ECLI:NL:HR:2012:BW6206

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00119
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de naleving van voorschriften bij alcoholonderzoek in verkeerszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij een verkeersongeval op 30 maart 2008 te Breda, waarbij hij onder invloed van alcohol een ernstig ongeval veroorzaakte. De verdachte had een alcoholgehalte van 1.20 milligram per milliliter bloed, wat leidde tot een zware verwonding van een inzittende van zijn voertuig. De verdediging voerde aan dat de voorschriften van het alcoholonderzoek niet in acht waren genomen, omdat het bloedmonster pas 11 dagen na afname naar het laboratorium was gestuurd. De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zonder nadere motivering had geoordeeld dat het bloedmonster 'zonder uitstel' was verzonden, terwijl dit oordeel niet begrijpelijk was gezien de lange tijd tussen de afname en verzending. De Hoge Raad benadrukte dat de waarborgen voor het alcoholonderzoek, zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994, strikt nageleefd moeten worden. Indien deze waarborgen niet zijn nageleefd, kan het resultaat van het onderzoek niet voor het bewijs worden gebruikt. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Deze uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldigheid bij het uitvoeren van alcoholonderzoeken in verkeerszaken en de noodzaak voor rechters om hun oordelen goed te motiveren, vooral wanneer het gaat om de naleving van wettelijke voorschriften.

Uitspraak

22 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/00119
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 juli 2010, nummer 20/001070-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de voorschriften van het alcoholonderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 niet in acht zijn genomen.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 30 maart 2008 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Leursebaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge mate onvoorzichtig en onachtzaam na het gebruik van alcoholhoudende drank rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, op welke weg een maximumsnelheid gold van 60 kilometer per uur (aangeduid door borden volgens model A1 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersegels en Verkeerstekens 1990 met daarop het getal 60, boven welke borden het woord "ZONE" was aangebracht) een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar rechtsverlopende, bocht op zodanige wijze en met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur in te rijden, waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren en niet het voor hem bestemde rijbaangedeelte van die weg is blijven volgen,
tengevolge waarvan hij met dat motorrijtuig in de berm is geraakt die de hoofdrijbaan van het daarnaast gelegen fietspad scheidde, alwaar hij in botsing is gekomen met een in die berm geplaatste paal waaraan een verkeersbord was bevestigd en vervolgens in botsing is gekomen met een in die berm staande boom, waardoor een inzittende van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, genaamd T. Brenner, zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een (tweevoudige) dijbeenbreuk, waarvoor operatief ingrijpen vereist was,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 1.20 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn."
2.2.2. Het Hof heeft omtrent het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen en beslist:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
I. De voorschriften van het alcoholonderzoek zijn niet voldoende in acht genomen, zodat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en de resultaten dientengevolge niet mogen meewerken voor het bewijs:
(...)
- ten derde heeft de politie het bloedmonster pas na 11 dagen opgestuurd voor onderzoek. Niet bekend is onder welke condities het bloedmonster is bewaard;
(...)
Het hof overweegt daartoe het volgende.
(...)
Verbalisant [verbalisant 1] rook bij haar eerste contact met de verdachte op de plaats van het ongeval, dat verdachtes adem sterk naar alcohol rook. Zodoende ontstond de verdenking van het rijden onder invloed en werd verdachte onderworpen aan een alcoholonderzoek. Gezien het feit dat verdachte in het ziekenhuis in slaap was gebracht, was hij niet meer in staat zijn wil kenbaar te maken ten aanzien de bloedafname. Door een arts werd vervolgens bloed afgenomen bij verdachte. De stelling van de verdediging dat het bloedmonster pas 11 dagen na bloedafname door het NFI werd ontvangen is juist. Echter, nu uit het dossier blijkt dat een verbalisant het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling Bloed- en urineonderzoek heeft gewaarmerkt en verpakt en vervolgens heeft verzonden naar het NFI, gaat het hof er tevens vanuit dat het bloedmonster op de juiste wijze is bewaard."
2.3.1. Van "een onderzoek" als bedoeld in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, NJ 1982/385).
2.3.2. Tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of het bloedmonster inderdaad zonder uitstel is verzonden, terwijl zijn oordeel dienaangaande wegens de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 27 maart 1990, NJ 1991/42).
2.3.3. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd (vgl. HR 14 maart 1978, NJ 1978/385). Art. 359a Sv is hier niet van toepassing (vgl. HR 21 september 2010, LJN BM4412, NJ 2010/519).
2.4. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het afgenomen bloedmonster dat "pas 11 dagen na bloedafname door het NFI werd ontvangen", zonder uitstel is toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 mei 2012.