Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van betrokkene, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 24 juni 2021 een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat M.A.M. Wagemakers, stelde dat de beschikking onterecht was en heeft cassatie ingesteld. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, als verweerder, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van betrokkene niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff.