ECLI:NL:HR:2021:1475

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21/02421
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van Wet forensische zorg en Wvggz met betrekking tot verplichte zorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet forensische zorg en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in de afgelopen 13 jaar onder Tbs-maatregel heeft gestaan, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2021, waarin een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden werd verleend. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor vrijwel alle vormen van verplichte zorg, deels onder voorwaarden. De advocaat van betrokkene voerde aan dat de benodigde zorg ook binnen een vrijwillig kader kan worden verleend en dat bepaalde vormen van verplichte zorg disproportioneel zijn.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft dat de zorgmachtiging noodzakelijk was, gezien de risico's die betrokkene met zich meebracht na de beëindiging van de Tbs-maatregel. De rechtbank had de zorgmachtiging verleend om controle te behouden en ondersteuning te bieden, en de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet onterecht had geoordeeld dat een zorgmachtiging voor vrijwel alle zorgvormen voor de maximale duur proportioneel kan zijn. De Hoge Raad verwierp het beroep van betrokkene, waarbij werd opgemerkt dat de rechter bij het verlenen van een zorgmachtiging moet motiveren dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, maar dat dit niet altijd een uitgebreide motivering vereist als de betrokkene geen voldoende toelichting geeft op zijn bezwaren.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgmachtiging in situaties waarin de betrokkene risico's met zich meebrengt en de rechter de proportionaliteit van de zorgvormen moet afwegen, waarbij de medische verklaring en andere relevante stukken in overweging moeten worden genomen. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank in deze zaak correct heeft gehandeld en dat de klachten van betrokkene ongegrond zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/02421
Datum8 oktober 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 615594/FA RK 21-2351 van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2021 en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De officier van justitie heeft op de voet van art. 2.3 lid 1 Wet forensische zorg in verbinding met art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz de rechtbank verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. In het verzoekschrift verzoekt de officier van justitie een machtiging voor vrijwel alle vormen van verplichte zorg die zijn genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, deels onder voorwaarden.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene onder meer het volgende verklaard:
“De door de betrokkene benodigde zorg kan voldoende verantwoord verleend worden binnen een vrijwillig kader. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de zorgmachtiging voor 6 maanden kan worden verleend, met dien verstande dat de volgende vormen van verplichte zorg, zijnde disproportioneel, worden afgewezen:
- beperkingen op het gebied van het gebruik van communicatiemiddelen;
- onderzoek aan kleding en lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfplaats op gedragsbeïnvloedende middelen;
- toedienen van vocht en voeding;
- insluiting;
- beperken van het ontvangen van bezoek;
- opnemen in een accommodatie.”
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend per 9 mei 2021 voor de periode tot en met 9 november 2021. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“4.4. De Tbs-maatregel, in het kader waarvan betrokkene de afgelopen 13 jaar is behandeld en ondersteund, eindigt op 9 mei 2021. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat aansluitend een zorgmachtiging is aangewezen. Op dit moment is betrokkene voornemens om zijn medicatie voort te zetten en geen middelen te gebruiken. Of hij dat ook na beëindiging van de Tbs-maatregel volhoudt is nu nog niet in te schatten. Gebleken is dat betrokkene met name het risico van het gebruik van alcohol, waarvan hij niet wil afzien, nog onvoldoende inziet. Met de zorgmachtiging kan aansluitend op de Tbs-maatregel nog enige controle plaatsvinden en kan betrokkene nog worden ondersteund. Daarnaast biedt de zorgmachtiging de instrumenten om direct in te kunnen grijpen als destabilisatie dreigt. Een vrijwillig kader is daartoe, anders dan de raadsman stelt, op dit moment nog niet toereikend. Om die reden is verplichte zorg nodig. De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsman.
(…)
4.6.
