheden van ná het opmaken van de geboorteakte in aanmerking worden genomen. In dit geval is pas na meer dan dertien jaar rechtsgeldig een geboorteakte opgemaakt overeenkomstig het toepasselijke Ghanese recht. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze geboorteakte in Nederland voor erkenning in aanmerking komt. Op grond daarvan kan betrokkene een beroep doen op de bescherming van bezit van staat vanaf het moment van zijn geboorte. Onderdeel 4 faalt daarom.