2.2Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2023 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft mij verzocht om hoger beroep in te stellen, omdat hij niet bij de terechtzitting van de politierechter aanwezig was geweest. Ik heb hem op twee adressen aangeschreven, maar ik heb niks van hem gehoord. Zijn telefoonnummer bestaat niet meer. Ik was gemachtigd om hoger beroep in te stellen, maar ik heb daarna geen contact meer gehad met mijn cliënt. Ik ben dus niet gemachtigd.
De voorzitter stelt vast dat de oproeping op de [a-straat 1] te [plaats] aan een huisgenoot van verdachte is uitgereikt. Vervolgens is er ook nog geprobeerd de oproeping op [b-straat 1] te [plaats] uit te reiken. Vervolgens heeft er op dat adres ook een OM-betekening plaatsgevonden. Uit de SKDB-uitdraai blijkt dat verdachte staat ingeschreven op de [a-straat 1]. De betekening is in orde.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen grieven gezien. Ik zie geen aanleiding om behandeling van de zaak te vragen. Ik verzoek uw hof om verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De voorzitter onderbreekt de behandeling voor beraad.
De voorzitter hervat van behandeling.
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
De voorzitter vraagt mij om me uit te laten over de vraag of het taakstrafverbod al dan niet van toepassing is. Ik begrijp dat de politierechter niet van oordeel is dat met de feiten een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefsters. Daar kan ik mij iets bij voorstellen gelet op de zeer beperkte ingrijpendheid van de seksuele handelingen. Dan is de vraag of de politierechter daar een overweging aan had moeten wijden. Ik ga er vanuit dat de politierechter wel overwogen tot zijn oordeel is gekomen. Ik zie geen aanleiding om een andere strafeis te formuleren.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Onder deze omstandigheden wil ik toch graag een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak doen. De aanleiding van het hoger beroep is geweest dat mijn cliënt graag zijn verhaal wilde doen. Ik kan alleen niet garanderen dat hij een volgende keer wel aanwezig zal zijn.
De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergeven:
Het verzoek tot aanhouding van de zaak is onvoldoende onderbouwd. De oproeping is uitgereikt aan een huisgenoot van verdachte. Verdachte heeft geen contact opgenomen met zijn raadsman. Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte vandaag aanwezig had willen zijn. De zittingscapaciteit is kostbaar. Het belang om de zaak af te doen prevaleert.
De voorzitter onderbreekt de behandeling.
De voorzitter deelt na hervatting van de behandeling mede dat het hof het aanhoudingsverzoek afwijst, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Het hof ziet daarnaast ambtshalve aanleiding om de zaak wel inhoudelijk te behandelen.”
De eerste deelklacht