ECLI:NL:HR:2022:625

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
21/05399
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van betrokkene, die bezwaar maakte tegen een zorgmachtiging verleend door de rechtbank Limburg. De zorgmachtiging was aangevraagd door de officier van justitie op basis van de Wet forensische zorg en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Betrokkene had in eerste instantie beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin een zorgmachtiging voor zes maanden werd verleend voor verplichte zorg, waaronder opname in een gesloten instelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene betoogd dat opname niet proportioneel was, gezien de verbeteringen in de situatie van betrokkene en de beschikbaarheid van alternatieve zorg. De rechtbank had echter de zorgmachtiging verleend zonder voldoende in te gaan op de bezwaren van betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank haar oordeel niet voldoende had gemotiveerd met betrekking tot de verzochte opname in een accommodatie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om bij het verlenen van zorgmachtigingen expliciet in te gaan op bezwaren van betrokkene, vooral wanneer deze voldoende zijn toegelicht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/05399
Datum22 april 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J. van Weerden,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT LIMBURG,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/295182/BZ RK 21/1771 van de rechtbank Limburg van 30 september 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De officier van justitie heeft op de voet van art. 2.3 lid 1 Wet forensische zorg in verbinding met art. 6:5, aanhef en onderdeel a, Wvggz verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. In het verzoekschrift verzoekt de officier van justitie een machtiging voor een aantal vormen van verplichte zorg, waaronder opname in een accommodatie.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene onder meer het volgende aangevoerd:
“Aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid is in casu niet voldaan.
a. Opname in een gesloten instelling is niet proportioneel, nu [betrokkene] goed is opgeknapt, abstinent is, medicatietrouw is en ambulante hulp wenst te verkrijgen. Opname in een gesloten instelling is een ultimum remedium en dient met grote terughoudendheid te worden toegepast.
b. Nu hij bereid is om vormen van verplichte zorg te accepteren, is opname een te zwaar middel. Er is immers een subsidiaire voorziening mogelijk (ambulante hulpverlening). Inmiddels zou de partner van cliënt alternatieve huisvesting in het vooruitzicht hebben, hetgeen voor deze kwestie uiteraard heel belangrijk is. Opname in een accommodatie zou dus ook niet voldoen aan het beginsel van subsidiariteit.
c. Cliënt opsluiten zal contra-productief zijn. Hij vreest plaatsing in een gesloten instelling. Hij heeft reeds goede stappen gezet en ziet nu in, dat hij middels medewerking aan verbetering van zijn gezondheid en bestaan, een goede kans heeft om zijn leven op een aangenamere wijze te leiden. Verdachte geeft aan in het verleden slechte ervaring te hebben gehad, met verplichte zorg en wenst absoluut niet in een gesloten instelling te worden geplaatst. Hij geeft aan nog liever onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan dan in een traject van opname in een gesloten instelling te belanden, waarmede evident is dat dit laatste in strijd zou zijn met het beginsel van doelmatigheid.
d. Met betrekking tot het beginsel van veiligheid zijn er andere wegen die leiden naar voorkomen van onveiligheid, namelijk het strafrecht.”
2.3
De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor alle door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van de vormen van verplichte zorg heeft de rechtbank overwogen:
“4.5. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op louter vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur. (…)
4.6.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Bij het bepalen van de juiste zorg is rekening gehouden met de veiligheid van betrokkene en met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen.
4.7.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
4.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgmachtiging zal dan ook worden verleend. De rechtbank is niet gebleken van de noodzaak van een second opinion. Verder heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de geneesheer-directeur.
4.9. De verschillende vormen van zorg kunnen voor de hieronder gestelde termijnen worden toegepast. Deze termijnen zijn noodzakelijk om het doel van verplichte zorg te realiseren.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank haar oordeel niet (voldoende) heeft gemotiveerd ten aanzien van de verzochte opname in een accommodatie. Ten aanzien van deze vorm van verplichte zorg is namens betrokkene verweer gevoerd. Gelet op HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4, had de rechtbank op dit verweer moeten ingaan.
3.2
De rechter die een zorgmachtiging verleent, dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg. Daarbij geldt dat de rechter mag volstaan met een verwijzing naar de medische verklaring en de overige aan het verzoek ten grondslag liggende stukken indien daaruit voldoende duidelijk blijkt dat is voldaan aan de criteria voor en het doel van de verplichte zorg. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, of de duur daarvan, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren. De rechter behoeft alleen in te gaan op een dergelijk bezwaar indien het voldoende is toegelicht. [1]
3.3
In deze zaak heeft de advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen een bepaalde vorm van verplichte zorg, te weten opname in een accommodatie. Dat bezwaar is voldoende toegelicht (zie hiervoor in 2.2). Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, diende de rechtbank haar motivering toe te spitsen op de argumenten die betrokkene ter onderbouwing van zijn bezwaar tegen opname heeft aangevoerd. Dat heeft zij niet gedaan. De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 30 september 2021;
- verwijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
22 april 2022.

Voetnoten

1.HR 8 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1475, rov. 3.3; vgl. ook HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4.