ECLI:NL:PHR:2024:1050

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
22/03873
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vraag of bloedmonsters 'zo spoedig mogelijk' zijn bezorgd na afname in het kader van rijden onder invloed

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van drugs. De verdachte, geboren in 1986, heeft op 12 februari 2020 een bloedmonster laten afnemen, waarna dit monster op 17 februari 2020 is bezorgd bij een laboratorium in Mönchengladbach. De verdediging stelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bezorging van het bloedmonster 'zo spoedig mogelijk' heeft plaatsgevonden, zoals vereist door de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bezorging binnen vijf dagen als 'zo spoedig mogelijk' kan worden aangemerkt, mede gezien de omstandigheden van het bewaren en vervoeren van het monster. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij is opgemerkt dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, maar dat dit geen grond voor vernietiging oplevert, gezien de opgelegde taakstraf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03873
Zitting5 november 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 5 oktober 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens onder 1 “overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en onder 2 “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen hechtenis.
1.2
Namens de verdachte heeft J.P.W. Nijboer, advocaat in Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel houdt verband met het onder 1 bewezenverklaarde. Mede bezien in samenhang met de toelichting klaagt het middel dat het oordeel van het hof, dat sprake is van een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), ontoereikend gemotiveerd is, althans dat het hof het verweer dat van een dergelijk onderzoek geen sprake is ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof geen concrete vaststellingen heeft gedaan over de wijze van bewaring van het bloedmonster direct na afname en tijdens het transport naar het laboratorium.
2.2
Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 12 februari 2020 te Amersfoort een personenauto heeft bestuurd na gebruik van meer in artikel 2, bij het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als groep, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA en MDA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen 202 microgram MDMA per liter bloed en 51 microgram MDA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan het totale gehalte van de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen of groep van stoffen vermelde grenswaarde”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 5 oktober 2022 bij het hof heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnotities. Deze houden in dat het volgende verweer is gevoerd:
“De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit het dossier niet kan blijken dat aan het gestelde in art. 13 lid 1 sub d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is voldaan.
[…]
In het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 12 maart 2020 (zie p. 4 t/m7, in het bijzonder p. 6) staat weliswaar vermeld dat de monsters overeenkomstig het Besluit direct zijn gewaarmerkt, verpakt en verzegeld en voorzien van SIN-nummers, en verder dat de verbalisant in kwestie zich ervan heeft vergewist dat de bloedmonsters zijn verzonden naar het laboratorium in Mönchengladbach.
Niet vermeld is echter op welke wijze de bloedmonsters zijn bewaard op het politiebureau en op welke dag deze naar het laboratorium zijn verzonden. Nu de monsters door een koerier op 17 februari 2020 zijn bezorgd in Mönchengladbach moet het ervoor worden gehouden dat de monsters ook die dag op het politiebureau in Amersfoort zijn opgehaald door de koerier. Nadere informatie (vrachtbrieven etc.) is niet voorhanden.
[…]
In de zaak van cliënt kunnen we enkel vaststellen dat het bloed is afgenomen op 12 februari 2020 en dat het in het laboratorium is bezorgd op 17 februari 2020. Dat zijn 6 dagen, hetgeen in beginsel niet als 'zo spoedig mogelijk' kan worden aangemerkt. We weten nogmaals niet op welke wijze de monsters op het politiebureau zijn bewaard nu het pv daaromtrent niets vermeldt. Ook is niet bekend op welke wijze de monsters zijn vervoerd. Met name is hierbij natuurlijk van belang dat, om de kwaliteit van het bloed te bewaren, de monsters op het bureau en tijdens het vervoer in de vriezer worden bewaard.
[…]
Het gaat echter met name om het feit dát er onduidelijkheden bestaan omtrent het bewaren en het vervoer en dat uw hof daardoor niet de concrete vaststellingen kan doen die -blijkens het arrest van de HR- nodig zijn om tot een deugdelijk oordeel te kunnen komen of in casu sprake is van 'zo spoedig mogelijk'.
