Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01935
Zitting26 augustus 2022
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van Justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,
niet verschenen.
In deze zaak heeft de rechtbank volgens betrokkene ten onrechte een zorgmachtiging verleend, omdat de bevindingen van de geneesheer-directeur zoals voorgeschreven in artikel 5:15 lid 2 Wvggz ontbraken. Ook zou de rechtbank ten onrechte de zorgmachtiging hebben verleend nu er twijfels waren over de doelmatigheid van de zorgmachtiging. Bovendien was het volgens betrokkene de vraag wat de kwalificaties van de aanwezige behandelaren waren.
1.Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) op 8 februari 2022, heeft de officier van justitie ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) verzocht voor de duur van 12 maanden.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 februari 2022 bij Arkin, locatie Duivendrechtsekade te Amsterdam. De rechtbank heeft hier de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [de behandelend arts] .
[de psycholoog] is gelijktijdig gehoord via een beeldverbinding.
De officier van justitie is niet gehoord, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet noodzakelijk achtte.
1.3
Bij beschikking van 25 februari 2022 heeft de rechtbank de verzochte zorgmachtiging verleend. Gedurende de looptijd van de machtiging kunnen bij wijze van verplichte zorg de in rov. 2.5. genoemde maatregelen worden getroffen. De rechtbank heeft daartoe - voor zover relevant in cassatie - als volgt overwogen (mijn onderstreping):
“
1. Procesverloop
1. Procesverloop
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 februari 2022.
(…)
2.1. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een ontwikkelingsstoornis (ADHD) met een vroeg ontwikkelde verslavingsgevoeligheid met secundair ontstane pathologische persoonlijkheidskenmerken, impulsregulatieproblematiek en psychotische periodes.
De hiervoor genoemde diagnose(s) zijn in 2018 gesteld. De behandelaars zijn voornemens opnieuw diagnostiek te verrichten, maar daar is volledige en langdurige abstinentie van middelen voor noodzakelijk. Voor de behandelaars staat evenwel vast dat sprake is van kwetsbare persoonlijkheid passend bij een persoonlijkheidsstoornis hetgeen voortkomt uit verslavingsproblematiek. De rechtbank is, mede gelet op de langdurige behandelgeschiedenis van betrokkene, van oordeel dat dit voldoende is voor het vereiste dat sprake is van een psychische stoornis.
2.2. Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige materiële schade;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
- De rechtbank is op basis van de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting van oordeel dat tevens wordt voldaan aan het vereiste dat gedrag voortvloeiend uit de psychische stoornis, ernstig nadeel veroorzaakt. Betrokkene wil, zo blijkt opnieuw tijdens de mondelinge behandeling, zijn middelengebruik niet opgeven. Daarbij bagatelliseert betrokkene zijn gebruik en vindt hij het een keuze die hij zelf mag maken. Die keuze reikt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zover dat, zoals in het verleden is gebleken, anderen het risico moeten lopen op agressief gedrag dat het middelengebruik van betrokkene kan veroorzaken. De rechtbank vindt het dan ook extra zorgelijk dat ook binnen de muren van de hoog beveiligde accommodatie waar betrokkene al geruime tijd verblijft, hij blijvend gebruikt en gedurende de looptijd van de vorige zorgmachtiging acht keer positief testte op cannabis en eenmaal op XTC en amfetaminen.
2.3. Om het ernstig nadeel af te wenden heeft betrokkene zorg nodig.
2.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het moment dat betrokkene zonder enige kaders vrijheden buiten de accommodatie verwerft, hij zichzelf ten gevolge van zijn zucht naar middelen niet staande kan houden met, opnieuw, alle ernstige gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank doet daar het feit dat zich recent geen fysieke agressie heeft voorgedaan niet aan af, omdat de opname zeer waarschijnlijk ook een beschermende functie heeft en betrokkene maar beperkt kan gebruiken. Voorts maakt het ontbreken van enige behandelmotivatie om een leven zonder middelen buiten de accommodatie op te bouwen, dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.5. Van de in het verzoekschrift genoemde
vormen van zorg, die zijn gebaseerd op het zorgplan,
vormen van zorg, die zijn gebaseerd op het zorgplan,
het advies van de geneesheer-directeuren hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk:
- toedienen van medicatie;
- het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
- opnemen in een accommodatie.
