ECLI:NL:HR:2022:1853

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/01340
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de spoedige verzending van bloedmonsters na afname in verkeerszaak onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van cannabis, waarbij bloedmonsters op 27 juni 2018 waren afgenomen. De kern van de zaak draaide om de vraag of de bloedmonsters 'zo spoedig mogelijk' waren verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), zoals vereist door de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Het hof had geoordeeld dat de bloedmonsters, die zes dagen na afname door het NFI waren ontvangen, tijdig waren verzonden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de waarborgen die de wetgever heeft gesteld voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek waren nageleefd. De Hoge Raad merkte op dat het hof niet verplicht was om vast te stellen op welke dag de politie de monsters had verzonden, zolang de uiteindelijke verzending binnen de gestelde termijn viel. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01340
Datum13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2021, nummer 21-000999-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het keert zich in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat de resultaten van het bloedonderzoek voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat is voldaan aan het voorschrift dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ worden bezorgd bij het laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit).
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 27 juni 2018 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Het standpunt van de verdediging
(...) Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het bloed na afname niet zo spoedig mogelijk bij het laboratorium dat het bloedonderzoek verricht, is ingezonden. Het vereiste van een spoedig bezorging is een strikte waarborg, nu het ziet op de betrouwbaarheid van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van WVW 1994. Bewijsuitsluiting dient het gevolg te zijn, zodat ook dan vrijspraak moet volgen.
(...)
Overwegingen van het hof
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de WVW 1994 is slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed.
(...)
In artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit is vastgelegd dat bloedmonsters zo spoedig mogelijk dienen te worden bezorgd bij het geaccrediteerde laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1990 (ECLI:NL:HR:1990:AD6972) moet hieronder worden begrepen dat de bloedmonsters ook zonder uitstel worden toegezonden aan het laboratorium. Deze waarborg is een strikte waarborg, zodat het onderzoek bij het niet naleven daarvan niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed van 27 juni 2018 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 27 juni 2018 om 22.45 uur bij verdachte zijn afgenomen. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verbalisant de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld en zich ervan vergewist dat de bloedmonsters zijn verzonden naar het NFI te Den Haag. Op de aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van 27 juni 2018 is genoteerd dat het NFl op 3 juli 2018 de bloedmonsters heeft ontvangen. Dit is zes dagen na het afnemen daarvan. Vervolgens blijkt uit het “Rapport drugs in het verkeer” van 13 juli 2018 dat de bloedmonsters op 6 juli 2018 zijn ontvangen door [betrokkene 1], Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Derhalve is aan de betreffende waarborg voldaan en kunnen de onderzoeksresultaten voor het bewijs worden gebezigd.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen – zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde – van belang:
- artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- artikel 13 lid 1 Besluit:
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.4.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.4.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de bloedmonsters op 27 juni 2018 bij de verdachte zijn afgenomen en dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) de bloedmonsters, zes dagen na de bloedafname, op 3 juli 2018 heeft ontvangen. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd bij een laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld op welke dag de politie de bloedmonsters heeft verzonden naar het NFI.
2.6
Naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.14-2.18 merkt de Hoge Raad nog op dat de rechter alleen concrete vaststellingen hoeft te doen over de wijze van bewaren van het bloed na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, als hij die wijze van bewaren betrekt bij het oordeel of sprake is van het “zo spoedig mogelijk” bezorgen van het buisje of de buisjes met bloed, als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
2.7
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2022.