Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
vermoedenvan een psychische stoornis. Wat betreft de medische verklaring heeft de rechtbank dit onderkend en de mondelinge behandeling aangehouden om de officier van justitie gelegenheid te geven een nieuwe medische verklaring van een onafhankelijk psychiater over te leggen. Die tweede medische verklaring is gekomen maar kende hetzelfde gebrek, zo constateerde de rechtbank bij de voortgezette mondelinge behandeling. De psychiater die deze verklaring heeft opgesteld is per e-mail om een nadere toelichting gevraagd en heeft die gegeven. Daaruit heeft de rechtbank afgeleid dat van een vergissing in het woordgebruik sprake was en dat de paranoïde psychotische stoornis niet een vermoeden maar een voorlopige diagnose betreft.
vermoedenvan een psychische stoornis. Anders dan betrokkene zie ik hierin geen aanleiding voor vernietiging van de bestreden uitspraak, reeds omdat dit bezwaar in feitelijke instantie niet naar voren is gebracht. Ook de overige cassatieklachten, die van feitelijke aard zijn, zie ik niet slagen.
2.Feiten en procesverloop
de rechtbank) binnengekomen op 3 mei 2024, heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen voor de duur van zes maanden voor de volgende vormen van verplichte zorg:
de eerste medische verklaring), opgesteld door [de eerste onafhankelijk psychiater] (hierna:
de eerste onafhankelijk psychiater); en
zorgplanvermeldt als probleembeschrijving (rubriek 3.a) onder meer dat betrokkene sinds een aantal maanden verontrustend gedrag vertoont, erg achterdochtig is en wanen heeft. Het zorgplan noemt een anonieme melding uit de vriendenkring over verward gedrag, [1] een huurachterstand van meerdere maanden, en dat zorgen werden geuit vanuit schoolmaatschappelijk werk met betrekking tot de oudste dochter van betrokkene, die zorgen en angsten had geuit over haar moeders toestandsbeeld. De dochter durft niet tegen haar moeder in te gaan, ook niet wanneer die zegt dat zij opdrachten krijgt van geesten. De zorgverantwoordelijke heeft in de rubriek ‘Diagnose’ (rubriek 4.) van het zorgplan ingevuld (mijn onderstreping, ook in de citaten hierna; A-G):
Vermoedenop DSM 5 stoornis(sen)
eerste medische verklaringvermeldt dat geen persoonlijk onderzoek van betrokkene heeft plaatsgevonden omdat de deur niet open werd gedaan bij de twee pogingen om haar thuis te bezoeken en dat betrokkene telefonisch niet is te bereiken (rubriek 4.a en 4.b). Bij de vraag of sprake is van een psychische stoornis, is ‘ja’ aangekruist (rubriek 4.d). Direct aansluitend (rubriek 4.e) is de vraag tot welke (voorlopige) diagnose is gekomen beantwoord met: “
vermoedenvan een paranoide psychotische stoornis”. In rubriek 10 (Welke overige mededelingen acht u nog van belang?) staat onder meer:
een sterke verdenkingop een paranoide psychotische stoornis en staat zorgmijding vast en komt ernstig nadelig gedrag naar voren. Betrokkene is zorgmijdend vanuit gebrek aan ziektebesef en -inzicht. (…) Langer uitstel van de zorg is onwenselijk.”
geneesheer-directeurschrijft in haar bevindingen van 22 april 2024 onder meer dat het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz en dat zij van mening is dat het noodzakelijk is om een zorgmachtiging te verlenen.
verzoekschrift aan de rechtbankvermeldt de officier van justitie:
een vermoeden vaneen paranoïde psychotische stoornis.”
rechtbankheeft het verzoek behandeld op 24 mei 2024. Verschenen zijn: betrokkene en haar advocaat, en twee aan [A] verbonden verpleegkundigen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank heeft besloten de behandeling aan te houden omdat er in de eerste medische verklaring wordt gesproken over een vermoeden van een paranoïde psychotische stoornis. Voor het verlenen van een zorgmachtiging moet echter minstens een (voorlopige) diagnose zijn gesteld. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht uiterlijk op 5 juni 2024 een (aanvullende) medische verklaring te overleggen, waarin wordt verklaard of ten aanzien van betrokkene een diagnose dan wel een voorlopige diagnose is gesteld, en zo ja, welke. [2]
de tweede medische verklaring), opgemaakt op 5 juni 2024 door [de tweede onafhankelijk psychiater] (hierna:
de tweede onafhankelijk psychiater).
tweede medische verklaringstaat dat betrokkene op 5 juni 2024 is onderzocht. [3] Betrokkene is in behandeling gekomen omdat er een vermoeden is van een waanstoornis. Bij de vraag wat de symptomen zijn die betrokkene vertoont, vermeldt de verklaring onder meer:
de conclusie dat er sprake is van paranoide waanvorming, hoewel dat niet met zekerheid is te zeggen.”
