ECLI:NL:HR:2019:1740

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
18/03970
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak met betrekking tot poging tot diefstal en diefstal met braak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor poging tot diefstal en diefstal met braak. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat zijn raadsman geen contact met hem had gehad en hij niet gemachtigd was om hem te verdedigen. Het Hof heeft het verzoek tot aanhouding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was te veronderstellen dat de verdachte de volgende keer zou verschijnen of bereikt zou worden.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2018:1934) en benadrukt dat een aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door de verdachte of diens gemachtigde raadsman. De rechter dient een belangenafweging te maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het Hof niet begrijpelijk is, gezien de omstandigheden die de raadsman aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03970
Datum12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 september 2018, nummer 20/003651-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mee dat de dagvaarding overeenkomstig de wettelijke voorschriften is betekend en vraagt de als raadsman ter terechtzitting verschenen mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, naar zijn cliënt.
Deze verklaart:
Ik verzoek uw hof om de zaak aan te houden, in de eerste plaats zodat mijn cliënt zijn aanwezigheidsrecht uit kan oefenen en in de tweede plaats om mij in de gelegenheid te stellen een machtiging voor het voeren van de verdediging te verkrijgen. Ik heb geen contact gehad met mijn cliënt. Ik stond hem bij in eerste aanleg en er is kort daarna, op het moment van instellen van hoger beroep, nog een laatste contact geweest. Ik voel me nu niet gemachtigd.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Het verzoek tot aanhouding dient te worden afgewezen. Het verzoek is niet nader onderbouwd. De dagvaarding is correct betekend. Ik vraag verstek.
De raadsman reageert:
Ik kan het verzoek tot aanhouding niet onderbouwen, want ik heb geen contact gehad met cliënt. Het is een algemeen verzoek.
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de volgende beslissing van het hof mede:
Er is gelet op de inhoud van het dossier en gelet op hetgeen de raadsman zojuist heeft opgemerkt geen aanleiding te veronderstellen dat de verdachte een volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden. Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds – dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan – afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid, onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in het geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoets (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4
Het Hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de verdachte de volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden en dat het aanhoudingsverzoek op die grond moet worden afgewezen. In aanmerking genomen wat de raadsman aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, in het bijzonder dat het verzoek mede ertoe strekt de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging te verkrijgen van de verdachte, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Uit de motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt evenmin dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt.
2.5
Het middel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2019.