De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur en zijn voldoende actueel en onderbouwd. Zij zijn evenredig en naar verwachting effectief en voldoen aan de eisen van proportionaliteit. Anders dan de raadsman acht de rechtbank al deze vormen van verplichte zorg noodzakelijk voor de hiervoor bedoelde doelen van monitoren en als vangnet dienen. Het subsidiaire verweer van de raadsman verwerpt [de rechtbank] eveneens.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel II van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank een te ruime zorgmachtiging heeft verleend. De klacht houdt in dat een zorgmachtiging waarbij alle zorgvormen voor de maximale duur als vangnet zijn opgenomen het doel van de wet voorbijschiet, moeilijk verenigbaar is met de wetssystematiek en onvoldoende rechtszekerheid biedt. In elk geval moet de rechter, wanneer een zorgmachtiging als toezichtinstrument en vangnet dient, motiveren welke interventie voor welke duur, en bij voorkeur ook onder welke omstandigheden, mag plaatsvinden. Nu in deze zaak bovendien verweer is gevoerd tegen zeven vormen van verplichte zorg, had de rechtbank hierover een eigen oordeel moeten geven in plaats van slechts te verwijzen naar het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur, aldus het onderdeel.
3.2
Het gaat in dit geval om een zorgmachtiging die, zoals de rechtbank in rov. 4.4 en 4.6 van de bestreden beschikking heeft overwogen, wordt verleend in aansluiting op een maatregel van terbeschikkingstelling, met het doel om enige controle te behouden, betrokkene te ondersteunen en direct te kunnen ingrijpen als destabilisatie dreigt. Voor zover het onderdeel klaagt dat in zodanig geval niet een zorgmachtiging voor (vrijwel) alle zorgvormen voor de maximale duur mag worden verleend, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Ook een zorgmachtiging die voorziet in (vrijwel) alle vormen van verplichte zorg voor de maximale duur kan in de omstandigheden van het concrete geval proportioneel, evenredig en doelmatig zijn. Opmerking verdient dat een te ruim gebruik van de machtiging wordt voorkomen doordat de zorgverantwoordelijke bij de beslissing op de voet van art. 8:9 lid 1 Wvggz tot toepassing van een vorm van verplichte zorg, naar de actuele situatie dient te beoordelen of aan de beginselen van proportionaliteit, evenredigheid en doelmatigheid is voldaan. [1]
3.3
De rechter die een zorgmachtiging verleent, dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg.
De Hoge Raad heeft eerder ten aanzien van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel overwogen dat de rechter daarbij kan volstaan met een verwijzing naar de medische verklaring van de psychiater indien daarin is vermeld dat een vorm van zorg waarvoor de machtiging wordt verzocht, noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren. [2] Deze regel geldt ook voor de motivering van de beslissing tot het verlenen van een zorgmachtiging, met dien verstande dat bij die motivering niet alleen de medische verklaring, maar ook de overige stukken moeten worden betrokken die bij een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zijn overgelegd (zie art. 5:17 lid 3 e.v. Wvggz). Voor een zorgmachtiging geldt dus dat de rechter mag volstaan met een verwijzing naar de medische verklaring en de overige aan het verzoek ten grondslag liggende stukken indien daaruit voldoende duidelijk blijkt dat is voldaan aan de criteria voor en het doel van de verplichte zorg. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, of de duur daarvan, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren.
Zowel voor een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel als voor een zorgmachtiging geldt dat de rechter alleen behoeft in te gaan op een dergelijk bezwaar indien het voldoende is toegelicht.
3.4
In deze zaak heeft de advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat zeven van de door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg disproportioneel zijn, maar heeft hij dit niet toegelicht. Ten aanzien van alle vormen van verplichte zorg waarvoor de zorgmachtiging is verzocht, valt tegen de achtergrond van de medische verklaring en de overige bij het verzoekschrift gevoegde stukken ook zonder nadere motivering te begrijpen dat deze bij een terugval van betrokkene proportioneel kunnen zijn. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kon de rechtbank wat betreft de vormen van verplichte zorg waarvoor zij een machtiging verleende, dan ook volstaan met de motivering zoals in rov. 4.6 is gegeven.
3.5
De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten zijn dus ongegrond. De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
8 oktober 2021.

Voetnoten

1.Vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, rov. 4.1.3.
2.HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4.