2.6. Anders dan namens en door betrokkene bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief is. Betrokkene is al zeer lange tijd opgenomen. De evenredigheid en effectiviteit van de behandeling dienen daarom serieus gewogen te worden. Er is op dit moment weinig perspectief voor betrokkene. Toch vindt de rechtbank dat van evenredigheid en effectiviteit nog sprake is. Ter zitting is toegelicht dat een nieuw behandelplan van kracht zal worden waarbij nog meer zal worden ingezet op totale abstinentie. Als hiervoor omschreven is volledige en langdurige abstinentie van middelen noodzakelijk voor het opnieuw verrichten van diagnostiek. In een ultieme poging om deze abstinentie te bereiken, is recent ingezet op strenge controle van betrokkene. De rechtbank begrijpt dat betrokkene voorafgaand en na afloop van een verblijf buiten zijn reguliere afdeling, bijvoorbeeld als hij deelneemt aan activiteiten, gecontroleerd wordt op het bezit van middelen. Ook wordt het toezicht op zijn telefoon geïntensiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank verdient deze nieuwe aanpak een kans om het ontbrekende perspectief alsnog te bieden en betrokkene op termijn en na het verrichten van diagnostiek en het bepalen van de juiste behandeling zicht te bieden op een leven buiten de accommodatie.
(...)
2.8. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De rechtbank zal deze zorgmachtiging niet in duur bekorten. Tijdens de mondelinge behandeling is uitdrukkelijk besproken dat indien het hiervoor beschreven plan niet dan wel onvoldoende slaagt er over een halfjaar een zorgconferentie wordt gepland om met alle betrokken partijen een nieuw plan te maken. Dit zal een tussentijds toetsmoment zijn. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat indien de nieuwe aanpak het gewenste effect heeft, betrokkene ook dan nog een lange weg te gaan heeft. Naar het oordeel van de rechtbank zal een zorgmachtiging zeker het komende jaar nodig blijven. Indien het betrokkene lukt positieve stappen buiten de accommodatie te zetten en hij naar een minder streng beveiligde plek mag, zullen de behandelaars ook hier de mogelijkheid moeten hebben om bij een terugval adequaat in te grijpen.
De rechtbank overweegt opnieuw dat betrokkene en vooral hij, de sleutel tot succes van zijn behandeling in handen heeft door blijvend af te zien van middelengebruik. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van twaalf maanden.”
1.4
Namens betrokkene is - tijdig [1] - cassatie ingesteld van voormelde beschikking. De officier van justitie heeft geen verweer gevoerd.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bestaat uit twee onderdelen.
Onderdeel I
2.2
In onderdeel I wordt geklaagd over rov. 1, 2.1, en 2.5-2.6, waaruit volgt dat de rechtbank kennelijk uitgaat van een rol van de geneesheer-directeur zoals ook volgens artikel 5:15 Wvggz is vereist, terwijl de bevindingen van de geneesheer-directeur in de stukken ontbreken, althans is onbegrijpelijk dat de rechtbank voorbij gaat aan het ontbreken van een in de wet opgenomen verplicht document waaruit ook moet blijken van een beoordeling of het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2:1 Wvggz en indien er sprake is van een plan van aanpak, of dat voldoet aan het uitgangspunt dat geen ernstig nadeel ontstaat. In het verzoekschrift van de officier van justitie wordt gesteld dat van de geneesheer-directeur op 7 februari 2022 bevindingen en een voorstel voor de zorgmachtiging zijn ontvangen, onder vermelding van: “
(Bijlage : Bevindingen GHD)”. Die laatste bijlage staat niet vermeld op het bijlagenoverzicht en bevindt zich ook niet bij de stukken die voorlagen en aan de advocaat van betrokkene zijn verstrekt. Wel bevindt zich bij de stukken een brief van 7 februari 2022 aan de officier van justitie van [betrokkene 1], medewerker bureau verplichte zorg, waarmee de bescheiden ter verkrijging van een zorgmachtiging worden overgelegd, zonder nadere specificatie. Die brief kan niet beschouwd worden als bevindingen van de geneesheer-directeur. De verwijzing van de rechtbank in rov. 2.5 naar een advies van de geneesheer-directeur dat verzoeker en zijn advocaat niet hebben gekregen en dat gelet op het bijlagenoverzicht niet is overgelegd en dus ook aan de rechtbank onbekend moet zijn, is onjuist, althans onbegrijpelijk. Indien de rechtbank alsnog bevindingen van de geneesheer-directeur zou hebben ontvangen en daar aan refereert, is er sprake van een schending van het recht op hoor en wederhoor, aldus volgens het middel.