In de zaak van cliënt werd het bloed afgenomen op 12 februari om 12:45 uur. Bij zo spoedig mogelijk mag toch worden aangenomen dat het bloed nog dezelfde dag of in ieder geval de dag erna zou worden vervoerd naar het laboratorium en dat het aldaar derhalve op 14 februari bezorgd had kunnen en misschien wel moeten zijn? De afstand tussen het politiebureau in Amersfoort en de plaats van het laboratorium (
vlak over de grens in de buurt van Venlo en Roermond) bedraagt 160 kilometer, een reisafstand die normaal gesproken in 2 uur moet kunnen zijn overbrugd.
Ook overigens blijkt niet van omstandigheden waardoor de bezorging van de monsters niet sneller kon plaatsvinden.”
2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel (met weglating van een voetnoot):

Overweging met betrekking tot het bewijs
[…]
Ten aanzien van dit feit heeft de raadsman aangevoerd dat de bloedbuisjes niet ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd bij het laboratorium in Mönchengladbach waardoor artikel 13 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) niet is nageleefd. Daardoor is geen sprake van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten heeft omringd.
Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit wordt of worden gezonden. Indien deze bepaling niet is nageleefd, is er geen sprake van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed van 12 maart 2020 blijkt dat de verbalisant het van verdachte afgenomen bloed ‘overeenkomstig het bepaalde in het Besluit’ direct heeft verpakt en verzegeld. Het hof begrijpt deze zinsnede aldus dat de verbalisant daarmee heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het bloed op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit, gelezen in combinatie met artikel 6, derde lid, van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, direct na de afname in een voorgeschreven verpakking is verpakt en verzegeld.
Het hof stelt vast dat de politie ingevolge landelijke uniforme afspraken, afgenomen bloed sinds 1 januari 2019 bij een temperatuur van -20 °C bewaart en sinds 1 maart 2019 bij deze temperatuur transporteert. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het bloed van verdachte direct na de afname op 12 februari 2020 door de politie in een vriezer bij een temperatuur van -20 °C is bewaard en onder dezelfde condities is vervoerd naar het laboratorium.
Uit het rapport ‘Rapport drugs in het verkeer’ blijkt dat het bloedmonster op 17 februari 2020 verzegeld is ontvangen door het laboratorium in Mönchengladbach. Dit tijdsverloop van vijf dagen kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid aanhef en onder d, van het Besluit. Het hof betrekt daarbij de hierboven beschreven wijze van bewaren en vervoeren van het bloedmonster. Het hof oordeelt dan ook dat de betreffende (strikte) waarborg is nageleefd en er in zoverre sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW. Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak wordt hiermee verworpen.”
2.5
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- Art. 8 lid 5 WVW
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- Art. 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit):
“Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
[…]
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.6
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen. [1] Art. 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit, dat ertoe strekt dat na de afname ervan de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ bij een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit worden bezorgd, is een van deze strikte waarborgen. [2] De waarborg is direct van invloed op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Daarom mag het verrichte onderzoek niet voor het bewijs worden gebezigd indien de rechter van oordeel is dat een strikte waarborg niet is nageleefd. [3] Het is aan de feitenrechter om te oordelen of de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd. Dit oordeel kan in cassatie wegens de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard slechts in beperkte mate worden getoetst. [4]
2.7
Volgens mijn ambtgenoten Hofstee en Spronken behoeft het oordeel dat de bezorging ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden geen nadere motivering wanneer het tijdsverloop tussen de afname van de bloedmonsters en de ontvangst hiervan beperkt is gebleven. Een nadere motivering is vereist wanneer niet reeds op basis van een beperkt tijdsverloop kan worden gesteld dat de bezorging voldoende spoedig heeft plaatsgevonden. [5] De wijze waarop de bloedmonsters direct na de afname en tijdens het vervoer worden bewaard, is een relevante omstandigheid bij de beantwoording van de vraag of de bezorging ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. [6] Alleen als de rechter de wijze van bewaren van de bloedmonsters na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium betrekt bij het oordeel of sprake is van het ‘zo spoedig mogelijk’ bezorgen, moet hij daarover concrete vaststellingen doen. [7] Als de rechter dit betrekt bij zijn oordeel, mag hij zijn vaststellingen niet baseren op een algemene werkwijze, [8] maar moet hij vaststellen of de bloedmonsters van de verdachte in de desbetreffende zaak ook
daadwerkelijkconform deze algemene werkwijze zijn bewaard en vervoerd. [9] Voor de beantwoording van de vraag welk tijdsverloop als ‘zo spoedig mogelijk’ mag worden beschouwd, verwijs ik naar de analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad door mijn ambtgenote Spronken: [10]
“Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad leid ik af dat een ontvangst tot acht dagen na afname van het bloed nog door de beugel lijkt te kunnen, zeker als er feestdagen tussen verzending en ontvangst zaten [11] en/of als op dat punt in feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd. [12] Anders ligt het kennelijk bij een verloop van negen dagen en een wel daaromtrent gevoerd verweer. [13] Elf dagen vindt de Hoge Raad zonder nadere motivering te bont.” [14]
2.8
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 5 WVW omdat onduidelijk is op welke manier het bloedmonster van de verdachte is bewaard direct na afname en tijdens het vervoer naar het laboratorium. Het hof zou hieromtrent concrete vaststellingen hebben moeten doen.
