ECLI:NL:HR:2022:1857

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/02626
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de betrouwbaarheid van bloedonderzoek bij rijden onder invloed van cannabis en de naleving van strikte waarborgen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van cannabis, waarbij een bloedonderzoek was uitgevoerd. De kern van de zaak draaide om de vraag of de waarborgen, zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, waren nageleefd. Het hof had vastgesteld dat de bloedmonsters 26 dagen na afname door het laboratorium waren ontvangen, wat niet voldeed aan de eis van 'zo spoedig mogelijk' bezorgen. Echter, het hof oordeelde dat de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat niet in het geding was, omdat het bloedblok op het politiebureau was bewaard in een vriezer bij -20°C. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende concrete vaststellingen had gedaan over de wijze van bewaren en transport van het bloedmonster. Hierdoor was het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02626
Datum13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 juni 2021, nummer 21-000397-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de per 1 januari 2019 gewijzigde werkwijze met betrekking tot het bewaren op het politiebureau en transport van bloedmonsters naar het laboratorium is gevolgd, zodat de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat niet in het geding is.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 4 januari 2019 te Amersfoort een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,6 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed, genummerd PL0900-2019005224-1, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 13 maart 2019, onderaan de pagina gekenmerkt door blad 2 tot en met blad 4, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op blad 2:
Op 4 januari 2019 zag ik verbalisant [verbalisant 1] [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats], wonende aan de [a-straat 1], [plaats], als bestuurder van een Volkswagen Polo op de voor het openbaar verkeer openstaande weg in Amersfoort reed.
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem de speekseltest afgenomen. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de stof cannabis (tetrahydrocannabinol).
Op blad 3:
Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder: geur van cannabis.
Ik vermoedde dat de verdachte onder invloed was van een stof als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994.
Op 4 januari 2019 heeft de arts, [betrokkene 1], in mijn aanwezigheid de verdachte bloed afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met nummer TAAV6314NL en SIN-sticker "Tegenonderzoek" met nummer TAAV6315NL.
Op blad 4:
Ik heb mij ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen zijn verzonden naar het Labor Mönchengladbach te Maastricht.
(...)
4. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, ongenummerd, opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdinspecteur van politie, gesloten en getekend op 3 december 2020, bestaande uit twee pagina’s, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op pagina 1:
Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie bij het Parket CVOM om het afhandelproces verwerking bloedblokken te beschrijven verklaar ik het volgende. De wijze van bloedafname, de verwerking en verzegeling door de verbalisant zijn gerelateerd in een proces-verbaal. In aanvulling op hetgeen daarover in het proces-verbaal omtrent die verwerking is vermeld, geef ik hierbij procesbeschrijvend aan dat na de bloedafname het verzegelde bloedblok direct door de verbalisant in de daarvoor bestemde vriezer bij een temperatuur van ongeveer -20°C in het politiebureau wordt opgeslagen.
Tussen 1 juli 2017 en 1 januari 2019 werd het bloedblok zo spoedig mogelijk na de bloedafname door of namens de politie onder omgevingstemperatuur naar het NFI in Den Haag gestuurd.
Met ingang van 1 januari 2019 is een contract afgesloten tussen de politie en transporteur [A] om deze bloedblokken vanuit het politiebureau geconditioneerd te transporteren naar het laboratorium.
De verbalisant meldt het bloedblok aan voor transport en verzending.
Op pagina 2:
Het door de firma [A] opgehaalde bloedblok wordt diezelfde of de daaropvolgende werkdag afgeleverd bij het aangegeven laboratorium. In de weekenden en tijdens de nationale feestdagen zijn de laboratoria gesloten.
Indien het bloedblok de volgende werkdag wordt afgeleverd, wordt het bloedblok in de tussenliggende periode opgeslagen in een beveiligde inrichting van [A] bij een gelijkblijvende temperatuur van ongeveer -20°C.
Zo is er de waarborg dat vanaf het invriezen door de verbalisant tot het afleveren aan het laboratorium het bloedblok diep bevroren wordt vervoerd, opgeslagen en afgeleverd.
5. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van dr. C.M. Boone, forensisch onderzoeker toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut, geadresseerd aan het openbaar ministerie, Parket CVOM in Utrecht, gedateerd 26 maart 2021, met als onderwerpregel “Invloed bewaar- en transportcondities en tijdsduur op rijgevaarlijke stoffen in bloed”, bestaande uit drie pagina’s, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op pagina 1:
Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa -20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek.
Om afbraak van stoffen te voorkomen, wordt het bloed in de vriezer opgeslagen conform de bijlage bij de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Sinds 1 januari 2019 wordt het bloed door de politie in vriezers opgeslagen tot het moment van transport naar de laboratoria. Tevens wordt het bloed sinds 1 maart 2019 in de vriezer getransporteerd van de politie naar de laboratoria. Indien een vervolgtransport nodig is naar een tweede laboratorium vindt het transport eveneens plaats in de vriezer.
Op pagina 2:
Voor 1 maart 2019 vond het transport van de politie naar de laboratoria plaats bij kamertemperatuur. Het is mogelijk dat tijdens transport bij kamertemperatuur afbraak van rijgevaarlijke stoffen in bloed plaatsvindt. Indien afbraak plaatsvindt, resulteert dit in het meten van lagere concentraties in het bloed dan bij bloedafname aanwezig waren. Een eventuele afname van de concentraties van rijgevaarlijke stoffen in het bloedmonster is altijd in het voordeel van de verdachte. Het is daarentegen niet mogelijk dat de concentratie van rijgevaarlijke stoffen in het bloed toeneemt na bloedafname, ongeacht de bewaar- en transportcondities en de tijdsduur daarvan.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Namens verdachte is aangevoerd dat sprake is van een schending van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit). Daartoe is aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is wat er met het bloedblok is gebeurd na afname op 4 januari 2019 en vóór ontvangst door het Labor Mönchengladbach op 30 januari 2019 en dat die termijn niet als 'zo spoedig mogelijk’ kan worden aangemerkt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de onderzoekstermijn van twee weken zoals bepaald in 16, eerste lid van het Besluit is nageleefd. De raadsman concludeert dat daarmee sprake is van schending van strikte waarborgen op grond waarvan het bestanddeel 'onderzoek' niet kan worden bewezenverklaard, hetgeen tot vrijspraak moet leiden. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat uit de door de advocaat-generaal in aanloop naar de zitting verstrekte algemene informatie niet kan worden geconcludeerd wat met het bloedblok van verdachte is gebeurd.
Het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Het hof stelt voorop dat van 'een onderzoek', zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit, dat ertoe strekt dat na bloedafname het bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt gezonden en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Uit bewijsmiddel 1 blijkt dat verbalisant het van verdachte afgenomen bloed ''overeenkomstig het bepaalde in het Besluit" direct heeft verpakt en verzegeld. Het hof begrijpt deze zinsnede aldus dat de verbalisant daarmee heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het bloedblok na de afname van het bloed op grond van artikel 13, eerste lid aanhef en onder d van het Besluit in combinatie met artikel 6, derde lid van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, direct na de afname van het bloed in een voorgeschreven verpakking is verpakt en verzegeld. Met de raadsman constateert het hof dat het bloedblok vervolgens pas ongeveer zesentwintig dagen na de afname is ontvangen door Labor Mönchengladbach. Het hof is van oordeel dat hoewel geen sprake is van een zo spoedig mogelijke bezorging, dit niet betekent dat niet meer kan worden uitgegaan van het onderzoeksresultaat.