(Bijlage : Bevindingen GHD)”. Die laatste bijlage staat niet vermeld op het bijlagenoverzicht en bevindt zich ook niet bij de stukken die voorlagen en aan de advocaat van betrokkene zijn verstrekt. Wel bevindt zich bij de stukken een brief van 7 februari 2022 aan de officier van justitie van [betrokkene 1], medewerker bureau verplichte zorg, waarmee de bescheiden ter verkrijging van een zorgmachtiging worden overgelegd, zonder nadere specificatie. Die brief kan niet beschouwd worden als bevindingen van de geneesheer-directeur. De verwijzing van de rechtbank in rov. 2.5 naar een advies van de geneesheer-directeur dat verzoeker en zijn advocaat niet hebben gekregen en dat gelet op het bijlagenoverzicht niet is overgelegd en dus ook aan de rechtbank onbekend moet zijn, is onjuist, althans onbegrijpelijk. Indien de rechtbank alsnog bevindingen van de geneesheer-directeur zou hebben ontvangen en daar aan refereert, is er sprake van een schending van het recht op hoor en wederhoor, aldus volgens het middel.
2.3
Ik stel vast dat het procesdossier voor het verlenen van de zorgmachtiging voor betrokkene
nietde in rov. 2.5 genoemde bevindingen van de geneesheer-directeur bevat. Ik heb zekerheidshalve op 16 augustus 2022 ambtshalve het procesdossier van de rechtbank opgevraagd en na ontvangst daarvan heb ik vastgesteld dat de bevindingen van de geneesheer-directeur ook in het rechtbankdossier ontbreken.
nietde in rov. 2.5 genoemde bevindingen van de geneesheer-directeur bevat. Ik heb zekerheidshalve op 16 augustus 2022 ambtshalve het procesdossier van de rechtbank opgevraagd en na ontvangst daarvan heb ik vastgesteld dat de bevindingen van de geneesheer-directeur ook in het rechtbankdossier ontbreken.
2.4
Tegen die achtergrond ga ik eerst in op de vraag of een door de officier van justitie ingediende aanvraag om een zorgmachtiging kan worden toegewezen, als bij die aanvraag niet zijn gevoegd de bevindingen van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 5.15 lid 2 Wvggz. Daartoe schets ik kort het juridisch kader.
2.5
Op grond van de Wvggz is de officier van justitie verantwoordelijk voor het voorbereiden van de zorgmachtiging en voor het indienen van een verzoekschrift bij de rechter. Voor het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging wijst de officier van justitie een geneesheer-directeur aan (art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). De geneesheer-directeur is een arts, aangewezen door en in dienst van de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg (art. 1:1 lid 1, aanhef en onder i, Wvggz). Hij beoordeelt of het zorgplan, dat is vastgesteld door de zorgverantwoordelijke, voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz (art. 5:15 lid 1 Wvggz) en draagt zijn bevindingen, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan, over aan de officier van justitie (art. 5:15 lid 2 Wvggz). Bij de uitoefening van deze taken heeft de geneesheer-directeur geen controlerende rol ten aanzien van de inhoud van de medische verklaring, maar een adviserende rol ten aanzien van de door de officier van justitie te nemen beslissing over het verzoeken van een zorgmachtiging. [2]
2.6
Als volgens de officier van justitie is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg in art. 3:3 en 3:4 Wvggz, dient hij onverwijld een verzoekschrift voor een zorgmachtiging in bij de rechtbank (art. 5:17 lid 1 Wvggz). In dat verzoekschrift geeft de officier van justitie gemotiveerd aan waarom hij van oordeel is dat aan die criteria is voldaan, wat het doel is van de verplichte zorg, welke vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging moeten worden opgenomen en op welke wijze is voldaan aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz (art. 5:17 lid 2 Wvggz). Bij het verzoekschrift voegt de officier van justitie de in art. 5:17 lid 3 genoemde stukken, waaronder de bevindingen van de geneesheer-directeur (lid 3, letter e.). [3] Uitgangspunt is dat de officier van justitie zorgt draagt voor een zo volledig mogelijk verzoekschrift waarmee de rechter op basis van een zo breed mogelijk beeld van de betrokkene een beslissing kan nemen. [4]
2.7