2.9
Het hof heeft vastgesteld dat het bloedmonster op 12 februari 2020 bij de verdachte is afgenomen en 5 dagen na de bloedafname, op 17 februari 2020 is afgeleverd aan het laboratorium in Mönchengladbach. Tevens heeft het hof vastgesteld dat de verbalisant het bloedmonster conform art. 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit en art. 6 lid 3 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, direct na de afname in een voorgeschreven verpakking heeft verpakt en verzegeld, en dat het bloedmonster verzegeld is ontvangen bij het laboratorium. Het hof heeft in zijn oordeel de landelijke uniforme afspraken van de politie betrokken, welke inhouden dat bloedmonsters bij een temperatuur van -20 °C worden bewaard en onder dezelfde condities worden vervoerd naar het laboratorium. Het hof gaat ervan uit dat het bloedmonster van de verdachte conform deze landelijke uniforme afspraken is bewaard en vervoerd. Dit alles in overweging genomen, komt het hof tot het oordeel dat de bezorging in de tijdspanne van vijf dagen ‘zo spoedig mogelijk’ is en er dus sprake is van een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 5 WVW.
2.1
Ook zonder concrete vaststellingen over de wijze van bewaring en transport in dit specifieke geval is het oordeel van het hof dat de bezorging van het bloedmonster in een tijdspanne van vijf dagen ‘zo spoedig mogelijk’ is, naar mijn oordeel niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de onder 2.7 weergegeven grens van negen dagen niet is bereikt en dat dit oordeel dus geen nadere motivering behoeft. Het oordeel van het hof dat de betreffende strikte waarborg is nageleefd en er in zoverre sprake is van een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 5 WVW is derhalve niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Aldus heeft het hof ook het verweer op toereikende gronden verworpen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen. Wel merk ik op dat het cassatieberoep is ingesteld op 18 oktober 2022. De Hoge Raad gaat dus uitspraak doen nadat de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Omdat in deze zaak alleen een taakstraf is opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder dan honderd uren beloopt, kan echter worden volstaan met de constatering van die overschrijding. [15]
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853, r.o. 2.4.1; HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1857, r.o. 2.4.1; HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567,
2.HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853, r.o. 2.4.2; HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1857, r.o. 2.4.2; HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567,
3.HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3043, r.o. 2.3.3.
4.HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3043, r.o. 2.3.2.
5.Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee van 18 april 2023, ECLI:NL:PHR:2023:401, onder 12; de conclusie van mijn ambtgenote Spronken van 18 oktober 2022, ECLI:NL:PHR:2022:938, onder 2.14-2.16; de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee van 31 mei 2022, ECLI:NL:PHR:2022:479.
6.HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567,
7.HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853, r.o. 2.6; HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568.
8.HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1857, r.o. 2.5.2.
9.Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee van 18 april 2023, ECLI:NL:PHR:2023:401, onder 20.
10.Zie de conclusie van mijn ambtgenote Spronken van 18 oktober 2022, ECLI:NL:PHR:2022:938, onder 2.7.
11.HR 27 maart 1990,
12.HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:546, afgedaan met art. 81 lid 1 RO. met een tussengelegen weekend.
13.HR 12 april, ECLI:NL:HR:2022:568.
14.HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6206.
15.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2-3.1.3.