Op basis van de door de advocaat-generaal voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting verstrekte algemene informatie in het generieke proces-verbaal en de brief van het NFI, een en ander zoals hiervoor in bewijsmiddelen 4 en 5 is weergegeven, stelt het hof vast dat de politie afgenomen bloed sinds 1 januari 2019 bij een temperatuur van -20°C bewaart. Het hof ziet, gelet op hetgeen verbalisant daarover in bewijsmiddel 1 op ambtseed heeft gerelateerd, geen begin van een vermoeden om aan te nemen dat deze algemene werkwijze in dit geval niet is gehanteerd. Het verweer van de raadsman dat deze algemene informatie niet tot de conclusie kan leiden dat het bloedblok in dit concrete geval ook op de juiste wijze is verpakt en verzegeld slaagt reeds niet op grond van de bovengenoemde bevindingen van de verbalisant. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het bloedblok van verdachte na de afname op 4 januari 2019 door de politie in een vriezer bij een temperatuur van -20°C is bewaard en dat dit daarna op of omstreeks 30 januari 2019 door de koerier is opgehaald en (op kamertemperatuur) is vervoerd naar het Labor Mönchengladbach. Uit bewijsmiddel 5 blijkt dat een bij -20°C opgeslagen bloedblok gedurende minstens zes maanden stabiel is – in die zin dat de concentratie rijgevaarlijke stoffen niet kan afnemen – en dat de concentratie rijgevaarlijke stoffen – mits sprake is van een verzegeld bloedblok – nooit kan toenemen, ongeacht de omstandigheden van de opslag en het transport daarvan.
Op basis van het bovenstaande stelt het hof vast dat de betrouwbaarheid van de bij een later laboratoriumonderzoek vastgestelde concentratie van een rijgevaarlijke stof niet in het geding kan zijn mits sprake is van een deugdelijke verpakking en verzegeling. Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de bevindingen van verbalisant zoals weergegeven in bewijsmiddel 1 naar het oordeel van het hof met zich brengen dat het bloedblok in dit geval op juiste wijze is verpakt en verzegeld. Aldus doet zich naar het oordeel van het hof de situatie voor dat 'slechts' sprake is van een niet tijdig verzonden bloedblok. Het hof is van oordeel dat, hoewel daarmee een onwenselijke vertraging ontstaat in het onderzoek, het enkele (forse) tijdsverloop in het licht van de door de opslag door de politie gewaarborgde betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat, niet met zich kan brengen dat sprake is van schending van enige in het Besluit opgenomen waarborg. Het hof wijst er daarbij ten overvloede op dat het bloedblok voor een tegenonderzoek op initiatief van de verdachte onder diezelfde omstandigheden wordt bewaard. Het hof ziet daarin de bevestiging dat de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat niet in het geding is bij een op deze wijze opgeslagen bloedblok.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen – zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde – van belang:
- artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- artikel 13 lid 1 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit):
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.4.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.4.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). De rechter hoeft alleen concrete vaststellingen te doen over de wijze van bewaren van het bloed na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, als hij die wijze van bewaren betrekt bij het oordeel of sprake is van het “zo spoedig mogelijk” bezorgen van het buisje of de buisjes met bloed, als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
2.5.1
Het hof heeft vastgesteld dat de bloedmonsters op 4 januari 2019 bij de verdachte zijn afgenomen en 26 dagen na de bloedafname, op 30 januari 2019, door het Labor Mönchengladbach zijn ontvangen. Het hof heeft vervolgens (samengevat) overwogen dat weliswaar geen sprake is van een zo spoedig mogelijke bezorging bij het laboratorium, maar dat daardoor niet enige in het Besluit opgenomen waarborg is geschonden omdat het bloedblok van de verdachte op het politiebureau is bewaard in een vriezer bij -20° C en op of omstreeks 30 januari is opgehaald door een koerier en (op kamertemperatuur) is vervoerd naar het laboratorium, terwijl uit bewijsmiddel 5 blijkt dat een bij -20° C opgeslagen bloedblok gedurende minstens zes maanden stabiel is, zodat niet hoeft te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat.
Het hof heeft zich wat betreft de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium gebaseerd op “algemene informatie in het generieke proces-verbaal en de brief van het NFI (....) zoals weergegeven in bewijsmiddelen 4 en 5”.
2.5.2
Het oordeel van het hof dat door de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit in acht is genomen, is ontoereikend gemotiveerd, omdat het hof geen concrete vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop het bloed van de verdachte is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2022.