De officier van justitie dient de verschillende vormen van verplichte zorg in het verzoekschrift toe te lichten, zowel qua duur als motivering. Hij heeft echter, zoals volgt uit de genoemde bepalingen van art. 5:17 lid 1 Wvggz (de officier van justitie beslist of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg) en art. 5:17 lid 2 Wvggz (de officier van justitie bepaalt welke zorg wordt verzocht en op welke gronden) een eigen verantwoordelijkheid bij de beslissing om een verzoek in te dienen en bij de inrichting van dat verzoek. Deze eigen verantwoordelijkheid volgt ook uit art. 5:11 lid 2 Wvggz (mogelijkheid tot afwijken van de medische verklaring). Bij de parlementaire behandeling is opgemerkt dat de officier van justitie bij het verzoek om een machtiging en actieve verzoekerrol heeft, waarbij het openbaar ministerie tevens verantwoordelijk is voor de procesregie bij de voorbereiding van een zorgmachtiging. [5]
2.8
Voor de motivering van het verzoekschrift is de officier van justitie grotendeels afhankelijk van de informatie die hij ontvangt van de geneesheer-directeur. Uit de eigen verantwoordelijkheid van de officier van justitie volgt echter ook dat deze niet is gebonden aan de vormen van verplichte zorg die in de medische verklaring, in de bevindingen van de geneesheer-directeur of in het zorgplan zijn opgenomen. Het staat hem dan ook vrij om de rechtbank om andere vormen van verplichte zorg te verzoeken en daarmee van het advies in voormelde stukken af te wijken. [6]
2.9
De omstandigheid dat de officier van justitie een eigen beoordeling kan geven en daarom ook bij een afwijkend advies een zorgmachtiging kan aanvragen, zou de vraag kunnen doen rijzen of daarin een grond kan zijn gelegen om aan te nemen dat het ontbreken van een van de stukken bij de aanvraag niet zonder meer aan het verlenen van de zorgmachtiging in de weg hoeft te staan, met name wanneer de wel beschikbare informatie (medische verklaring, zorgplan, justitiële gegevens, etc.) en de ter zitting gegeven informatie de rechter voldoende in staat stellen om een beslissing op het verzoek te nemen.
2.1
Mij lijkt dit niet de benadering die het beste strookt met het wettelijk stelsel van de Wvggz. In art. 5.17 lid 3 Wvggz staat welke stukken minimaal (‘
in elk geval’) bij het verzoekschrift van de officier van justitie moeten worden gevoegd. [7] Onder letter e. worden genoemd ‘
de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in art. 5:15 Wvggz.’ Verder wijs ik erop dat de geneesheer-directeur een bewakende rol heeft. [8] Zijn betrokkenheid vormt voor de betrokkene een procedurele waarborg. Ik zou menen dat juist als de officier van justitie gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van de bevindingen van de geneesheer-directeur, het essentieel is dat de rechtbank van die bevindingen kennis kan nemen, waartoe uiteraard is vereist dat zij bij het procesdossier zitten. Daar voeg ik nog aan toe dat als een van de in art. 5.17 lid 3 Wvggz genoemde stukken niet vereist zou zijn (hier: de bevindingen van de geneesheer-directeur), een hellend vlak dreigt te ontstaan omdat de volgende vraag dan kan zijn of ook andere stukken gemist kunnen worden in het aanvraagdossier.
in elk geval’) bij het verzoekschrift van de officier van justitie moeten worden gevoegd. [7] Onder letter e. worden genoemd ‘
de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in art. 5:15 Wvggz.’ Verder wijs ik erop dat de geneesheer-directeur een bewakende rol heeft. [8] Zijn betrokkenheid vormt voor de betrokkene een procedurele waarborg. Ik zou menen dat juist als de officier van justitie gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van de bevindingen van de geneesheer-directeur, het essentieel is dat de rechtbank van die bevindingen kennis kan nemen, waartoe uiteraard is vereist dat zij bij het procesdossier zitten. Daar voeg ik nog aan toe dat als een van de in art. 5.17 lid 3 Wvggz genoemde stukken niet vereist zou zijn (hier: de bevindingen van de geneesheer-directeur), een hellend vlak dreigt te ontstaan omdat de volgende vraag dan kan zijn of ook andere stukken gemist kunnen worden in het aanvraagdossier.