Er iseen sterk vermoedenop een paranoide psychotische stoornis”. Naar oordeel van de tweede onafhankelijk psychiater vloeit uit het gedrag van betrokkene als gevolg van haar psychische stoornis (een aanzienlijk risico op) ernstig nadeel voort. Hem is door de behandelaar medegedeeld dat betrokkene haar baan is kwijtgeraakt, nauwelijks meer een netwerk om zich heen heeft en forse financiële problemen heeft, en dat er vanuit de school van de kinderen van betrokkene vele zorgen zijn en het crisisinterventieteam van jeugdzorg is ingeschakeld (rubriek 6.a-d).
3.Bespreking van het cassatiemiddel
rov. 1.1heeft overwogen dat bij het verzoekschrift van de officier van justitie van 3 mei 2024 als bijlage het zorgplan van 13 maart 2024 is gevoegd, althans dat de rechtbank ten onrechte dan wel om niet nader toegelichte en daardoor onbegrijpelijke redenen heeft gemeend dat dit zorgplan een door de zorgverantwoordelijke gestelde diagnose bevat, zoals art. 5:14 lid 1 sub a Wvggz vereist.
niet is overgelegd. Ook dat is immers één van de in art. 5:17 lid 3 Wvggz genoemde stukken (zie sub c).
een door de zorgverantwoordelijkegestelde diagnosevan de psychische stoornis van betrokkene en het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis en leidt tot ernstig nadeel” (art. 5:14 lid 1, aanhef en sub a, Wvggz). [14] Met het vereiste dat het zorgplan de door de zorgverantwoordelijke gestelde diagnose bevat, wordt mede uitvoering gegeven aan art. 5 EVRM. [15] Mij lijkt het ook vanzelfsprekend dat de zorgverantwoordelijke een – al dan niet voorlopige – diagnose stelt en die opneemt in het zorgplan. [16]
rov. 2.2.3(geciteerd in 2.15 hiervoor) en de daarop voortbouwende oordelen in met name
rov. 2.3 (slot).
met voldoende zekerheid” is vastgesteld. [21] Daarbij geldt dat de rechter mag volstaan met een verwijzing naar de medische verklaring en de overige aan het verzoek van de officier van justitie ten grondslag liggende stukken. De rechter is niet gebonden aan het oordeel van de onafhankelijk psychiater, [22] maar kan daar wel groot gewicht aan toekennen (ervan uitgaande dat de verklaring voldoet aan de voorschriften van de Wvggz). De rechter dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg zoals vermeld in art. 3:3 en 3:4 Wvggz. Indien betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, of de duur daarvan, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren indien het bezwaar voldoende is toegelicht. [23]
rov. 2.2.2, daar waar de rechtbank overweegt dat uit de toelichting op de tweede medische verklaring blijkt dat de paranoïde psychotische stoornis een voorlopige diagnose betreft en dat eerder sprake bleek van een vergissing omdat het niet de bedoeling van de tweede onafhankelijk psychiater was om slechts een vermoeden te uiten.
klaarblijkelijk ongeloofwaardig althans niet zonder (ontbrekend) meer geloofwaardig” (nader uitgewerkt in nrs. 2.6-2.7).
rov. 2.2.3dat betrokkene heeft aangevoerd dat de oorzaak van haar klachten onder andere is gelegen in haar financiële en praktische problemen, dat deze voortkomen uit de verdeeldheid en conflicten tussen haar en haar ex-partner en dat haar aangiftes door de politie niet deugdelijk in behandeling worden genomen.
het e.e.a. in haar situatie” zo snel mogelijk opgelost te hebben, bijstand wenst in de feitelijke financiële en praktische problematiek en dat de politie de ingediende aangiften opneemt, wat er mogelijk toe leidt dat de verzekering schade vergoedt (nr. 2.12). In aanvulling hierop heeft de advocaat van betrokkene in dat e-mailbericht gesteld dat betrokkene zich niet kan verenigen met de voorlopige diagnose van de tweede onafhankelijk psychiater dat er sprake zou zijn van een psychiatrische stoornis (nr. 2.13).
specifiek benoemde alternatieve oorzaak/oorzaken”, voldoet de klacht niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. De procesinleiding maakt namelijk niet duidelijk welke gestelde alternatieve oorzaken worden bedoeld. Hetzelfde geldt voor de “
specifieke bezwaren van betrokkene tegen de beweerdelijke (voorlopige) diagnose”.