2.11
Dan kom ik nu alsnog toe aan de bespreking van de aangevoerde klacht.
2.12
Daarover kan ik kort zijn. Met het middel ben ik het eens dat de overzichtsbrief van de medewerker van Bureau Verplichte Zorg van 7 februari 2022 niet als bevindingen van de geneesheer-directeur kan gelden. Nu die bevindingen ontbreken, is onbegrijpelijk de verwijzing van de rechtbank in rov. 2.5 naar het advies van de geneesheer-directeur ter onderbouwing van de noodzakelijke vormen van verplichte zorg. De klachten in onderdeel I die daarop zien, slagen derhalve.
2.13
Nu de klachten slagen dient de beschikking te worden vernietigd. Gevolg daarvan is dat betrokkene geen belang heeft bij de behandeling van de klachten die in onderdeel II worden aangevoerd. Ten overvloede merk ik over die klachten het volgende op.
Onderdeel II
2.14
In onderdeel II wordt voortgebouwd op de klachten in onderdeel I en wordt gesteld - voor zover relevant voor de behandeling van de cassatieklachten - dat blijkens verschillende verklaringen in het procesdossier [9] er twijfels waren over de doelmatigheid van de zorgmachtiging nu de daarin opgenomen behandeling geen perspectief zou bieden. Verzoeker heeft positief getest op drugs tijdens urinecontroles, maar heeft kennelijk al geruime tijd geen psychose meer gehad. Ondanks alle twijfels die aan de orde waren heeft de rechtbank gemeend dat er sprake is van een psychische stoornis [10] en van een daaruit voortvloeiend ernstig nadeel [11] op basis van niet-recente diagnostische gegevens uit 2018 en ondanks het ontbreken van de zienswijze van de geneesheer-directeur. Ook zou niet vastgesteld kunnen worden wat precies de kwalificatie van de aanwezige behandelend arts en van de psycholoog is. Het is volgens het middel de vraag of zij vallen onder art. 1:1 onder aa Wvggz, te weten de zorgverantwoordelijken die een geregistreerd beroep uitoefenen als bedoeld in art. 3 Wet Big jo. art. 2 Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg die behoren tot aangewezen categorie van deskundigen, verantwoordelijk voor de zorg. [12]
2.15
De klacht over twijfels met betrekking tot de doelmatigheid van de zorg in onderdeel II mist feitelijke grondslag, omdat in rov. 2.6 de rechtbank op de evenredigheid en verwachte effectiviteit van de zorg is ingegaan op basis van de ter zitting gegeven toelichting over een nieuw behandelplan waarin nog meer wordt ingezet op totale abstinentie. Naar het oordeel van de rechtbank verdient deze nieuwe aanpak een kans om het ontbrekende perspectief alsnog te bieden en betrokkene op termijn en na het verrichten van diagnostiek en het bepalen van de juiste behandeling zicht te bieden op een leven buiten de accommodatie. Dit oordeel is feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk.
2.16
Het middel stelt voorts de vraag wat de kwalificaties zijn van de behandelaren die ter zitting aanwezig waren en of zij vallen onder artikel 1:1 onder aa Wvggz [13] , maar verbindt aan deze vraag geen klacht of rechtsgevolg die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zou moeten leiden. De rechtbank kan op grond van artikel 6:1 lid 5 Wvggz ter zitting deskundigen en getuigen oproepen en horen. Door de rechtbank is vastgesteld dat [de behandelend arts] de behandelend arts van betrokkene is en [de psycholoog] de psycholoog van betrokkene. Voor zover het middel klaagt dat voormelde behandelaren niet geregistreerd zijn in het register van art. 3 Wet BIG [14] volgt dat hierover niet voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd. Het was aan (de advocaat van) betrokkene in feitelijke instantie om bij gerezen twijfel hierover zijn beklag te doen, hetgeen niet is gebeurd. [15]
2.17
De klachten in onderdeel II slagen niet op grond van het voorgaande.
2.18
Gelet op het slagen van de klachten in onderdeel I is de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
3.Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van 25 februari 2022 van de rechtbank Amsterdam en tot terugwijzing naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G